Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Koerhuis over het bericht 'Domper voor wethouder Kurvers: corporaties zien niets in plan voor duurdere huurhuizen'
Vragen van het lid Koerhuis (VVD) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht «Domper voor wethouder Kurvers: corporaties zien niets in plan voor duurdere huurhuizen» (ingezonden 16 april 2019).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
22 mei 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2557.
Vraag 1
Kent u het bericht «Domper voor wethouder Kurvers: corporaties zien niets in plan
voor duurdere huurhuizen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat er geen sprake is van een «domper» voor wethouder Kurvers, maar
juist voor Rotterdam-Zuid?
Antwoord 2
Over het geschil dat aanhangig is gemaakt door de gemeente Rotterdam, heb ik inmiddels
een bindende uitspraak gedaan (te vinden op www.woningmarktbeleid.nl). Het is nu aan partijen om opnieuw in gesprek te gaan en rekening houdend met deze
bindende uitspraak te bezien of zij alsnog tot prestatieafspraken kunnen komen. Partijen;
de Rotterdamse corporaties en de gemeente, hebben voorafgaand aan de indiening van
het geschil te kennen gegeven dat zij ongeacht de uitspraak gecommitteerd blijven
om uitvoering te geven aan de afspraken uit het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid.
De adviescommissie Geschilbeslechting prestatieafspraken Woningwet, die ik om advies
heb gevraagd ten behoeve van de behandeling van het geschil, geeft ook aan dat partijen
blijk geven van een constructieve samenwerking.
De bindende uitspraak is gedaan op grond van de specifieke vragen die door de gemeente
Rotterdam zijn gesteld. Hoewel de gemeente Rotterdam op een tweetal vragen in het
ongelijk is gesteld, neemt dat niet weg dat Woonbron op andere manieren een bijdrage
levert aan de realisatie van het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid. Tevens geldt
dat als partijen daarover overeenstemming bereiken, binnen de grenzen van de Woningwet,
een corporatie niet-DAEB investeringen kan doen. Daarmee kan een corporatie een bijdrage
leveren aan wijkherstructurering, inclusief het opkopen van particulier bezit en het
vergroten van de diversiteit aan woningtypen in een wijk. In de onderhavige casus
bleken de gestelde voorwaarden echter niet van dien aard dat de corporatie daar aan
gevolg wilde geven. De adviescommissie onder voorzitterschap van Sybilla Dekker heeft
geoordeeld dat de opstelling van de corporatie niet kennelijk onredelijk was.
Vraag 3
Hoe kijkt u aan tegen de Rotterdamse plannen voor meer middenhuurwoningen? Deelt u
de mening dat Rotterdam hiermee een goede weg in slaat?
Antwoord 3
De Woningwet kent een lokale focus, vanuit de gedachte dat gemeente, corporatie(s)
en huurdersorganisatie(s) het beste in staat zijn om te bepalen welke volkshuisvestelijke
prestaties nodig zijn, inclusief de ontwikkeling van meer middenhuurwoningen. De regering
ondersteunt de uitvoering van het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid, getuige ook
de extra bijdrage van € 130 miljoen in het kader van de Regio Deal Rotterdam Zuid
(zie brief van 3 december 2018, Tweede Kamer 2018–19, 29 679 nr. 57).
Vraag 4
Is het waar dat binnen de ruimte van het «passend toewijzen» corporaties 20% van woningen
in DAEB (Diensten van algemeen economisch belang)-takken aan middeninkomens kunnen
toewijzen? Is het waar dat corporaties in zowel DAEB- als niet-DAEB-takken niet-passende
particuliere sociale huurwoningen kunnen opkopen om te slopen en in de plaats daarvan
nieuwe middenhuurwoningen te bouwen?
Antwoord 4
Op grond van de Woningwet dienen woningcorporaties jaarlijks ten minste 80% van de
vrijkomende sociale huurwoningen toe te wijzen aan huishoudens met een inkomen beneden
€ 38.035. Daarnaast mogen corporaties tot 2021 10% van de vrijkomende woningen toewijzen
aan huishoudens met een inkomen tussen € 38.035 en € 42.436. De overige, maximaal
10% van de vrijkomende DAEB-woningen, mogen woningcorporaties vrij toewijzen.
Het verwerven en slopen van een woning valt onder het begrip herstructurering (artikel
1 BTIV). Onder herstructurering wordt mede verstaan dat woningcorporaties een DAEB-woningen
(op)kopen, overgaan tot sloop van deze DAEB-woning om vervolgens een niet-DAEB woning
nieuw te bouwen. Het onderbrengen van een nieuwe woning in de DAEB- of niet-DAEB tak
is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
De uitspraak bevestigt dat woningcorporaties niet-DAEB-investeringen kunnen blijven
doen en een rol kunnen vervullen in de herstructurering van wijken, zolang daarbij
aan de wettelijke voorschriften wordt voldaan en lokale partijen hiertoe overeenstemming
bereiken (zoals ook al aangegeven in het antwoord op vraag 2). Ook is het op grond
van de wet mogelijk om onder voorwaarden een gedeelte van de herstructureringskosten
in de DAEB-tak achter te laten. Hierbij is het in eerste instantie aan de corporatie
om een inschatting te maken of het dergelijke activiteiten en daarmee kosten en risico’s
passend vindt bij de uitvoering van de kerntaken.
Vraag 5
Bent u bereid om de Autoriteit woningcorporaties te vragen om Rotterdam te ondersteunen
en om duidelijk te maken wat corporaties kunnen doen voor middeninkomens?
Antwoord 5
Het is in beginsel aan de gemeente en betrokken corporatie zelf om te komen tot gewenste
afspraken, waarin zij met elkaar de voorwaarden overeenkomen die voor alle partijen
acceptabel zijn en passen binnen de kaders van de wet. Hier ligt geen primaire rol
voor de toezichthouder om een van de partijen te ondersteunen. Wel kan er met de Autoriteit
in overleg worden getreden indien er bijvoorbeeld vragen zijn over goedkeuringsprocedures
en welke vereisten gelden.
Zoals reeds aangegeven in de antwoorden op vraag 2 en 4 kunnen woningcorporaties op
verschillende manieren bijdragen aan meer diverse wijken, waarin naast mensen met
een laag inkomen ook voldoende woningen voor middeninkomens beschikbaar zijn. Woningcorporaties
kunnen daarbij een rol vervullen door de vrije ruimte bij toewijzing te benutten.
Bovendien kunnen corporaties een bijdrage leveren door middel van herstructurering,
zodat er binnen een wijk meer diversiteit in woningtypen ontstaat. Ook kunnen corporaties
vanuit de niet-DAEB-tak duurdere huurwoningen ontwikkelen.
Lokale partijen, gemeente en corporaties kunnen onder meer gebruik maken van het expertteam
woningbouw dat door het Ministerie van BZK is ingesteld om actief kennis te delen.
Dit kan bijvoorbeeld kennisdeling zijn over de wettelijke mogelijkheden voor het ontwikkelen
van middenhuur. Tevens wordt in het kader van de voorgenomen Woondeal voor de MRDH-regio
– waartoe ook Rotterdam behoort – besproken welke mate van procesfacilitering aangaande
middenhuur eventueel aanvullend nodig is.
Vraag 6
Deelt u de mening dat de lokale politiek en niet corporaties gaan over lokaal woonbeleid?
Antwoord 6
Er geldt bij het maken van prestatieafspraken geen hiërarchische relatie tussen een
gemeente en een woningcorporatie. In het kader van de prestatieafspraken zijn gemeente,
corporatie(s) en huurdersorganisatie(s) gelijkwaardige partijen, die samen op basis
van wilsovereenstemming afspraken maken over de bijdrage van een woningcorporatie
aan het gemeentelijke woonbeleid. Van een woningcorporatie wordt op basis van de Woningwet
verwacht dat hij een redelijke bijdrage levert aan het volkshuisvestelijke beleid
van de gemeente. Dit wordt ook bevestigd in het advies van de adviescommissie Geschilbeslechting
prestatieafspraken, bestaande uit leden die zijn voorgedragen uit de kring van gemeenten,
huurders en corporaties.
Vraag 7
Welke instrumenten hebben gemeenten om prestatieafspraken met corporaties af te dwingen?
Bent u bereid om gemeenten extra instrumenten te geven?
Antwoord 7
De bestaande instrumenten acht ik reeds voldoende. Als een gemeente of huurdersorganisatie
van opvatting is dat een corporatie gemaakte prestatieafspraken onvoldoende nakomt,
dan is het voor hen mogelijk om een procedure te starten bij de burgerlijke rechter
en nakoming van de gemaakte afspraken te vorderen. Tevens is het mogelijk indien een
van de partijen een geschil ervaart om te komen tot het maken van lokale prestatieafspraken,
deze de Minister kan verzoeken om een bindende uitspraak te doen om het geschil weg
te nemen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.