Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de formele Raad voor Concurrentievermogen op 27 en 28 mei 2019 en het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen op 2 en 3 mei 2019 (Kamerstuk 21501-30-458)
2019D20511 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over de geannoteerde
agenda voor de formele Raad voor Concurrentievermogen op 27 en 28 mei 2019 en het
verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen op 2 en 3 mei 2019 (Kamerstuk
21 501-30, nr. 458), het verslag van een schriftelijk overleg over onder andere de geannoteerde agenda
voor de informele Raad voor Concurrentievermogen op 2 en 3 mei 2019 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 457) en de appreciatie van het akkoord over de hoofdlijnen van Horizon Europe (Kamerstuk
22 112, nr. 2791).
De voorzitter van de commissie, Diks
De adjunct-griffier van de commissie, Kruithof
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II
Antwoord/Reactie van de Staatssecretaris
6
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 mei 2019 en de overige onderliggende
stukken. Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie willen met betrekking tot de geannoteerde agenda van de
Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 mei 2019 de Staatssecretaris vragen naar
een toelichting op het krachtenveld in de Raad voor Concurrentievermogen. Kan de Staatssecretaris
uiteenzetten hoe de geconstateerde belemmeringen op de interne markt wat Nederland
betreft worden geadresseerd? Is er binnen de Raad een aanzienlijk verschil van inzet
tussen de grootste handelspartners van Nederland zoals Duitsland, Frankrijk, België
en het Verenigd Koninkrijk en alle 28 lidstaten in totaal met betrekking tot de implementatie
en handhaving van regelgeving? Welke sector en/of regio specifieke maatwerkoplossingen
voor belemmeringen op de interne markt stelt Nederland nog meer voor zoals de in de
brief van 19 oktober 2018 (Kamerstuk 22 112, nr. 2703) aangehaalde belemmeringen voor de transportsector? Deze leden vragen de Staatssecretaris
om per sector en regio aan te geven waar specifiek voor Nederlandse ondernemers de
belangrijkste belemmeringen liggen.
De leden van de VVD-fractie vragen of bij het uitdragen van de Nederlandse visie tijdens
het beleidsdebat over mededinging, interne markt en concurrentievermogen ook gesproken
gaat worden over de toekomstbestendigheid en een eventuele herziening van de Europese
fusieregels. Zo ja, wat zal de inzet van Nederland op dit onderwerp zijn? Hoe kan
er volgens de Staatssecretaris voor worden gezorgd dat Nederland en de Europese Unie
(EU) kunnen blijven concurreren met grote andere spelers op het wereldtoneel? Aan
welke aanvullende interveniërende maatregelen moet gedacht worden als het Europese
of mondiale speelveld wordt bedreigd?
De leden van de VVD-fractie vragen waar wat de Staatssecretaris betreft de belangrijkste
problemen liggen voor Nederlandse ondernemers met betrekking tot de Europese informatievoorziening.
In hoeverre kan de Nederlandse informatievoorziening als voorbeeld dienen voor de
Europese informatievoorziening?
De leden van de VVD-fractie hebben in het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen
op 2 en 3 mei kennisgenomen van de opmerking van Commissaris Bieńkowska dat de interne
markt op het gebied van diensten nog verbeterd dient te worden, wil de EU slagvaardig
blijven binnen het mondiale speelveld. Hiervoor dienen alle lidstaten te blijven werken
aan een gelijk speelveld. Hoe werd de opmerking van Commissaris Bieńkowska geïnterpreteerd
door de Staatssecretaris met het oog op de huidige inzet van het kabinet?
De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag de volgende zinsnede: «Veel lidstaten
wezen in hun interventie op het belang van toegang voor mkb-ondernemers tot (Europese)
financiering en gaven aan dat dit een aandachtspunt moet blijven de komende Commissieperiode.
Daarnaast noemden veel landen de uitdaging voor het mkb om mee te gaan in een economie
die steeds digitaler wordt en wezen op het belang van opleiding en vaardigheden.»
Kan de Staatssecretaris uiteenzetten in welke mate ondernemers uit het midden- en
kleinbedrijf (mkb) nu toegang hebben tot Europese financiering ten opzichte van andere
sectoren, welke drempels de ondernemers ondervinden bij het aanvragen van de financiering
en hoe de verhoudingen tussen verschillende lidstaten is met betrekking tot financieringsaanvragen
en financieringstoewijzing? Gelden dezelfde uitdagingen voor bijvoorbeeld de industrie?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten in welk stadium
het mkb zich bevindt als het gaat om het meedraaien in de digitale economie? Heeft
het mkb in de Europese lidstaten voldoende aanwas van opgeleide werknemers met relevante
vaardigheden? Hoe is dit in Nederland? Gelden dezelfde uitdagingen voor bijvoorbeeld
de industrie?
De leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot de appreciatie van het akkoord
over de hoofdlijnen van Horizon Europe of de Staatssecretaris uiteen kan zetten aan
welke standpunten van Nederland het akkoord niet tegemoet komt, gezien alle landen
hebben moeten geven en nemen. Deze leden lezen dat aan de wens tot «widening participation»
op een aantal manieren tegemoet wordt gekomen. Een van de manieren luidt als volgt:
«In de overwegingen is een verwijzing gemaakt naar het belang van het verkleinen van
de salariskloof voor onderzoekers binnen de EU. In de juridisch, bindende, tekst staat
echter dat de hoogte van salarissen een nationale bevoegdheid zijn.» Kan de Staatssecretaris
toelichten hoe invulling gegeven wordt aan het belang van «widening participation»
in relatie tot de bevestiging dat de hoogte van de salarissen een nationale bevoegdheid
zijn? Kan de Staatssecretaris toelichten welke motivaties er achter de voorgestelde
gebieden voor missies zit? Hoe wordt gewaarborgd dat er een balans is tussen deze
gebieden?
De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag van het schriftelijk overleg over
onder andere de geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen
op 2 en 3 mei dat in het antwoord op de vraag over de ondersteuning van EU13-landen
vanuit Horizon Europe onder meer wordt gesteld dat Nederland van mening blijft dat
EU13-landen zelf een excellent onderzoeks- en innovatiesysteem dienen op te bouwen
via de Europese Structuur- en Investeringsfondsen en via nationale investeringen.
EU-middelen zouden bovenop middelen uit nationale inspanningen moeten komen en niet
in plaats van. Hoe kan erop toegezien worden dat dit daadwerkelijke zoveel mogelijk
gebeurt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd met welke reden een aantal lidstaten (Duitsland,
Spanje, Frankrijk, Kroatië, Hongarije en Italië) een behandelvoorbehoud heeft geplaatst
op tekst met betrekking tot betere regelgeving. Waarom heeft Denemarken een parlementair
behandelvoorbehoud geplaatst op de gehele tekst?
In de brief «Kabinetspositie Europese Concurrentiekracht» van 13 mei 2019 (Kamerstuk
30 821, nr. 73) reageert het kabinet op het Frans-Duitse Manifest voor een Europees Industriebeleid
dat klaar is voor de 21ste eeuw. De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet
kritisch staat tegenover onder andere een algehele versimpeling of verzwakking van
staatssteunkaders, verruiming van de Europese mededingingskaders en introductie van
het evocatierecht, waarmee Frankrijk en Duitsland de vorming van nationale of Europese
kampioenen willen bevorderen. Hoe denkt de Staatssecretaris over het creëren van Europese
kampioenen? Hoe zou dat volgens de Staatssecretaris kunnen en moeten gebeuren? Hoe
ziet het speelveld ten aanzien van Europese kampioenen eruit in vergelijking met bijvoorbeeld
de Verenigde Staten? Welke status heeft het Frans-Duitse manifest? Is de verwachting
dat onderdelen ervan daadwerkelijk Europees beleid kunnen gaan worden? Hoe gaat Nederland
hier dan mee om? Wat is de positie van andere EU-lidstaten ten aanzien van het manifest?
Delen zij de kritiek van Nederland? Indien ja, op welke punten wel en op welke punten
niet?
De leden van de CDA-fractie lezen in dezelfde brief onder «Overheidsaanbestedingen»
dat de Europese Commissie de onderhandelingen voor een «National Procurement Instrument»
heeft heropend, een instrument dat tot doel heeft om derde landen waarmee de EU geen
bilateraal of plurilateraal akkoord heeft te bewegen om een akkoord aan te gaan. Hiermee
zou meer wederkerigheid moeten ontstaan, doordat bedrijven uit EU-lidstaten ook toegang
krijgen tot overheidsaanbestedingen in die derde landen. In welke situatie is de maximale
(fictieve) prijsopslag van 20% op inschrijvingen van bedrijven uit genoemde derde
landen op EU-aanbestedingen van toepassing? Hoe verhoudt dit zich tot het wederkerigheidsprincipe?
Het kabinet schrijft dat het huidige Commissievoorstel verder onderbouwd en aangepast
dient te worden om de mogelijkheid te behouden dat inschrijvers uit derde landen kunnen
worden uitgesloten van individuele aanbestedingen. Hoe zou het voorstel moeten worden
aangepast? Wat is de positie van andere EU-lidstaten op dit dossier?
De leden van de CDA-fractie vragen waarom Denemarken ook ten aanzien van. het industriebeleid
een parlementair behandelvoorbehoud heeft aangekondigd op de gehele tekst van de Raadsconclusies.
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar de samenstelling van de adviesraad
van de Europese Innovatieraad, de zogenoemde innovatieleiders. Op grond van welke
criteria komen bedrijven in aanmerking voor steun van de Europese Innovatieraad?
De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de Nederlandse inzet om niet langer
in te zetten op de absolute groei van toerisme, maar op de spreiding van toerisme
in tijd en ruimte op een duurzame wijze. Zij zijn benieuwd naar de (grensoverschrijdende)
kennisuitwisseling van goede voorbeelden en vragen welke Nederlandse voorbeelden de
Staatssecretaris overweegt in te brengen.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de Nederlandse inzet is voor het beleidsdebat
over de rol van de EU in het internationale ruimtevaartbeleid.
Deze leden merken op dat in december 2019 de driejaarlijkse Ministersconferentie van
het European Space Agency (ESA) plaatsvindt, waarin de 22 ESA-lidstaten inschrijven
op de ESA-ruimtevaartprogramma's. Deze inschrijving kent een verplicht deel en een
optioneel deel. Om te kunnen meedingen naar opdrachten van ESA door in Nederland gevestigde
bedrijven en kennisinstellingen, is het noodzakelijk dat Nederland bijdraagt aan de
optionele ESA programma's. Op dat moment werkt de «georeturn-regel», de toegang tot
competitief meedingen voor opdrachten en technologie-ontwikkeling in ESA-programma's.
Drie jaar geleden bedroeg het Nederlandse optionele deel 100 miljoen euro (1,7% van
het budget). Is de Staatssecretaris bekend met de oproep van SpaceNed en de provincie
Zuid-Holland om deze inzet te verdubbelen, onder andere met het oog op het Nederlandse
vestigingsklimaat? Wat is hierop de reactie?
De leden van de CDA-fractie zouden ten aanzien van het werkprogramma van het Finse
EU-voorzitterschap graag willen weten wat volgens het kabinet de prioriteiten zouden
moeten zijn van het Finse EU-voorzitterschap en hoe haar eigen werkprogramma eruit
ziet.
De leden van de CDA-fractie leden in het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen
van 2 en 3 mei dat vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties Business Europe en
SMEunited aangeven dat verschillen in regelgeving in verschillende lidstaten mkb-ondernemers
belemmeren om internationaal zaken te doen en ondernemers behoefte hebben aan versimpeling
van regelgeving. Zijn concrete voorbeelden hiervan bekend? Welke acties lopen momenteel
om dit op te lossen?
De leden van de CDA-fractie zijn naar aanleiding van de appreciatie van het akkoord
over de hoofdlijnen van Horizon Europe benieuwd naar de Nederlandse deelnemers aan
de Europese Innovatieraad
De CDA-fractie lezen in de beantwoording van het schriftelijk overleg over onder andere
de geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen op 2 en 3 mei
2019 over Invest-NL als een National Promotional Institute (NPI). Dit is naar van
een aanbeveling van de Europese Commissie om deze in te zetten voor effectief gebruik
van financieringsprogramma's zoals het Europees Fonds voor Strategische Investeringen
(EFSI) en het aankomende InvestEU. Hebben alle EU-lidstaten een NPI? Zijn deze vergelijkbaar
van opzet als Invest-NL?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 27 en 28 mei en de overige onderliggende
stukken. Deze leden willen de Staatssecretaris enkele vragen voorleggen.
De leden van de D66-fractie hebben met groot genoegen kennisgenomen van de appreciatie
akkoord over de hoofdlijnen van Horizon Europe. Wetenschap en innovatie zijn het fundament
voor een competitief Europa. Deze leden lezen in de geannoteerde agenda van de Raad
voor Concurrentievermogen van 27 en 28 mei dat het voorzitterschap wil debatteren
over het belang van het akkoord. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de vraagstelling
is die het voorzitterschap ter tafel wil brengen en in hoeverre de bespreking hiervan
als een heropening van de onderhandelingen over het akkoord kan worden gezien?
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris in hoeverre het Nederlandse
wetenschapsbeleid en het missiegedreven innovatiebeleid complementair zijn aan de
hoofdlijnen van Horizon Europe. Zal er in Horizon Europe, te zijner tijd, een specifiek
deel van het budget voor de sleuteltechnologieën bestemd zijn en in hoeverre is dat
overeenkomstig met het voorstel van de Staatssecretaris voor het missiegedreven innovatiebeleid
(Kamerstuk 33 009, nr. 70)?
De leden van de D66-fractie lezen in het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen
op 2 en 3 mei dat de Raad gesproken heeft over een geïntegreerde benadering van de
interne markt, het industriebeleid, digitalisering en klimaat. Deze leden zijn bijzonder
geïnteresseerd in deze zienswijze op het concurrentiebeleid. Kan de Staatssecretaris
toelichten op welke wijze er van gedachten is gewisseld over het integreren van deze
beleidsthema’s? Zijn er landen met beleidsprogramma’s waar de Raad een voorbeeld aan
kan nemen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Raad voor Concurrentievermogen en hebben hierbij enige vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat naar de mening van
het kabinet de Nederlandse inzet voor de toekomst van de interne markt goed verankerd
zou zijn in de concept-raadsconclusies. Deze leden hebben uit de recent verschenen
kabinetspositie over de versterking van de concurrentiekracht vernomen dat Nederland
streeft naar een interne markt die beschermt. In welke mate gaat dit terugkomen in
de raadsconclusies en gaat het hier hoofdzakelijk om bescherming van de rechten van
bedrijven of van burgers? Deze leden vragen de Staatssecretaris uiteen te zetten wat
deze conclusies naar aanleiding van de Nederlandse inzet zullen vermelden over arbeidsmobiliteit,
veiligheid op de werkvloer en bedrijven die in meerdere lidstaten actief zijn. Zij
benadrukken bij de Staatssecretaris dat een gelijk Europees speelveld voor bedrijven
nooit ten koste mag gaan van de rechten van werknemers en andere burgers. Daarnaast
zijn deze leden benieuwd over welke ongeoorloofde obstakels het gaat als in de conceptconclusies
wordt gesproken over al dan niet wettelijke verwijdering hiervan.
De leden van de SP-fractie merken op dat het kabinet in haar analyse van de conclusies
over het industriebeleid niet spreekt over het mkb en vragen de Staatssecretaris toe
te lichten welke rol het mkb gaat krijgen in dit beleid en of dit tegemoet komt aan
de wensen van het kabinet. Tevens merken deze leden op dat het kabinet geen melding
maakt van het Frans-Duitse manifest over een moderner industriebeleid. Zij vragen
de Staatssecretaris op dit manifest te reflecteren, ook in het kader van de veranderingen
die momenteel in de mondiale handel plaatsvinden, hierbij tevens de China-strategie
van het kabinet in acht nemende. Deze leden zien in het Frans-Duitse manifest een
zeer realistische koers die bescherming van de eigen economie goed kan waarborgen
door herziening van onder andere het staatssteunkader. Deelt de Staatssecretaris de
mening van deze leden dat, zeker in het kader van een handelsbeleid waarbij handelsmaatregelen
worden afgestemd op het gedrag van de handelspartner, de wenselijkheid van het toelaten
van staatssteun bediscussieerd dient te worden?
II Antwoord/Reactie van de Staatssecretaris
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
L.N. Kruithof, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.