Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Hijink en Van Gerven over de zaak Tuitjenhorn
Vragen van de leden Hijink en Van Gerven (beiden SP) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de zaak Tuitjenhorn (ingezonden 10 mei 2019).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 21 mei
2019).
Vraag 1
Kent u de documentaire «De zaak Tuitjenhorn»?1 Wat is uw reactie daarop?
Antwoord 1
Ik heb kennisgenomen van de documentaire «De Zaak Tuitjenhorn» waarin mevrouw Tromp
wordt gevolgd na het overlijden van haar echtgenoot, huisarts Tromp. De documentaire
toont het drama van het verliezen van haar man en haar zoon en het juridische traject
dat mevrouw Tromp daarnaast heeft doorlopen. In de beeldvorming rondom en in de documentaire
is een aantal zaken, die juist essentieel waren voor het handelen van de Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ, inspectie), nauwelijks belicht. Deze zijn ook eerder
met Uw Kamer gedeeld. Zo is het handelen van betrokken instanties uitgebreid geëvalueerd
door een onafhankelijke evaluatiecommissie en heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld
over de rechtmatigheid van het bevel. Met de beantwoording van onderstaande vragen
verwacht ik dat u een completer beeld krijgt over deze casus en het handelen van de
inspectie.
Vraag 2 en 3
Waarom spande de Inspectie voor Gezondheid & Jeugd (IGJ) voorafgaand aan uitzending
op landelijke televisie (via de zendgemachtigde EO) een kort geding aan over de documentaire?
Waarom heeft de IGJ geweigerd actief deel te nemen aan de documentaire? Wat is uw
reactie op de eis van IGJ de namen van de inspecteur en van de behandelende landsadvocaat
«weg te piepen», terwijl deze door de voorzitter van de Afdeling rechtspraak van de
Raad van State in een openbare terechtzitting worden genoemd en deze namen in de geanonimiseerde
uitspraak wel degelijk genoemd zijn?
Antwoord 2 en 3
De inspectie was ten tijde van de zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State (hierna: Raad van State) in juli 2016 geïnformeerd door de programmamaakster
over de opnames voor een documentaire. De inspectie heeft op dat moment afspraken
met de programmamaakster gemaakt over het niet in beeld of geluid herkenbaar weergeven
van individuele werknemers. Voorafgaand aan het aanbieden van de excuses aan mevrouw
Tromp naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State heeft de inspectie aan
de programmamaakster het aanbod gedaan voor een interview met de betrokken hoofdinspecteur.
Van dit aanbod heeft de programmamaakster geen gebruik gemaakt. De inspectie werd
op 6 maart 2019 op initiatief van de programmamaakster uitgenodigd voor een besloten
voorvertoning met de bij het onderwerp «zorg rond het levenseinde» betrokken partijen.
Bij deze besloten voorvertoning bleek dat de namen van twee inspecteurs toch werden
genoemd of getoond in de documentaire. Dit vond de inspectie in strijd met de afspraken
uit 2016 en onnodig beschadigend voor deze medewerkers. De inspectie heeft geen bezwaar
als eindverantwoordelijke medewerkers (hoofdinspecteurs/ leidinggevenden) herkenbaar
zijn. Het behoort tot hun taken om het beleid en handelen van de inspectie ook via
de media toe te lichten. Dat geldt niet voor inspecteurs. De inspectie heeft getracht
hierover het overleg te voeren met de programmamaakster. Uiteindelijk leidde dat tot
de aankondiging van een kort geding. In het verzoek om de namen van de inspecteurs
te schrappen heeft de inspectie uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat zij geen bezwaar
had tegen het uitzenden van de documentaire op zich. De inspectie heeft ook geen enkele
inhoudelijke wijzigingen voorgesteld. Tevens heeft zij ingestemd met het noemen en
in beeld brengen van namen van leidinggevenden. Het geschil betrof uitsluitend de
namen van de twee inspecteurs. Uiteindelijk heeft de productiemaatschappij daarin
bewilligd en kon afgezien worden van gerechtelijke procedures.
Vraag 4 en 5
Waarom heeft mevrouw Tromp geen excuses ontvangen van de medewerkers die bij de zaak
betrokken waren? Had dit niet meer voor de hand gelegen gezien de enorme gevolgen
van de handelwijze van de IGJ?
Wat is uw oordeel over de stelling van mevrouw Tromp dat de IGJ vooral bezig is geweest
om, ondanks dat de Raad van State heeft geoordeeld dat IGJ in strijd met de wet heeft
gehandeld, haar handelen alsnog te rechtvaardigen en niet erkent dat het oordeel van
de Raad van State juist is en zich aldus een slechte verliezer betoont?2
Antwoord 4 en 5
Na uitspraak van de rechtbank in juli 2015 ging de huisartsenpraktijk in hoger beroep
bij de Raad van State. Op 7 juni 2016 is Uw Kamer geïnformeerd over de uitspraak van
de Raad van State in deze zaak3. De Raad van State concludeerde dat het bevel door de inspectie niet gegeven had
mogen worden omdat zij onvoldoende heeft gemotiveerd dat het nemen van maatregelen
niet uitgesteld kon worden (acuut gevaar patiëntveiligheid). De onderliggende feiten
voor het opleggen van het bevel, of hier sprake was van onverantwoorde zorg, zijn
door de Raad van State expliciet niet beoordeeld.
Het is volstrekt onjuist dat de inspectie de uitspraak van de Raad van State niet
erkent. De inspectie heeft de uitspraak van de Raad van State van 1 juni 2016 aanvaard
en heeft hier lering uit getrokken. In bevelen maakt zij sindsdien een nog explicietere
weging en motivering aangaande de spoedeisendheid van een bevel. Na deze uitspraak
is de inspectie met mevrouw Tromp in gesprek gegaan en heeft haar excuses aangeboden
voor het opleggen van het bevel. Deze excuses zijn overgebracht door de op dat moment
verantwoordelijke hoofdinspecteur, tevens plaatsvervangend Inspecteur-generaal. Ik
acht het logisch dat de op dat moment eindverantwoordelijke excuses overbrengt en
zich verantwoordt over het handelen van de organisatie waar zij leiding aan geven.
Vraag 6 en 7
Wat zegt dit volgens u over de reflectie (of het gebrek eraan) van de IGJ op haar
eigen optreden? Heeft zij zich voldoende toetsbaar en transparant opgesteld?
Wat zijn de lessen die de IGJ nu na deze documentaire trekt uit haar optreden? Bent
u van mening dat, zolang er geen aanwijsbare tuchtrechtelijke voorgeschiedenis is
met een huisarts in kwestie omtrent wie een melding in het kader van levensbeëindiging
plaats heeft gevonden, deze huisarts eerst gehoord moet worden door IGJ alvorens door
IGJ een gemotiveerde keuze wordt gemaakt voor een eventueel strafrechtelijk of een
tuchtrechtelijk traject of een afzien van dergelijke trajecten?
Antwoord 6 en 7
Ik zie dat in de media en in delen van de samenleving een beeld is ontstaan van een
inspectie die zich niet toetsbaar opstelt en die onzorgvuldig haar werk heeft gedaan
in deze zaak. Dat betreur ik, en is ook niet terecht. Ik verwijs u nogmaals naar het
rapport van de onafhankelijke externe commissie onder voorzitterschap van dhr. mr.
Bleichrodt4. Die commissie is door mijn ambtsvoorganger gevraagd het handelen van onder andere
het OM en de IGJ te bezien. Het rapport van die commissie is 31 maart 2015 naar Uw
Kamer verstuurd. Op 29 april 2015 heeft mijn ambtsvoorganger met Uw Kamer uitgebreid
gesproken over het rapport van de externe onafhankelijke evaluatiecommissie en het
handelen van de betrokken instanties.
Het rapport van de onafhankelijke externe commissie bevat een gedegen analyse van
wat er wanneer precies is gebeurd en wat daarbij de afwegingen van de verschillende
betrokkenen zijn geweest. Vervolgens wordt in het rapport een heldere reflectie op
deze feitelijkheden gegeven. De commissie concludeert dat het AMC, het OM en de inspectie
veelal juist, zorgvuldig en met voldoende aandacht voor de persoonlijke omstandigheden
van de huisarts hebben gehandeld. Waar het de inspectie betreft, geeft de commissie
onder meer aan dat de inspectie de juiste conclusie getrokken heeft door direct het
OM in te schakelen nadat zij door het AMC geïnformeerd was. Ook schrijft de commissie
dat de inspectie na ontvangst van het strafdossier van het OM terecht heeft geoordeeld
dat nadere actie geboden was, waaronder het instellen van een eigen onderzoek. De
commissie had weldegelijk ook leerpunten en aanbevelingen, die onder andere door de
inspectie zijn omarmd en zijn opgevolgd. Die aanbevelingen zagen onder andere op betere
afstemming met het OM bij de samenloop van onderzoeken en investering in de relatie
met de beroepsgroep van huisartsen. De commissie heeft geen uitspraak gedaan over
het opleggen van het bevel, aangezien dit ter toetsing voorlag bij de rechter.
Vraag 8
Hoe bent u van plan ervoor te zorgen dat huisartsen gerust hun werk kunnen doen, zonder
bang te hoeven zijn een bevel aan hun broek te krijgen? Is er kans op een tweede «Tuitjenhorn»?
Antwoord 8
Deze casus betrof een uitzonderlijke situatie. Het ging hier niet om euthanasie en
ook niet om palliatieve sedatie. Het ging hier om handelen buiten elke norm. Ik heb
grote bewondering voor artsen die moeilijke beslissingen nemen in hun zorg rondom
het levenseinde van patiënten. De complexe praktijk en de gevoeligheden rondom de
zorgverlening in de laatste levensfase vragen dat partijen met elkaar in gesprek zijn
en blijven. De inspectie heeft in de afgelopen jaren mede naar aanleiding van deze
casus en de reflecties daarop de samenwerking met KNMG, LHV en het OM verder geïntensiveerd.
Ik, en de inspectie met mij, heb veel vertrouwen in deze medische zorgverlening rond
het levenseinde, waarin de beroepsgroep van huisartsen een grote rol speelt. Dat neemt
niet weg dat de regionale toetsingscommissie euthanasie, de inspectie én het OM deze
zorg wel moeten kunnen blijven toetsen. Uit onderzoek en de huidige toezichtpraktijk
blijkt dat artsen de zorg rond het levenseinde zorgvuldig en professioneel verlenen,
met oog voor de behoeften en wensen van de individuele patiënt, en dat zij zich hierin
toetsbaar opstellen. Het aantal keren dat OM of inspectie reden zien nader te onderzoeken
of zorg rond het levenseinde zorgvuldig is uitgevoerd, is zeer klein.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.