Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 173 Wijziging van de Embryowet in verband met de aanpassing van het verbod op geslachtskeuze en gebruik van geslachtscellen en embryo’s ten behoeve van kwaliteitsbewaking
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 21 mei 2019
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend
onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende
door de regering worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
1.
Algemeen
1
2.
Inleiding
2
3.
Geslachtskeuze
6
4.
Kwaliteitsbewaking
8
5.
Verhouding met grondrechten
10
6.
Toezicht en handhaving
10
7.
Financiële gevolgen en regeldrukgevolgen
10
8.
Consultatie
10
9.
Artikelsgewijze toelichting
10
1. Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Embryowet
in verband met de aanpassing van het verbod op geslachtskeuze en gebruik van geslachtscellen
en embryo’s ten behoeve van kwaliteitsbewaking (hierna: het wetsvoorstel). Genoemde
leden vinden het een goede zaak dat de Embryowet wordt verruimd bij erfelijke aandoeningen
met ongelijke geslachtsincidentie. Door de mogelijkheden voor geslachtskeuze te verruimen,
kunnen de risico’s op zeer ernstig erfelijke aandoeningen worden verkleind.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben hier enkele vragen bij.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Genoemde leden hebben naar aanleiding van de voorgestelde wetswijziging alvast onderstaande
opmerkingen en vragen.
De leden van de fractie van de PvdA hebben het wetsvoorstel met belangstelling gelezen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij willen de regering hierbij enkele
vragen voorleggen
De leden van de SGP-fractie hebben met grote zorg kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Embryowet
waarmee de mogelijkheden voor geslachtskeuze worden verruimd ter beperking van risico’s
bij zeer ernstige erfelijke aandoeningen met een ongelijke geslachtsincidentie zoals
Leber erfelijke optische neuropathie (LHON) en erfelijke borstkanker.
2. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hadden graag gezien dat het ook mogelijk was geworden om dragerschap van ernstige
aandoeningen aan te pakken. Naar dit vraagstuk wordt nu eerst een nadere ethische
analyse gedaan. Wanneer kunnen genoemde leden deze analyse verwachten en is de regering
voornemens in deze periode nog iets te doen met de uitkomsten ervan?
De leden van de VVD-fractie merken op dat er rondom vraagstukken met betrekking tot
embryo’s een aantal onderzoeken door de regering in gang is of zal worden gezet. Het
gaat hierbij onder andere om regulering van cybriden en iPS-chimaeren, geslachtskeuze
bij dragerschap, alternatieven voor embryo-onderzoek, het speciaal kweken van embryo’s.
Genoemde leden vragen of de regering voornemens is al deze deelonderzoeken uiteindelijk
bij elkaar te voegen en tot één integrale visie ten aanzien van omgang met (het kweken
van) embryo’s te komen.
De leden van de VVD-fractie achten het kweken van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek
van belang voor de veiligheid en effectiviteit van vruchtbaarheidsbehandelingen. Alleen
op deze manier kan de huidige fertiliteitszorg verbeteren. Bovendien is het de enige
manier om de nieuwe reproductieve en genetische technieken verantwoord te introduceren.
Genoemde leden vragen of ook in het onderzoek wordt meegenomen de vraag over de mogelijke
risico’s die kunnen ontstaan indien het verbod op het kweken van embryo’s niet wordt
opgeheven. Tevens vragen deze leden op welke wijze dit onderwerp en/of aspect meegenomen
wordt in de brede maatschappelijke discussie die de regering wil initiëren.
De leden van de CDA-fractie constateren dat in het regeerakkoord gesproken wordt van «zeer ernstige» erfelijke
aandoeningen met een ongelijke geslachtsincidentie.1 De memorie van toelichting van het wetsvoorstel doet dit in het eerste gedeelte van
de tekst ook, zo lezen genoemde leden, maar later in de toelichting echter niet meer.
In artikel 26, tweede lid van de Embryowet wordt ook gesproken van «een ernstige»
erfelijke aandoening en niet van een «zeer ernstige» erfelijke aandoening. Deze leden
willen graag weten waarom de terminologie van het regeerakkoord en het wetsvoorstel
uiteen lopen.
De leden van de D66-fractie vinden het mogelijk maken van geslachtskeuze bij het risico op een ernstige erfelijke
aandoening met ongelijke geslachtsincidentie een wenselijke ontwikkeling. Tevens vinden
deze leden het van belang dat restmateriaal gebruikt kan worden voor kwaliteitsbewaking.
Dit wetsvoorstel strekt tot een wijziging van de Embryowet op deze twee punten. Wel
hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie lezen in de inleiding van de memorie van toelichting dat het belang wordt beschreven
van de balans tussen aan de ene kant respect voor menselijke waardigheid en menselijk
leven en aan de andere kant andere belangrijke waarden, zoals het welzijn van het
toekomstige kind, de genezing van ziekten en het bevorderen van gezondheid en welzijn
van onvruchtbare paren. Al vaker hebben genoemde leden aangegeven hoe belangrijk en
tegelijkertijd ingewikkeld zij deze balans vinden. Deze leden zijn van mening dat
de nu voorgestelde wijzigingen van de Embryowet deze balans in ere houdt.
De leden van de SP-fractie zien dat in het regeerakkoord de voorliggende wijziging
met betrekking tot de aanpassing van het verbod op geslachtskeuze reeds is aangekondigd.
Daarnaast is in het regeerakkoord ook vastgelegd dat met betrekking tot een mogelijke
verruiming van de mogelijkheid om embryo’s speciaal voor onderzoek tot stand te brengen
eerst een brede maatschappelijke discussie plaats moet hebben gevonden. Genoemde leden
vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot deze brede maatschappelijke discussie.
Welke stappen zijn tot op heden genomen en welke stappen worden op de korte termijn
verwacht? In de Nota medische ethiek2 werd aangegeven dat toentertijd een samenwerkingsverband ideeën aan het uitwerken
was over dit onderwerp en dat andere partijen zich bij het samenwerkingsverband aan
konden sluiten. Wat is de stand van zaken met betrekking tot deze plannen en welke
partijen zijn op dit moment aangesloten bij dit samenwerkingsverband, zo vragen de
leden van de SP-fractie. Daarnaast vragen genoemde leden naar de stand van zaken met
betrekking tot de nadere ethische analyse betreffende geslachtskeuze bij dragerschap.
Deze leden wachten de voorstellen af aangaande het reguleren van cybriden en van iPS-chimaeren,
die eind 2019 worden verwacht.
De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in het uitgangspunt van de wetgever om een evenwicht te vinden
tussen respect voor menselijke waardigheid en menselijk leven en andere belangrijke
waarden, zoals het welzijn van het toekomstige kind, de genezing van ziekten en het
bevorderen van gezondheid en welzijn van onvruchtbare paren. Genoemde leden verbazen
zich er daarom over dat de door de vorige regering aangekondigde verruiming van de
Embryowet door deze regering is teruggedraaid met als argument dat eerst een brede
maatschappelijke discussie plaats moet vinden. Ook de Gezondheidsraad adviseerde om
het kweken van embryo’s onder voorwaarden mogelijk te maken door de Embryowet te verruimen.
Kan de regering nog eens uitgebreid uiteenzetten waarom een evenwichtig advies van
de Gezondheidsraad (en van vele wetenschappers die op dit terrein werken) terzijde
geschoven wordt? Welke zwaarwegende argumenten zijn daarvoor?
De leden van PvdA-fractie vragen in hoeverre een brede maatschappelijke discussie
over het verruimen van de mogelijkheden voor onderzoek met embryo’s inmiddels is geïnitieerd.
Aangezien de regering in de brief van 6 juli 2018 schrijft grote waarde te hechten
aan een maatschappelijke dialoog zijn deze leden benieuwd wat in het afgelopen jaar
concreet is gedaan om tot de benodigde brede maatschappelijke discussie te komen.
Begonnen zou worden met het stimuleren van discussies over thema’s die in het regeerakkoord
zijn afgesproken, onder andere het speciaal voor onderzoek kweken van embryo’s. Welke
stappen zijn sindsdien al concreet gezet om tot een dergelijke brede maatschappelijke
discussie te komen? Genoemde leden vragen bovendien wie deze discussie organiseert,
wie eraan deelnemen en hoe de discussie is opgezet. Voorts vragen deze leden wanneer
resultaten zijn te verwachten. Deze leden willen graag precies weten wat concreet
is gedaan, te meer daar zij in antwoord op schriftelijke vragen3 wel lazen dat de opdrachten voor ethische reflectie over geslachtskeuze bij dragerschap
van een ernstige erfelijke geslachtsgebonden aandoening zijn toegekend en dat de Gezondheidsraad,
in samenspraak met de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en
het Rathenau Instituut, voortvarend aan de slag is met zijn advies over de regulering
van cybriden en iPS-chimaeren. Daarnaast is een maatschappelijk collectief bezig met
een plan voor een brede maatschappelijke discussie over kiembaanmodificatie. Deze
leden vragen nu specifiek naar de vorderingen ten aanzien van de brede maatschappelijke
discussie over het mogelijk maken van het kweken van embryo’s voor onderzoek.
De leden van de PvdA-fractie vragen wat precies de meerwaarde van een «brede maatschappelijke
discussie» is, aangezien de praktijk rond onderzoek met embryo’s nu al heel zorgvuldig
is vormgegeven. Voorstellen voor onderzoek met embryo’s moeten nu al door een speciale
commissie beoordeeld worden, namelijk door de CCMO (Centrale Commissie Mensgebonden
Onderzoek). De CCMO toetst op strikte voorwaarden. Wat voegt het extra toetsingskader
van de huidige regering waarbij de nadruk ligt op «politieke bezinning» in dit geval
toe? Tevens vragen deze leden hoe voorkomen wordt dat dit extra toetsingskader eigenlijk
alleen maar tot stilstand leidt, wat grote gevolgen heeft voor mensen.
Bovendien is volgens de leden van de PvdA-fractie zelfs aan het door de regering opgestelde
criterium dat discussie en bezinning moet hebben plaatsgevonden, ruimschoots voldaan.
Over de Embryowet is deze discussie immers al jaren aan de gang, uit de evaluaties
van de Embryowet in 2012 en 2006 bleek al dat een verbod belemmerend werkt.
De leden van de fractie van de PvdA vragen in dit verband een toelichting op de zinsnede
in het regeerakkoord dat de regering zal inzetten op: «onderzoek naar de mogelijkheid
van het gebruik van (geïnduceerde) pluripotente stamcellen voor onderzoek ter voorkoming
van ernstige erfelijke ziekten».4 Wordt dit onderzoek als alternatief gezien voor onderzoek met embryo’s? Genoemde
leden vragen of pluripotente stamcellen volgens de regering dan hetzelfde zijn als
embryo’s.
Welke gelijkwaardige alternatieven voor onderzoek met gekweekte embryo’s zijn er voor
de verbetering van de veiligheid en effectiviteit van al bestaande vruchtbaarheidstechnieken,
zoals in-vitrofertilisatie (ivf)? Kan in dit verband uitgebreid gereageerd worden
op de uitspraak van professor S. Repping: «We mogen wel baby’s maken, maar de Embryowet
staat ons niet toe om met behulp van kweekembryo’s te testen of dat wel veilig doen.
Dat is raar.»5 In de Verkenning pluripotent stamcelonderzoek van de Nederlandse organisatie voor
gezondheidsonderzoek en zorginnovatie (ZonMw) van 6 december 2018 lezen deze leden:
«Hoewel de níeuwe modellen de behoefte aan embryo's en embryonale stamcellen waarschijnlijk
voor een deel kunnen verminderen, blijft behoefte bestaan aan het speciaal tot stand
brengen van embryo's en het gebruik van restembryo’s voor specifieke medisch-wetenschappelijke
vragen met belangrijke praktische en ethische implicaties. Het betreft híer onder
meer onderzoek naar de veiligheid en effectiviteit van nieuwe technieken in de geassisteerde
voortplanting, het ontwikkelen van vrouwelijke iPS cellijnen en het verifiëren van
nieuwe modellen zoals de blastoiden en gastruloìden ten opzichte van humane embryo’s.»
Welke gevolgen verbindt de regering aan deze verkenning van ZonMw?
Daarnaast hebben ook verschillende deskundigen tijdens het rondetafelgesprek in de
Tweede Kamer6 aangegeven dat het onderzoek dat met stamcellen gedaan kan worden niets te maken
heeft met het onderzoek dat met embryo’s vanaf de periode van pre-implantatie gedaan
kan worden. Verschillende onderzoekers en artsen gaven aan dat wanneer zij de effectiviteit
en veiligheid willen toetsen van hun werk in het laboratorium, er geen alternatieven
zijn, omdat restembryo’s al voorbij een bepaald stadium zijn en synthetische embryo’s
heel anders zijn dan humane embryo’s.
De leden van PvdA-fractie willen graag weten of de regering toch blijft beweren dat
pluripotente stamcellen een alternatief kunnen zijn voor het kweken van embryo’s voor
onderzoek en zo ja welke, op wetenschappelijke onderzoeken gebaseerde argumenten zij
daarvoor heeft. Genoemde leden vragen een uitgebreide uitleg hierover.
De leden van de PvdA-fractie hebben zich laten vertellen dat van de 100.000 embryo’s
die gemaakt worden, uiteindelijk maar 5000 embryo’s tot een zwangerschap leiden; 95.000
embryo’s gaan dus verloren omdat iets misgaat wat nu nog niet wordt begrepen. Er zou
daarom onderzoek gedaan moeten kunnen worden naar de kweekomstandigheden. Daarvoor
zijn embryo’s nodig. Deze leden wijzen erop dat door het kweken van embryo’s te verbieden,
veel embryo’s verloren blijven gaan. Wanneer onderzoek mogelijk wordt naar de kweekomstandigheden
en dit leidt tot verbetering van de techniek van ivf, zou dat veel embryo’s kunnen
besparen. Hoe valt het weigeren van verruiming van de Embryowet dan te rijmen met
het uitgangspunt «respect voor menselijke waardigheid en menselijk leven» als het
zorgvuldiger omgaan met embryo’s niet mogelijk wordt gemaakt? De leden van de PvdA-fractie
vragen een uitgebreide reactie op het bovenstaande.
Voor mensen met een erfelijke aandoening die zij niet willen doorgeven aan hun kinderen
bestaat er embryoselectie, maar voor sommige paren werkt dat niet, zo constateren
de leden van de PvdA-fractie. Er zijn daarnaast nog steeds veel paren in Nederland
die geen kinderen kunnen krijgen of geen gezonde kinderen kunnen krijgen. Nog niet
voor iedereen zijn ivf en pre-implantatie genetische diagnostiek (hierna: PGD), de
oplossing. De uiteindelijke kans op zwangerschap is na drie behandelingen ongeveer
50%. Als artsen en onderzoekers aangeven dat meer onderzoek nodig is om voor deze
mensen een zwangerschap en een gezond kind mogelijk te maken, wat zijn dan de argumenten
van de regering om te bepalen dat dit onderzoek in Nederland niet mag worden uitgevoerd?
Moeten deze paren met kinderwens, die in Nederland niet geholpen mogen worden, dan
maar naar het buitenland uitwijken? Hoe kunnen artsen dan vervolgens weten met welke
zorgvuldigheid de procedure in het buitenland is uitgevoerd en welke gevolgen eraan
verbonden zijn? Hoe wordt voorkomen dat deze paren overgeleverd worden aan commerciële
instanties? Genoemde leden ontvangen graag een uitgebreid antwoord op deze vraag.
De leden van de SGP-fractie menen dat hier sprake is van wezenlijke verslechtering van de wetgeving. Genoemde
leden pleiten voor een grote zorgvuldigheid in de omgang met embryo’s. Embryo’s zijn
vanaf hun begin beschermwaardig. Deze leden maken daarom graag van de gelegenheid
gebruik om de volgende vragen te stellen over het wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie lezen dat met het samenstel van de hiervoor genoemde voorwaarden
beoogd is tot een zorgvuldig evenwicht te komen tussen respect voor menselijk leven
enerzijds en het welzijn van het toekomstige kind anderzijds. Kan de regering nader
toelichten hoe dit voorstel recht doet aan «respect voor menselijk leven»?
3. Geslachtskeuze
De leden van de CDA-fractie lezen in het essay «M/V PGD JA/NEE»7 over de vraag in hoeverre het moreel aanvaardbaar is om geslachtskeuze toe te staan
bij andere medische redenen dan het voorkomen van een ernstige geslachtsgebonden erfelijke
aandoening, dat de auteurs aangeven dat er geen reden zou zijn om te vrezen voor een
hellend vlak naar onaanvaardbare praktijken. Daarbij geven zij als voorbeeld aan dat
bij andere aandoeningen met ongelijke geslachtsincidentie, zoals mogelijk autisme,
geen sprake is van een individueel hoog risico op een ernstige genetische aandoening.
Genoemde leden vragen wat er gebeurt als in de toekomst wel wordt aangetoond dat er
bijvoorbeeld bij autisme sprake is van een genetische aandoening. Waarom heeft de
regering er niet voor gekozen om in de wet of in gedelegeerde wetgeving een limitatieve
lijst op te nemen bij welke ernstige genetische aandoeningen geslachtskeuze mogelijk
wordt gemaakt?
In de memorie van toelichting staat dat nieuwe wetenschappelijke inzichten in de toekomst
waarschijnlijk de erfelijke component van meer ernstige erfelijke aandoeningen zullen
blootleggen, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Het is geen vanzelfsprekendheid
dat deze aandoeningen in aanmerking zullen komen voor geslachtskeuze. Telkens vindt
weging van belangen plaats door het multidisciplinaire team, desgevraagd geadviseerd
door de landelijke indicatiecommissie PGD.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het beoordelingskader van het multidisciplinaire
team tot stand komt. Er is op dit moment sprake van een stringent en zorgvuldig beoordelingskader.
In hoeverre is voor de toekomst geborgd dat dit beoordelingskader ook voldoende zorgvuldig
en stringent blijft? Op welke wijze is een eventuele wijziging van het beoordelingskader
ook kenbaar?
De Minister geeft aan dat bij het beoordelingskader de mate van penetrantie wordt
meegewogen. Penetrantie is de mate waarin de kans op de ziekte tussen jongens en meisjes
verschilt. De leden van de CDA-fractie vragen wat de mate van penetrantie van erfelijke
borstkanker en LHON is.
De leden van de D66-fractie delen de mening van onder andere de schrijvers van het essay «M/V PGD JA/NEE» dat
wanneer sprake is van geslachtskeuze bij het risico op een ernstige erfelijke aandoening
met ongelijke geslachtsincidentie, de motieven van ouders, namelijk het voorkomen
ofwel zoveel mogelijk beperken van het risico dat hun kind een ernstige ziekte krijgt,
moreel goed zijn. Ook delen deze leden de mening dat een dergelijke keuze niet lichtzinnig
gemaakt zal worden en hebben zij vertrouwen in een zorgvuldige besluitvorming in de
spreekkamer tussen artsen en patiënten. Het feit dat in de regeling pre-implantatie
genetische diagnostiek (PGD) weliswaar criteria zijn opgenomen, maar ook gesteld wordt
dat het telkens opnieuw om een individuele beoordeling per casus gaat, doet volgens
deze leden recht aan de situatie. In de memorie van toelichting stelt de regering
dat op basis van het huidige beoordelingskader van de regeling PGD, slechts twee ziektes
in aanmerking kunnen komen voor geslachtskeuze, namelijk erfelijke borstkanker en
LHON. Deze leden horen graag op basis waarvan de regering stelt dat enkel deze twee
ziektes in aanmerking komen. Dient deze afweging niet gemaakt te worden door het multidisciplinaire
team? De regering stelt immers wel dat «nieuwe wetenschappelijke inzichten in de toekomst
waarschijnlijk de erfelijke component van meer ernstige erfelijke aandoeningen zullen
blootleggen.» Klopt het dan dat, indien het multidisciplinaire team daartoe besluit,
overgegaan kan worden tot geslachtskeuze.
De leden van de SP-fractie waarderen het feit dat bij wijzigingen van de Embryowet niet over één nacht ijs wordt
gegaan. Dergelijke wijzigingen verdienen een grondige analyse. Volgens genoemd essay
«M/V PGD JA/NEE» van prof. Dr. I.D. de Beaufort, over de vraag in hoeverre het moreel
aanvaardbaar is om geslachtskeuze toe te staan bij andere medische redenen dan het
voorkomen van een ernstige geslachtsgebonden erfelijke aandoening blijkt dat de wijziging
moreel aanvaardbaar is én dat er geen reden is te vrezen voor een hellend vlak. Dit
weegt zwaar voor genoemde leden.
Aangegeven wordt dat mogelijk in de toekomst op basis van nieuwe wetenschappelijke
inzichten meer aandoeningen in aanmerking kunnen komen voor geslachtskeuze. De leden
van de SP-fractie willen allereerst benadrukken dat hier een zorgvuldig proces onmisbaar
is. Daarnaast vragen deze leden naar de verwachtingen met betrekking tot mogelijke
uitbreidingen voor de komende jaren. Zijn er bijvoorbeeld al mogelijke uitbreidingen
in beeld?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in het regeerakkoord afgesproken is dat ter beperking van risico’s
bij zeer ernstige erfelijke aandoeningen met een ongelijke geslachtsincidentie, bij
geslachtscellen of embryo’s de mogelijkheden voor geslachtskeuze worden verruimd,
specifiek voor LHON en erfelijke borstkanker als gevolg van mutaties in een van de
BReast Cancer (BRCA)-genen. Genoemde leden vragen de regering waarom de beperking
tot deze twee erfelijke aandoeningen niet in de wet is opgenomen, terwijl de beperking
wel in de memorie van toelichting wordt genoemd. Voorts vragen deze leden of de regering
verwacht dat op korte termijn meer erfelijke aandoeningen zullen voldoen aan het beoordelingskader
van de regeling PGD.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering geen algemeen geldende uitspraken wil doen over de vraag
welke mate van ongelijkheid van geslachtsincidentie van een ernstige erfelijke aandoening
nodig is om geslachtskeuze toe te mogen passen. Genoemde leden constateren dat nu
maar twee aandoeningen in aanmerking komen voor geslachtskeuze, maar dat het zeker
niet is uitgesloten dat meer aandoeningen zullen volgen. Deelt de regering de mening
van deze leden dat met deze wetswijziging een wissel om gaat en dat de verruiming
van de Embryowet de deur openzet voor andere mogelijke verruimingen?
Kan de regering aangeven wat voor haar absolute grenzen zijn die zij niet zou willen
overgaan? De leden van de SGP-fractie merken op dat achter de nu voorgestelde wetswijziging
alweer een nieuwe keuze opdoemt, namelijk de vraag of geslachtskeuze ook mogelijk
zou moeten zijn om dragerschap van ernstige geslachtsgebonden erfelijke aandoeningen te voorkomen. Kan de regering
aangeven of het haar intentie is om in de toekomst op dit punt een verruiming van
de wet voor te stellen?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering voortdurend spreekt over «ernstige
erfelijke aandoeningen» of «ernstig medisch lijden bij het toekomstige kind». Kan
de regering nader toelichten wat zij hieronder verstaat? Bestaat er een definitie
of overzicht van wat ernstige erfelijke aandoeningen zijn?
Volgens de website www.oogziekenhuis.nl treden bij erfelijke blindheid (LHON) doorgaans alleen oogklachten en geen andere
klachten op.8 Bij het merendeel van de patiënten is het gezichtsscherpteverlies helaas blijvend.
Bij een klein deel van de patiënten kan het gezichtsvermogen, na weken tot maandenlange
achteruitgang, spontaan weer enigszins verbeteren. LHON is daarmee geen levensbedreigende
aandoening. Niets afdoende aan het feit dat een beperkt of geen zicht enorme gevolgen
heeft voor degene die het betreft en zijn familie, vrienden en omgeving en de kwaliteit
van leven onder druk kan komen te staan, moet worden geconstateerd dat het heel goed
mogelijk is om lang en gelukkig te leven met een visuele beperking. Kan de regering
uitgebreid toelichten waarom LHON wordt aangemerkt als een ernstige aandoening? Kan
de regering meer in zijn algemeenheid aangeven hoe de politieke verantwoordelijkheid
en aanspreekbaarheid georganiseerd zijn bij de vraag wie mag bepalen welke ziekte
te ernstig is om mee te leven om vervolgens het embryonale leven «verdedigbaar» te
beëindigen? De leden van de SGP-fractie vragen de regering te verduidelijken wat de
rol is van het desbetreffende echtpaar in de besluitvorming van het multidisciplinaire
team over de vraag of overgegaan mag worden tot geslachtskeuze.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de verwachting is dat jaarlijks maximaal
drie tot vijf paren met deze aandoening voor geslachtskeuze in aanmerking willen komen.
Deze leden vragen de regering om nader in te gaan op de proportionaliteit van de voorgestelde
wetswijziging, gegeven het feit dat zeer weinig echtparen gebruik zullen maken van
de mogelijkheid tot geslachtskeuze.
Kan de regering aangeven wat de verwachting is over hoeveel mensen gebruik zullen
maken van geslachtskeuze bij erfelijke borst- en eierstokkanker?
4. Kwaliteitsbewaking
De leden van de CDA-fractie vragen op welke termijn de regering het wetsvoorstel Wet zeggenschap lichaamsmateriaal
aan de Kamer zal aanbieden.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Europese richtlijn waarop kwaliteitsbewaking
bij fertiliteitsklinieken vereist is al sinds 2006 van kracht is. Deze leden willen
graag weten waarom het zo lang geduurd heeft, voordat deze eis in wetgeving is vastgelegd.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom er niet voor gekozen is om een expliciete
toestemmingsvereiste in de wet op te nemen voor het gebruik van overgebleven embryo’s
en geslachtscellen voor kwaliteitsbewaking. Deze leden vragen waarop het vermoeden
gebaseerd is dat onvoldoende betrokkenen hiervoor toestemming zullen verlenen. Waarom
is er niet voor gekozen om expliciete toestemming voor het gebruik van overgebleven
embryo’s voor kwaliteitsbewaking als voorwaarde voor het starten van een fertiliteitsbehandeling
op te nemen? Op welke wijze worden wensouders geïnformeerd over het feit dat overgebleven
embryo’s met dit doel gebruikt kunnen worden?
In dit kader vragen de leden van de CDA-fractie ook of het wenselijk is dat de wet
ruimte biedt om het mogelijke gebruik van kwaliteitsbewaking niet direct bij aanvang
van de behandeling aan de orde te stellen, maar pas op het moment dat de wensouder(s)
de geslachtscellen en de embryo’s niet meer nodig achten voor eigen gebruik en de
vraag voorligt of deze voor een ander doel ter beschikking worden gesteld. Zonder
een toestemmingsvereiste worden de wensouders op deze wijze voor een voldongen feit
gesteld. Zij hebben niet de mogelijkheid meer om van behandeling af te zien of naar
een andere fertiliteitskliniek te gaan, die wel een toestemmingsvereiste voor kwaliteitsbewaking
heeft. Deze leden willen graag weten hoe de Minister dit weegt.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom de Minister er niet voor heeft gekozen om
wensouders te allen tijde de gelegenheid te geven om expliciet het gebruik van overgebleven
embryo’s voor kwaliteitsbewaking te weigeren. Waarom wordt het aan de instellingen
overgelaten om al dan niet expliciete weigering te respecteren?
Ook willen de leden van de CDA-fractie weten hoe gewaarborgd wordt dat instellingen
die handelingen met geslachtscellen en embryo’s verrichten in het kader van fertiliteitszorg
«in beperkte mate» geslachtscellen en embryo’s die niet meer worden gebruikt voor
geneeskundige of andere doeleinden gebruiken. Op welke wijze zorgen de instellingen
voor voldoende waarborgen dat het ook in beperkte mate gebeurt? Worden hiervoor protocollen
opgesteld?
De leden van de SP-fractie menen dat bewaking van de kwaliteit van het grootste belang is. De voorgestelde wijziging
lijkt hieraan bij te dragen. Genoemde leden hebben kennisgenomen van het advies van
de Raad van State waarin vraagtekens worden gezet bij de opmerking van de regering
dat ondanks het feit dat geen toestemmingsvereiste is opgenomen, het aan instellingen
vrijstaat gevolg te geven aan expliciete toestemming dan wel expliciete weigering
van het gebruik van geslachtscellen en embryo’s van de desbetreffende stellen voor
kwaliteitsbewaking. In de memorie van toelichting staat dat het in de rede ligt deze
toestemming of weigering op te nemen in de (standaard) overeenkomst. Deze leden vragen
in dat kader of dit altijd in de overeenkomst een plek krijgt of dat instellingen
wellicht andere opties hebben. Deze leden vragen of het correct is dat het in theorie
instellingen vrij staat om bij een weigering door het desbetreffende stel voor gebruik
van hun geslachtscellen en embryo’s, het zogenaamde restmateriaal alsnog te gebruiken
voor kwaliteitsbewaking.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader te beargumenteren waarom in het nieuwe artikel 9a van de
Embryowet geen toestemmingsvereiste is opgenomen voor het gebruik van geslachtscellen
en embryo’s voor kwaliteitsbewaking. Wat is er op tegen om dit toestemmingsvereiste
wél op te nemen, zo vragen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen dat het instellingen vrij staat om,
indien zij dat wenselijk achten, wel uit te gaan van expliciete toestemming van de
donoren dan wel een expliciete weigering te respecteren, waarbij dan door de instelling
een overeenkomst kan worden gesloten met de donor. Genoemde leden vragen of het sluiten
van een dergelijke overeenkomst gemeengoed is of dat het incidenteel gebeurt. Is de
regering bereid om instellingen expliciet te wijzen op het ontbreken van een toestemmingsvereiste
in de wet en daarmee op de wenselijkheid om toestemming via een overeenkomst met de
donor te regelen, om zo vervelende situaties te voorkomen? Is de regering van mening
dat een instelling een expliciete weigering van een donor om geslachtscellen of embryo’s
voor kwaliteitsbewaking te gebruiken, te allen tijde dient te respecteren?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader toe te lichten wanneer
en op welke wijze donoren worden geïnformeerd over het mogelijke gebruik van geslachtscellen
en embryo’s ten behoeve van kwaliteitsbewaking.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of donoren ook geïnformeerd
worden als alle geslachtscellen of embryo’s die ter beschikking waren gesteld voor
kwaliteitsbewaking zijn gebruikt en er dus geen geslachtscellen of embryo’s meer over
zijn.
5. Verhouding met grondrechten
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan bevestigen dat er voor wensouders een «recht op niet te
weten» blijft bestaan, ongeacht de toegenomen technische mogelijkheden om ernstige
erfelijke aandoeningen te voorkomen. Deze leden vragen tevens bevestiging van de Minister
dat zorgverzekeraars niet van wensouders mogen eisen dat zij zich laten screenen op
ernstige aandoeningen die te voorkomen zijn.
De leden van de SP-fractie lezen dat, indien gekeken wordt naar het Verdrag tot bescherming van de rechten van
de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), opgemerkt wordt dat het aan de lidstaten
is om dit in nationale wetgeving nader uit te werken. Genoemde leden vragen daarom
naar de situatie in de andere lidstaten. Welke lidstaten hebben deze kwestie reeds
uitgewerkt in nationale wetgeving en in hoeverre komen deze uitwerkingen overeen met
of verschillen zij van de in het wetsvoorstel gekozen wijze? Deze leden ontvangen
hierop graag een uitgebreide toelichting.
6. Toezicht en handhaving
De leden van de SP-fractie constateren dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) verantwoordelijk is voor
toezicht en handhaving betreffende de Embryowet. Genoemde leden zijn benieuwd naar
de inspectieresultaten met betrekking tot deze wet over de afgelopen tien jaar. Daarnaast
vragen deze leden naar de capaciteit bij de IGJ, die speciaal beschikbaar is voor
toezicht op en handhaving van de Embryowet. Tevens vragen deze leden naar het aantal
meldingen dat de IGJ de afgelopen tien jaar van burgers, zorgaanbieders of andere
instanties heeft ontvangen over deze wet. Kan tenslotte meer inzicht gegeven worden
in de inhoud van de gedane meldingen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van belang dat sprake is van adequaat toezicht door de IGJ. Zij vragen
de regering aan te geven op welke wijze de IGJ het toezicht denkt te kunnen invullen
en of de IGJ daar voldoende capaciteit en expertise voor heeft.
7. Financiële gevolgen en regeldrukgevolgen
De leden van de CDA-fractie vragen onder welke voorwaarden geslachtskeuze via een PGD-behandeling bij het risico
op ernstige erfelijke aandoeningen met een ongelijke geslachtsincidentie in aanmerking
kan komen voor vergoeding op grond van de zorgverzekering.
8. Consultatie
De leden van de CDA-fractie vragen de regering uitvoeriger aan te geven welke opmerkingen de Nederlandse Patiëntenvereniging
(NPV) bij het wetsvoorstel heeft gegeven.
9. Artikelsgewijze toelichting
Onderdeel B
De leden van de D66-fractie lezen in het nieuwe artikel 9a, tweede lid van de Embryowet dat restmateriaal mag
worden gebruikt ten behoeve van kwaliteitsbewaking, wanneer dit direct verband houdt
met de diagnostische processen of behandelprocessen in de fertiliteitszorg. Deze leden
vragen waarom kwaliteitsbewaking in dit artikel beperkter gedefinieerd is dan in Richtlijn
2006/86/EG, artikel 2, onderdeel c? Immers hier wordt gesproken over alle activiteiten
die rechtstreeks of indirect tot de kwaliteit bijdragen.
De voorzitter van de commissie, Lodders
De adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.