Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken Defensie van 14 mei 2019
21 501-28 Defensieraad
Nr. 188
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 16 mei 2019
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Defensie over de brief van 3 mei 2019 over de geannoteerde agenda
van de Raad Buitenlandse Zaken met Ministers van Defensie op 14 mei te Brussel (Kamerstuk
21 501-28, nr. 187) en over de brief van 14 februari 2019 over het verslag van de informele Raad Buitenlandse
Zaken met de Ministers van Defensie van 30 en 31 januari 2019 (Kamerstuk 21 501-28, nr. 186).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 mei 2019 aan de Minister van Defensie voorgelegd.
Bij brief van 13 mei 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, A. de Vries
Adjunct-griffier van de commissie, Prenger
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Raad Buitenlandse Zaken met de Ministers van Defensie van 14 mei 2019
en het verslag van de informele Raad Buitenlandse Zaken met de Ministers van Defensie
van 30 en 31 januari 2019. De leden van de VVD-fractie hebben hierbij nog enkele vragen
en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda Raad Buitenlandse Zaken Defensie van 14 mei 2019 en de Nederlandse inzet aldaar.
Voornoemde leden hebben een aantal vragen met betrekking tot een aantal onderwerpen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het verslag
en de geannoteerde agenda. Zij hebben hierover enkele vragen en wensen enkele suggesties
te doen aan het kabinet.
De leden van SP-fractie zijn – tot hun spijt – van mening dat de discussie over een
EU-militaire politiek in een stroomversnelling is gekomen. De komende Raad Buitenlandse
Zaken met de Ministers van Defensie, evenals de Europese top van juni, alsook het
te verwachten rapport van de Hoge Vertegenwoordiger, zijn daarin samenhangende gebeurtenissen
die bovendien ook in nauw verband staan met de discussie in de NAVO. In het licht
van deze constatering hebben de leden van de SP-fractie de volgende vragen.
Vrouwen, vrede en veiligheid
GroenLinks:
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd in het verslag te lezen dat het kabinet,
in het kader van de bespreking van het probleem dat het aantal vrouwen bij vredesmissies
te weinig toeneemt, haar nationale actieplan rond VN-resolutie 1325 heeft toegelicht.
Deze leden vragen hoe het met de uitvoering van dit actieplan staat. Voorts vragen
zij of andere landen interesse hebben getoond in het overnemen van (aspecten) van
dit plan.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren evenwel dat ook in Nederland de participatie
van vrouwen bij Defensie nog verre van op een wenselijk niveau ligt. Deze leden vragen
of er initiatieven vanuit andere lidstaten zijn ingebracht die mogelijk nuttig zouden
kunnen zijn om de diversiteit in Nederland te vergroten, en zo ja, welke.
1. Antwoord:
Aan het Defensie Actieplan 1325 (DAP 1325) wordt uitvoering gegeven. Het DAP 1325
heeft overlap met het Plan Diversiteit & Inclusiviteit (D&I). De twee plannen versterken
elkaar waar het de participatie van vrouwen betreft. Concreet geldt dat Defensie focust
op arbeidsmarktcommunicatie (wervingscampagne voor vrouwen binnen Defensie) en interne
communicatie (via het jaar-thema van 2019, 75 jaar vrouwen binnen Defensie»). Voorts
zegde Nederland onlangs € 3 miljoen toe aan het Elsie Trust Fund, het initiatief dat
zich richt op het trainen en vergroten van het aantal vrouwelijke militairen en politieagenten
in VN-vredesmissies. In 2019 zullen in het team Diversiteit & Inclusiviteit van het
Ministerie van Defensie twee functies worden vervuld. Na invulling van de functies
zal worden gewerkt aan het vervolg van het DAP 1325, te weten het Defensie Implementatie
Plan (DIP 1325);
Voor wat betreft initiatieven die door andere lidstaten worden ingebracht geldt het
volgende: lidstaten werken in verschillende gremia met elkaar samen, waarbij over
en weer continu «lessons identified» en «lessons learned» uitgewisseld worden. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het NATO Committee on Gender Perspectives (NCGP) en via het Nordic Center for Gender in Military Operations (NCGM) waarbij de nadruk ligt op internationale trainingen op het gebied van Gender
in Operations.
EU Global Strategy, coherentie en technologische innovatie
VVD:
In het verslag schrijft de Minister dat veel lidstaten tijdens de bijeenkomst stilstonden
« bij de output die de EU op dit moment heeft en in de toekomst zou moeten hebben
als het gaat om missies en operaties». De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister
dit wat meer kan inkleuren. Welke output zien andere lidstaten, zonder namen te noemen,
graag als het gaat om missies en operaties?
2. Antwoord:
Deze passage dient te worden gezien in de context van de strategische discussie over
onder andere het begrip Europese strategische autonomie en de rol van de EU in het
beschermen van de Europese veiligheid, die tijdens de informele RBZ-Defensie in Boekarest
in januari jl. plaatsvond. Er gaat momenteel veel aandacht uit naar de ontwikkeling
van de nieuwe initiatieven zoals PESCO en het Europees Defensiefonds. Het is hierbij
van belang dat de samenhang tussen de output van deze initiatieven en een versterking
van EU-missies en -operaties niet uit het oog wordt verloren.
VVD:
Daarnaast zou tijdens de vorige bijeenkomst veel gesproken zijn over de definitie
van het begrip «Europese strategische autonomie» en hoe dit precies te definiëren
in relatie tot zowel de NAVO als de EU. Zijn de lidstaten voornemens tot een gezamenlijke
definitie en invulling te komen? En kan de Minister de Kamer informeren over hoe zij
dit ziet? Hoe dient de EU en/of het Europese deel van de NAVO invulling te geven aan
«Europese strategische autonomie» en wat zijn hierbij, volgens dit kabinet, de op
korte en lange termijn te ondernemen stappen enerzijds, en de grenzen anderzijds?
3. Antwoord:
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van januari stond, mede op aangeven van Nederland,
de toekomst van de Europese defensiesamenwerking op de agenda en in dat kader is het
begrip Europese strategische autonomie inderdaad aan de orde gekomen. Het kabinet
is van mening dat Europa meer verantwoordelijkheid moet nemen voor de eigen veiligheid.
Europa moet beter in staat zijn te reageren en te anticiperen op situaties die de
Europese veiligheid bedreigen. Waar mogelijk, samen met niet-Europese partners, maar
ook alleen als dat nodig is. Hierbij geldt wat Nederland betreft dat het nemen van
verantwoordelijkheid voor de veiligheid van Europa, niet alleen in EU kader, maar
ook in NAVO en in VN verband vorm moet krijgen. De EU, de NAVO en de VN hebben ieder
hun eigen unieke sterke punten die maximaal moeten worden ingezet. Het kabinet ziet
de brede toolbox van de EU, variërend van bijvoorbeeld politieke en economische middelen
tot ontwikkelingssamenwerking en defensiecapaciteiten, en de nadruk op een geïntegreerde
inzet van deze instrumenten (de zogenaamde geïntegreerde benadering) daarbij als unieke
sterke punten van de EU.
Nederland vraagt aandacht voor meer gerichte capaciteitsontwikkeling in EU-verband,
in lijn met de sterke punten van de EU, en ziet graag meer coherentie tussen de verschillende
initiatieven op dit terrein. Nederland heeft opgeroepen om tot gezamenlijke Raadsconclusies
te komen ten aanzien van de toekomst van Europese defensiesamenwerking. Voorzien is
dat aan die oproep gehoor zal worden gegeven tijdens een volgende Raad Buitenlandse
Zaken.
Libië & EUNAVFOR MED Operatie Sophia
VVD:
In het verslag schrijft het kabinet de Nederlandse bijdragen aan de missies en operaties
in Libië te zullen verlengen. De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet om toe
te lichten in hoeverre de lopende strijd tussen Libische facties en de Europese verdeeldheid
bij het kiezen van partners in Libië het slagen van deze missies bemoeilijkt. Welke
partners worden gekozen op het gebied van grensbeheer en opbouw van het veiligheids-
en jusitieapparaat en hoe zeker is het dat de gesprekspartners met wie in dit kader
wordt samengewerkt ook echt aan de macht blijven en niet op korte termijn worden verjaagd
of gedetineerd.
4. Antwoord
Het is onvermijdelijk dat de lopende strijd in Libië het werk van de missies bemoeilijkt.
Vanwege de verslechterde veiligheidssituatie rondom Tripoli is al het personeel van
de EU missie EUBAM Libië en een groot deel van het personeel van de VN politieke missie
UNSMIL van Tripoli naar Tunis verplaatst. Dit maakt het contact met de gesprekspartners
van de internationaal erkende Government of National Accord (GNA) lastiger. Op sommige
terreinen zullen de missies onder de huidige omstandigheden wellicht minder of geen
vooruitgang kunnen boeken. Ook is het aannemelijk dat bepaalde geplande activiteiten
herzien of aangepast zullen moeten worden. De plannen van de missies om zich aan de
nieuwe situatie aan te passen zal Nederland in multilateraal verband kritisch blijven
volgen. Waar nodig zal Nederland wijzigingen voorstellen. Voordat beide missies begin
dit jaar volledig naar Tripoli terugkeerden hebben zij al bewezen dat het ook vanuit
Tunis mogelijk is om activiteiten te ontplooien. Reizen tussen Tripoli en Tunis is
nog altijd mogelijk waardoor bijeenkomsten en trainingen met Libische deelname in
Tunis kunnen plaatsvinden. Het kabinet blijft de ontwikkelingen in Libië nauwgezet
volgen.
GroenLinks:
De leden van de GroenLinks-fractie lezen voorts in het verslag dat het kabinet van
de gelegenheid gebruik wenst te maken voor het informeren van de Kamer over de voortzetting
van de bijdrage aan missies met betrekking tot Libië. Deze leden vragen zich af of,
met het oog op het ernstig oplopende conflict in Libië, deze besluiten niet in ruimere
zin met de Kamer besproken zouden moeten worden, onverlet dat het ook hier om zeer
geringe bijdragen gaat. De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke «autoriteiten»
door EUBAM en UNSMIL worden ondersteund. Zij horen graag specifiek of het kabinet
uitsluit dat via deze of andere missies, het bewind van Generaal Haftar wordt ondersteund.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in het verslag dat de voortzetting van de
EU-reddingsmissie EUNAVFOR-MED op het laatste moment aan de agenda is toegevoegd.
Het kabinet schrijft in het verslag dat het van mening is dat een oplossing niet vooruit
mag lopen op de onderhandelingen over de uitwerking van de conclusies van de Raad
in juni 2018 over migratie. Deze leden vragen het kabinet of zij daarmee, de facto,
er voor pleit dat drenkelingen niet gered worden totdat het de Europese Raad heeft
begenadigd om tot een compromis-besluit te komen. Deze leden vragen het kabinet te
reflecteren op de implicaties hiervan.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen een nadere motivering voor het «plafond
van maximaal 5 personen» dat het kabinet heeft ingesteld voor EUNAVFOR-MED. Deze leden
willen graag weten welk doel zij precies nastreeft met het doelbewust zeer klein houden
van de Nederlandse bijdrage.
5. Antwoord:
Het kabinet blijft zich inzetten voor het bijdragen aan stabiliteit in Libië en de
regio. Door, onder andere, ondersteuning van het door de VN geleide politieke proces
en het versterken van de Libische overheidsinstellingen door middel van capaciteitsopbouw
wordt bijgedragen aan de stabiliteit van Libië en daarmee aan het tegengaan van irreguliere
migratie en het bestrijden van terrorisme en instabiliteit aan de Europese zuidgrens.
Deze doelstellingen van de Nederlandse bijdragen aan missies in Libië gelden ondanks
het conflict nog altijd. Wel is het waarschijnlijk dat onderdelen van de capaciteitsopbouw
die EU missie EUBAM Libië en de politieke VN-missie UNSMIL bieden aan de overheidsinstellingen
van de internationaal erkende Government of National Accord (GNA) door de slechte veiligheidssituatie tijdelijk zullen worden opgeschort.
Zoals ook in eerdere communicatie richting uw Kamer toegelicht1 is Nederland voorstander van verlenging van EUNAVFOR MED Sophia en heeft daarom in
de onderhandelingen een constructieve houding ingenomen. Met de verlenging tot 30 september
is mogelijke beëindiging van de operatie voorkomen en worden de komende maanden aangewend
om over een structurele oplossing verder te onderhandelen. Operatie Sophia is overigens
geen reddingsmissie, maar een maritieme operatie gericht op het ontwrichten van het
bedrijfsmodel van mensensmokkelaars en -handelaars in het zuidelijke deel van het
centrale Middellandse Zeegebied. Bij de uitvoering van deze taak is Operatie Sophia
haar verplichtingen binnen het internationaal zeerecht altijd nagekomen door drenkelingen
te redden bij noodsituaties in de nabijheid van Sophia-schepen. Omdat Nederland geen
maritieme bijdrage levert aan de missie is het Kabinet van mening dat met het plafond
van maximaal 5 personen een evenredige bijdrage kan worden geleverd.
Sahel
VVD:
Het kabinet intensiveert de komende tijd de diplomatieke aanwezigheid in de Sahel-regio.
Volgens de Minister moeten de posten aldaar bijdragen aan «armoedebestrijding en het
investeren in perspectief, de aanpak van irreguliere migratiestromen, terrorisme,
criminaliteit en conflictpreventie». De leden van de VVD-fractie vragen de Minister
om toe te lichten welke prioritering hierbij wordt aangehouden en of de gehanteerde
volgorde in deze passage bewust is gekozen. Deelt de Minister de mening dat de aanpak
van irreguliere migratiestromen prioriteit verdient in de Sahel, temeer gezien de
gebrekkige resultaten tot nu toe van de inspanningen van de internationale gemeenschap
in het kader van armoedebestrijding?
6. Antwoord:
De uitbreiding van de diplomatieke aanwezigheid in de Sahel dient ter ondersteuning
van de intensiverende Nederlandse inzet in deze regio en draagt bij aan de brede doelstellingen
van het buitenlands beleid (Brief van de Minister van Buitenlandse Zaken over de uitbreiding
van het postennet, Kamerstuk 32 734, nr. 31).
Zoals aangeven in de «Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie» (Kamerstuk
33 694, nr. 12), alsook de «integrale migratieagenda» (Kamerstukken 19 637 en 30 573, nr. 2375) en de nota «Investeren in Perspectief: Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland»
(Kamerstuk 34 952, nr. 1) is een geïntegreerde benadering noodzakelijk voor een effectief buitenlands beleid.
De veiligheidsstrategie stoelt op de pijlers voorkomen, verdedigen en versterken.
Ontwikkelingssamenwerking is meer dan voorheen, als onderdeel van het buitenlands
beleid, gericht op de bestrijding van grondoorzaken van armoede, irreguliere migratie,
terreur en klimaatverandering.
Ook de integrale migratie agenda van dit kabinet is gericht op verschillende pijlers
die in samenhang en op verschillende plekken op de migratieroutes in uitvoering worden
gebracht. Hoewel er sprake is van een stijging van het aantal irreguliere aankomsten
in Spanje via de Westelijke Mediterrane route geldt over het algemeen dat het totaal
aantal irreguliere aankomsten naar de EU in 2018 drastisch is gedaald. Ten opzichte
van 2015 bedroeg die daling 92%. Hiermee bevinden we ons op het niveau van voor 2013.
Dit is het resultaat van een gezamenlijke, alomvattende aanpak waarbij wordt geïnvesteerd
in de aanpak van grondoorzaken voor irreguliere migratie, het creëren van alternatieve
inkomsten voor mensensmokkel, een hardere aanpak van deze zelfde smokkel en versterking
van het grensbeheer in landen langs de route.
Tijdens het bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan Niger van 31 oktober
jl. is EUR 4 M steun toegezegd aan het opzetten van mobiele grensteams op de grens
tussen Nigeria en Niger. Hiermee levert Nederland, samen met Duitsland, een concrete
bijdrage aan de internationale strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel. Het aantal
irreguliere migranten dat door Niger naar Libië en Europa reist is sinds 2015, toen
de autoriteiten een antismokkelwet aannamen, fors afgenomen. Om dit resultaat te bestendigen
is het van belang ook te investeren in alternatieve economische mogelijkheden.
VVD:
Hoe verklaart de Minister daarnaast, tegen de achtergrond van het belang van de aanpak
van irreguliere migratiestromen, en het feit dat vooral jonge mannen de oversteek
naar Europa maken, de volgende passage: «De Nederlandse inzet richt zich op het verbeteren
van het toekomstperspectief van de jeugdige bevolking, met name de positie van meisjes.»
Waarom wordt bij de inzet op het verbeteren van het toekomstperspectief van de lokale
bevolking ingezet op jonge meisjes?
7. Antwoord:
De Nederlandse inzet op het gebied van ontwikkelingssamenwerking richt zich nadrukkelijk
op het verbeteren van het toekomstperspectief van de jeugdige bevolking in brede zin,
zowel jongens als meisjes. Er is veel aandacht voor scholing, waaronder beroepsopleidingen
die aansluiten bij de behoeften van de arbeidsmarkt en bredere private sector ontwikkeling.
De komende maanden brengt Nederland nauwkeurig in kaart welke initiatieven al plaatsvinden
op dit terrein in Mali, Niger, Burkina Faso en Tsjaad. Nederland beoogt hiermee een
duidelijk beeld te krijgen van goedlopende bestaande initiatieven waarbij Nederland
zou kunnen aansluiten (opschalen) en op welke deelterreinen steun ontbreekt en mogelijke
Nederlandse niches liggen.
Tegelijkertijd is er extra aandacht voor het investeren in toekomstperspectief, vooral
wat betreft de opleiding van meisjes in de Sahel. Het dichten van de genderkloof is
een kwestie van mensenrechten, maar zeker ook van ontwikkelingsdoeltreffendheid. Investeren
in meisjes is een zeer effectief voor ontwikkeling. Meisjes met een jaar extra opleiding
hebben tijdens hun werkende leven gemiddeld 20% meer inkomen. Meisjes in Afrika die
hun opleiding hebben afgemaakt, kiezen ervoor 50% minder kinderen te krijgen. Nederland
investeert verder in het mogelijk maken van die keuzes, zoals het tegengaan van kindhuwelijken
en beschikbaar stellen van anticonceptie. Extra investeren in meisjes is dus tevens
van groot belang voor demografische ontwikkelingen en daarmee ook de toekomstige stabiliteit
van de Sahel. Dat is uiteindelijk ook in het Nederlands belang.
D66:
De leden van de D66-fractie uiten hun zorgen als het gaat om de fragiele, zo niet
verslechterde situatie in de vijf Sahellanden. Aangezien de EU Sahel-strategie uit
2011 dateert en het regionale actieplan in 2020 afloopt, vragen voornoemde leden af
of er, in navolging van de aanbevelingen uit het laatste voortgangsverslag2, een update van de EU-strategie voor de Sahel en het bijbehorende regionale actieplan
wordt overwogen. De leden vragen zich af wat de Nederlandse inzet gaat zijn. In dat
kader zijn voornoemde leden ook benieuwd naar de samenwerking in European Intervention
Initiative (EI2) verband – waar de Sahel als één van de drie prioriteitsgebieden is
vastgesteld.
8. Antwoord:
Het regionale actieplan voor de Sahel, in 2015 aangenomen door de Raad, loopt inderdaad
in 2020 ten einde. Het vormt het raamwerk voor de implementatie van de EU Sahel Strategie
die in 2011 werd opgesteld. De vier hoofdprioriteiten van het actieplan zijn: 1) Voorkomen
en bestrijden van radicalisering, 2) Het scheppen van toekomstperspectief voor de
jeugd, 3) migratie en mobiliteit, 4) grensbeheer, bestrijding van illegale handel
en transnationale georganiseerde criminaliteit.
Nederland is voorstander van een actualisering maar heeft wel een aantal aandachtspunten:
(i) qua timing is er een voorkeur voor actualisering na bekendmaking van de prioriteiten
van de volgende Europese Commissie; (ii) een actualisering van de Sahel-regio moet
in samenhang worden bezien met actualisering van meerdere strategische regio’s; en
(iii) er moet een goede aansluiting zijn met de actualisering van de strategieën voor
individuele Sahel-landen die de EU momenteel herziet.
Nederland is, binnen het European Intervention Initiative (EI2), aangesloten bij de
Sahel-werkgroep. De samenwerking binnen deze werkgroep is primair gericht op het bespreken
en vaststellen van een gemeenschappelijk beeld van de veiligheidsproblematiek in de
Sahel-regio. Anderzijds is de werkgroep een forum waarin de deelnemende landen hun
huidige en toekomstige inzet op het vlak van defensie in de Sahel kunnen toelichten.
Hierdoor biedt de werkgroep ook een platform voor verdere samenwerking.
GroenLinks:
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich ernstig zorgen over de ontwikkelingen
in de Sahel. Ondanks goede bedoelingen van de EU en andere internationale spelers
lijkt het onvoldoende te lukken om stabiliteit in de regio te creëren. Deze leden
maken zich zorgen over dat de kritische noten over de EU-missies in de regio moeten
worden aangeleverd door de Europese Rekenkamer3, en de Europese Commissie in haar eigen verslaggeving4 onvoldoende zelfreflectie lijkt te tonen. Deze leden vragen het kabinet of zij deze
analyse deelt, en zo ja, of zij dit bespreekbaar wil maken op de Defensieraad.
9. Antwoord:
De drie EU-missies in de Sahel (trainingsmissie Mali, capaciteitsopbouwmissies in
Mali en Niger) leveren een belangrijke bijdrage aan het versterken van de capaciteiten
van de veiligheidssector in Mali en in Niger. De Europese Rekenkamer heeft onderzoek
gedaan naar deze missies en heeft aanbevelingen gepresenteerd om de effectiviteit
van de missies EUCAP Sahel Mali en EUCAP Sahel Niger te verbeteren. De aanbevelingen
waren onder meer gericht op het verbeteren van de operationele efficiëntie van de
missies, het verhogen van de bezettingsgraad van personeel bij de missies en het realiseren
van een sterkere gerichtheid op duurzaamheid en evaluatie. Ook stelde de Europese
Rekenkamer dat mandaten en budgetten beter berekend dienen te zijn op de operaties
en dat de missies in een exit-strategie moeten voorzien. Deze aanbevelingen zijn met
steun van Nederland overgenomen in Raadsconclusies, die zijn aangenomen door de Raad
Buitenlandse Zaken in april jongstleden. De EU en de missies werken aan de implementatie
van de aanbevelingen en zetten stappen om de effectiviteit van de missies te verbeteren.
Het kabinet blijft de ontwikkelingen op dit vlak nauwlettend volgen.
GroenLinks:
De leden van de GroenLinks-fractie benadrukken dat duurzame stabiliteit in de Sahel
alleen bewerkstelligd kan worden door zowel investeringen in veiligheid als investeringen
in ontwikkelingssamenwerking voor duurzame economische groei, en diplomatie op het
gebied van conflictpreventie. Deze leden vragen of de EU-strategie wel voldoende is
geïntegreerd, of dat defensie, diplomatie en ontwikkelingssamenwerking toch vooral
los van elkaar worden behandeld.
10. Antwoord:
Het regionaal EU Actieplan dat in 2015 werd aangenomen kent vier hoofdprioriteiten:
1) voorkomen en bestrijden van radicalisering, 2) investeren in toekomstperspectief
van de jeugd, 3) brede migratiesamenwerking en mobiliteit, en 4) grensbeheer, bestrijding
van illegale handel en transnationale georganiseerde criminaliteit. De speciale vertegenwoordiger
van de EU voor de Sahel, de heer Losada, die in maart een bezoek bracht aan Den Haag,
heeft een mandaat om de coherentie tussen de verschillende beleidsdoelen te bewaken.
Een duidelijk voorbeeld dat deze coherentie is toegenomen, is de geïntensiveerde en
geïntegreerde EU-inzet in kwetsbare grensregio’s. De regionale troepenmacht van de
Sahel landen voeren er patrouilles uit, waarbij mede dankzij de inzet vanuit de EU
en Nederland ook nadrukkelijk aandacht is voor het respecteren van mensenrechten en
een verbeterde samenwerking tussen deze militairen en de hele strafrechtketen. Daarnaast
heeft de EU in december 2018 125 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor ontwikkelingsinitiatieven
in deze kwetsbare regio’s. Tot slot worden er extra inspanningen geleverd om lokale
verzoeningsprocessen te ondersteunen.
GroenLinks:
De leden van de GroenLinks-fractie vragen in het verlengde van recent ingediende schriftelijke
vragen van het lid Diks (2019Z07264) welke inspanningen er vanuit de EU worden verricht om de toename van etnisch geweld
te keren en conflicten over toegang tot water, bijvoorbeeld in relatie tot de aanleg
van dammen, zoveel als mogelijk te voorkomen.
11. Antwoord:
De Europese Commissie ondersteunt, in het kader van de Alliance Sahel, urgente ontwikkelingsinitiatieven
op het gebied van drinkwater en sanitaire voorzieningen alsook verbeterde toegang
tot water voor de landbouw en veehouderij. De Alliance Sahel is een door Frankrijk
en Duitsland opgezet netwerk van multilaterale (African Development Bank, Wereldbank,
UNDP, EU) en bilaterale (Frankrijk, Duitsland, Luxemburg, Verenigd Koninkrijk, Italië,
Denemarken, Spanje, Zwitserland en Nederland) donoren alsook private partners (zoals
de Bill Gates Foundation) dat een belangrijke rol speelt bij het coördineren van de
internationale inzet in de Sahel regio.
De steun van de Europese Commissie is niet alleen gericht op de «hardware» in deze
sectoren maar omvat ook steun aan lokale instituties die betrokken zijn bij het duurzame
beheer van waterbronnen en waterstroomgebieden, alsook bij het reguleren van een rechtmatige
en eerlijke toegang tot water voor alle gebruikers. Dit is belangrijk voor de duurzaamheid
van de interventies.
Bij deze programma’s wordt nadrukkelijk ingegaan op het mitigeren van spanningen tussen
de semi-nomadische veehouderij en de akkerbouw. Juist door nu in verbeterde toegang
te investeren kunnen toekomstige conflicten worden voorkomen of verminderd. De Europese
Commissie ondersteunt ook grensoverschrijdend beheer van de Niger rivier, via een
daartoe in het leven geroepen intergouvernementele organisatie, maar is niet direct
betrokken bij de ontwikkelingen rondom de bouw van dammen.
EU-NAVO samenwerking
VVD:
De Minister schrijft in de geannoteerde agenda te zullen pleiten «voor het bereiken
van tastbare resultaten door het concretiseren van de bestaande samenwerkingsvoorstellen,
maar ook voor het onderzoeken van andere concrete mogelijkheden om de EU-NAVO samenwerking
verder te brengen». De leden van de VVD-fractie vragen welke voorbeelden van te concretiseren
bestaande en nieuwe samenwerkingsvoorstellen de Minister geeft, als zij daar tijdens
of en marge van de bijeenkomst naar wordt gevraagd. Welke daarvan zijn het meest ingewikkeld
om te realiseren?
D66:
De leden van de D66-fractie ondersteunen de samenwerking in EU-NAVO verband. Ook verwelkomen
de voornoemde leden de verschillende prioriteiten die Nederland heeft op het terrein
van militaire mobiliteit, capaciteitsopbouw in derde landen, contra-terrorisme, cyber
en het tegengaan van hybride dreigingen.
12. Antwoord:
Een nadere concretisering van EU-NAVO samenwerking past bij de output georiënteerde
manier van werken van Nederland. Nederland zou graag meer specifieke doelen en duidelijkere
tijdslijnen stellen om zo beter te kunnen sturen op concrete resultaten. De inzet
is om meer afspraken te maken zoals door de EU en NAVO op het gebied van militaire
mobiliteit is gedaan in 2018. Deze modus operandi kan wat het kabinet betreft vaker
worden toegepast. Onderwerpen waaraan wordt gedacht in het kader van deze concretiseringsslag
zijn het tegengaan van cyber en hybride dreigingen, capaciteitsontwikkeling en interoperabiliteit
van krijgsmachten. Daarnaast wil Nederland dat de NAVO en EU, waar mogelijk, beter
informatie kunnen delen en gemakkelijker kunnen samenwerken aan gezamenlijke doelen.
Voor al deze voorstellen geldt dat er veel inspanningen van zowel de EU-lidstaten
als de NAVO-bondgenoten nodig zijn om dit te realiseren gelet op het uiteenlopende
krachtenveld ten aanzien van EU-NAVO samenwerking.
PESCO
VVD:
Tijdens de bijeenkomst zal, blijkens de geannoteerde agenda, worden gesproken over
de geleerde lessen over, en de stand van zaken van, de huidige 34 projecten. Kan de
Minister de Kamer een overzicht doen toekomen van de stand van zaken, en, indien mogelijk,
ook de geleerde lessen, voor zover niet vertrouwelijk? Kan zij in elk geval aangeven
welke projecten opschieten en goed lopen en welke niet?
GroenLinks:
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering een geactualiseerd overzicht
te verstrekken van de PESCO-projecten, de deelname van Nederland aan deze projecten
en de voortgang van de projecten, zover daarover informatie beschikbaar is.
13. Antwoord:
Nederland doet mee aan de volgende negen PESCO-projecten:
PESCO Projecten
Fase
1. Militaire mobiliteit
Uitvoeringsfase
2. Maritieme (semi)autonome systemen voor mijnenbestrijding (MAS MCM)
Opstart- en/of studiefase
3. Netwerk van logistieke centra in Europa en ondersteuning van operaties;
Opstart- en/of studiefase
4. Snelle reactieteams bij cyberincidenten en wederzijdse stand op het gebied van
cyberbeveiliging
Uitvoeringsfase
5. Geïntegreerd onbemand grondsysteem (Unmanned Ground System)
Opstart- en/of studiefase
6. Delen van militaire bases (Co-basing)
Opstart- en/of studiefase
7. Europees medisch commando
Opstart- en/of studiefase
8. Europese beveiligde software gedefinieerde radio (ESSOR)
Opstart- en/of studiefase
9. Competentiecentrum voor opleidingsmissies van de Europese Unie (EUTMCC)
Opstart- en/of studiefase
Deze projecten bevinden zich, met uitzondering van het door Litouwen geleide cyberproject
en het door Nederland geleide project Militaire mobiliteit, in de opstart- en/of studiefase.
Voor het cyberproject, dat voorziet in de oprichting van cyberteams om de lidstaten
die aan het project deelnemen indien nodig bij te staan, geldt dat er in 2018 een
Declaration of Intent is getekend en een eerste oefening is gehouden. Momenteel worden de cybercapaciteiten
van de deelnemende lidstaten verder in kaart gebracht en worden twee oefeningen georganiseerd.
Het doel is bovendien op termijn een gezamenlijke cyber toolkit voor deze cyberteams te ontwikkelen.
In het project Militaire mobiliteit worden best practices van verschillende lidstaten met elkaar gedeeld, wordt gewerkt aan het opzetten van
een netwerk van Points of Contact voor alle zaken rondom militaire mobiliteit en strategische communicatie en wordt
de voorgang op de (in de Raadsvergadering van 25 juni 2018 afgesproken) doelen besproken
en gemonitord. Per jaar worden er ongeveer drie projectvergaderingen georganiseerd.
Voor wat betreft geleerde lessen geldt dat de belangrijkste les feitelijk is dat het
selectieproces nader moet worden geprofessionaliseerd opdat de samenhang met andere
initiatieven en output in hogere mate verzekerd is. Voorts geldt dat het tijd kost
om de projecten van de opstartfase naar de uitvoeringsfase te brengen.
D66:
Met betrekking tot PESCO zijn de leden van de D66 fractie benieuwd naar de stand van
zaken in de onderhandelingen over deelname van derde landen bij PESCO-projecten. Nederland
zet in voor een Raadsbesluit over deelname van derde landen bij PESCO-projecten dat
samenwerking met die landen daadwerkelijk mogelijk en waarschijnlijk maakt. De leden
vragen zich af of er lidstaten zijn die hier anders in staan. Kan de Minister van
Defensie in dit kader inzicht geven in het krachtenveld.
SP:
Vanaf het begin van PESCO is de deelname van «derde landen» aan de PESCO-projecten
een belangrijk discussiepunt. Uit de geannoteerde agenda blijkt dat deze kwestie niet
nog is uitgewerkt. De leden van de SP-fractie vragen of u kunt aangeven welke EU-lidstaten
specifiek tegenstander zijn van het principe van lidmaatschap van «derde landen»?
Zijn er EU-lidstaten die bezwaar hebben tegen een specifiek «derde land»? Om welke
lidstaat en om welk «derde land» gaat het daarbij? Kunt u tevens aangeven hoe lang
u denkt dat deze discussie blijft aanhouden?
14. Antwoord:
Over de positie van individuele lidstaten in onderhandelingen kan ik geen uitspraken
doen. Wel is het zo dat zich in het krachtenveld aangaande het Raadsbesluit over derde
landen betrokkenheid bij PESCO-projecten tegenstellingen voordoen. Nederland, gesteund
door een grote groep lidstaten, wil de samenwerking met derde landen graag mogelijk
maken omdat zij uit gaan van de meerwaarde die derde landen met hun kennis, kunde
en capaciteiten te bieden hebben. Een andere groep landen hanteert een meer restrictieve
benadering jegens de betrokkenheid van derde landen. Deze tegengestelde uitgangspunten
hebben een stevige weerslag op de onderhandelingen over het Raadsbesluit. Het is daarom
onduidelijk wanneer de onderhandelingen zullen worden afgerond en er een Raadsbesluit
wordt genomen door de Ministers.
EDA Steering Board
VVD:
Volgens de Minister wordt tijdens de bijeenkomst gesproken over de rol die het EDA
speelt in het ondersteunen van lidstaten bij het stellen van prioriteiten op het terrein
van capaciteitsontwikkeling en het ondersteunen van projecten die gericht zijn op
capaciteitsontwikkeling. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister om toe te
lichten op welke wijze en bij welke projecten het EDA Nederland als lidstaat het afgelopen
jaar heeft ondersteund en welke toegevoegde waarde die ondersteuning heeft opgeleverd.
15. Antwoord:
Het EDA voert, gezamenlijk met de EU Militaire Staf, het PESCO secretariaat. In die
zin is het EDA ondersteunend aan de lidstaten waar het gaat om PESCO in het algemeen
en de verschillende PESCO projecten in het bijzonder. Hierbij geldt onder andere dat
het EDA projectbijeenkomsten ondersteunt en voorziet in de monitoring van de voortgang
op de PESCO projecten. Lidstaten kunnen ook om specifieke inhoudelijke ondersteuning
vragen. In het geval van het project Militaire Mobiliteit heeft Nederland dat gedaan
en is het EDA bijvoorbeeld verzocht om te ondersteunen in het boeken van voortgang
op het terrein van douane aangelegenheden. Het EDA ondersteunt EU lidstaten voorts
via het Capability Development Plan (CDP) en de Coordinated Annual Review on Defence
(CARD) en het organiseren van zogenaamde «market places», waarin vraag en aanbod op
het terrein van capaciteitsontwikkeling worden samengebracht, te helpen in de prioritering
en het definiëren van samenwerkingskansen waar het onderzoeksprojecten en capaciteitsontwikkelingsprojecten
betreft. Bovendien geldt ook voor deze projecten dat het EDA via het organiseren van
Steering Boards op directeursniveau (Capability Directors, Armaments Directors, Research
and Technology Directors) en via werkgroepen op technisch niveau de inhoudelijke voortgang
ondersteunt. Tot slot speelt het EDA concreet een ondersteunende rol in capaciteitsontwikkelingsprojecten
door te voorzien in zogenaamde Strategic Context Cases die aangeven welke activiteiten
ondernomen zijn en kunnen worden om geprioriteerde capaciteitstekorten te kunnen ondervangen.
Industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese Defensie (EDIDP) en het Europees
Defensiefonds (EDF)
EDIDP Werk Programma
D66:
De leden hebben een aantal vragen omtrent het Europese Defensiefonds: wat is de Nederlandse
positie ten aan zien van het EDIDP-werkprogramma; Hoe is het Nederlandse bedrijfsleven geïnformeerd over de eerste inschrijving
voor het EDIDP; ondersteunt het kabinet het bedrijfsleven bij het aanvragen van EDIDP-financiering;
heeft het kabinet de intentie om als co-financier op te treden? Daarnaast vragen de
leden van de D66 fractie aan de Minister om een appreciatie te geven van het voorlopig
akkoord over het Europese Defensiefond in het nieuwe MFK en de kansen en bedreigingen
voor het Nederlandse bedrijfsleven.
SP:
Is het tevens juist dat op woensdag 9 april 2019 de eerste oproepen daartoe zijn gepubliceerd
en dat aanvragers voor eind augustus moeten inschrijven? Is het juist dat Nederland
akkoord is gegaan met deze beslissing? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zijn dan de feiten
en wat zijn de te verwachten ontwikkelingen? Op welke manier gaat u de Nederlandse
maatschappij, waaronder de direct betrokken bedrijven, hierover inlichten?
16. Antwoord:
Het kabinet acht het EDIDP werk programma een gebalanceerd en goed compromis, het
resultaat van uitgebreide onderhandelingen. Het is dan ook unaniem goedgekeurd door
de lidstaten. Het vastgestelde werk programma is een eerste stap richting het terugdringen
van de strategische capaciteitstekorten die zowel in EU als in NAVO-verband zijn vastgesteld.
De eerste zogenoemde calls zijn begin april gepubliceerd en sluiten inderdaad eind augustus.
Het kabinet is tevreden over het voorlopig akkoord over het EDF, wat op 18 april 2019
door het Europees Parlement werd aangenomen. Ten opzichte van de EDIDP-verordening
is de belangrijkste Nederlandse inzet behouden gebleven. Zo is er ook in het EDF ruim
aandacht voor innovatie, het midden- en kleinbedrijf, en blijft deelname voor in de
Unie gevestigde bedrijven met een moederbedrijf buiten de EU mogelijk. Uw Kamer is
geïnformeerd over het politiek deelakkoord in het verslag van de Raad Algemene Zaken
in artikel 50 samenstelling van 9 april jl. Nederland beschikt over een sterke innovatieve
defensie- en veiligheidssector en kenniseconomie, waardoor Nederlandse bedrijven en
kennisinstellingen goed zijn gepositioneerd om deel uit te maken van Europese consortia.
Wel is het van belang dat ondernemingen eerlijke kansen krijgen om te worden opgenomen
in internationale consortia. De overheid zet zich in om dit zo goed mogelijk te faciliteren.
Uiteraard is het aan de industrie zelf om de vereiste inspanningen en investeringen
te doen.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, hebben tijdens de onderhandelingen over deze nieuwe
Europese initiatieven (PADR, EDIDP en EDF) de Ministeries van Defensie en Economische
Zaken en Klimaat de verschillende Nederlandse stakeholders continu geïnformeerd en
geconsulteerd, onder andere via stakeholdersessies, belangenorganisaties en openbare
evenementen en voorlichtingsdagen verspreid over Nederland in nauwe samenwerking met
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Om het bedrijfsleven te adviseren
bij het aanvragen van financiering is tevens de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(RVO) ingezet als nationaal uitvoerend orgaan.
Om op het juiste niveau sturing te geven aan de nationale inzet is begin 2019 een
interdepartementale coördinatiegroep Europese Defensiesamenwerking (ICG EDS) opgericht,
waarin de Ministeries van Defensie, Economische Zaken en Klimaat, Buitenlandse Zaken,
Algemene Zaken en Financiën zijn vertegenwoordigd. De doelstelling van de ICG EDS
is participatie van de Nederlandse industrie en kennisstellingen in het EDIDP en EDF
te bewerkstelligen en tevens een zo goed mogelijke aansluiting te realiseren tussen
het EDIDP en EDF en de Nederlandse defensiebehoefte. De ICG EDS werkt hiervoor adviezen
uit en legt deze voor aan de verantwoordelijke bewindslieden. Indien cofinanciering
of andere vormen van ondersteuning wenselijk is ten behoeve van de betrokkenheid van
Nederlandse bedrijven of kennisinstellingen in projecten, zal de ICG de Nederlandse
veiligheids-, economische en diplomatieke belangen afwegen en de mogelijkheden hiervoor
verkennen en voorstellen doen. Uiteraard is het vervolgens aan de industrie zelf om
de vereiste inspanningen en investeringen te doen.
GroenLinks:
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om een appreciatie van het feit
dat in het voorlopige akkoord over het Europees Defensiefonds is opgenomen dat de
Europese Commissie rechtstreeks kan gunnen aan consortia, zonder competitieve procedure,
mits dit met gekwalificeerde meerderheid zo is vastgelegd in het werkprogramma door
de lidstaten. Deze leden vragen naar het standpunt van het kabinet ter zake, en welk
effect het kabinet verwacht dat dit zal hebben op de distributie van middelen uit
het EDF over de verschillende lidstaten.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering op ambtelijk niveau akkoord
heeft gegeven op het werkprogramma 2020–2021 voor het industrieel ontwikkelingsprogramma
voor de Europese Defensie (EDIDP), nu hierin een kwart van het budget zonder competitie
aan twee projecten wordt gegund – projecten waar Nederlandse bedrijven geen deel van
uitmaken. Deze leden vragen deze steun nader te motiveren.
SP:
Kunt u volledig inzicht geven in het overeengekomen werkprogramma? Is het juist dat
er een voorstel is om ruim een kwart (28%, € 137 miljoen) van het totale budget van
ca. € 500 miljoen rechtstreeks, zonder competitie, te gunnen aan twee projecten: namelijk
Eurodrone en ESSOR. De bedrijven die deze projecten moeten uitvoeren komen uit Frankrijk,
Duitsland, Italië, Spanje, Polen en Finland. Klopt dit, en zo niet, hoe zijn dan de
feiten? Is Nederland akkoord gegaan met deze beslissing? Zo ja, waarom? Kunt u dat
toelichten? Op welke manier gaat u de Nederlandse maatschappij, waaronder de direct
betrokken bedrijven, inlichten over deze beslissing? Is het juist dat de overige 72%
(€ 360,1 miljoen) van het EDIDP-budget wordt verstrekt door middel van twee rondes
van oproepen tot het indienen van voorstellen.
17. Antwoord:
Zoals hierboven vermeld, acht het kabinet het EDIDP werk programma een gebalanceerd
en goed compromis, het resultaat van uitgebreide onderhandelingen. Het overeengekomen
werk programma voor 2019 is door de Europese Commissie gepubliceerd, evenals de zogenoemde
calls, en o.a. door het RVO breed verspreid onder Nederlandse ondernemingen in de defensiesector.
Nederland was weliswaar geen voorstander van de zogenoemde direct award procedure voor de projecten Eurodrone en ESSOR, maar heeft kunnen instemmen omdat
provisies zijn opgenomen om deelactiviteiten binnen de projecten open te stellen voor
bedrijven en kennisinstellingen uit alle lidstaten. Daarmee wordt tegemoetgekomen
aan de wens van enkele lidstaten, waaronder Nederland, om grensoverschrijdend MKB
te betrekken bij alle EDIDP-projecten. Het kabinet zal de uitwerking van deze procedure
nauwgezet volgen
Controlerende taak EP
GroenLinks:
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich ernstig zorgen over het feit dat het
Europees Parlement geen controlerende taak wordt gegeven met betrekking tot het Europees
defensiefonds. Deze leden achten het onverantwoord om miljarden aan Europees belastinggeld
zonder democratische controle te gunnen aan consortia, waarbij ook nog de mogelijkheid
bestaat dat dit zonder concurrentiestelling gebeurd. De leden van de GroenLinks-fractie
vragen of de regering dit standpunt deelt, en zo nee, waarom niet. Deze leden vragen
de regering of zij bereid is om de aanname van een akkoord te blokkeren totdat medezeggenschap
van het Europees Parlement ten aanzien van de bestedingen en het vaststellen van het
werkplan in het voorstel is geregeld, en zo nee, waarom zij hier niet toe bereid is.
SP:
De SP-fractie is van mening dat het bereikte voorlopig akkoord een aanfluiting voor
een democratische controle is en met alle middelen bestreden moet worden en een ongecontroleerde
subsidie voor de Europese Defensie-industrie is. Wat is de opstelling van het kabinet
daarbij? Bent u kortom bereid de controleprocedure die aan het Europees Defensiefonds
is verbonden tegen te houden? Bent u tevens bereid de lijst van deskundigen die over
de door de wapenindustrie ingediende voorstellen moet adviseren te publiceren? Zo
nee, waarom niet?
18. Antwoord:
Zoals hierboven vermeld was Nederland weliswaar geen voorstander van de zogenoemde
direct award procedure, maar heeft het vanwege de opgenomen provisies betreffende het competitief
aanbesteden van deelactiviteiten wel kunnen instemmen met de verordeningen. Gezien
het feit dat een meerderheid in het Europees Parlement eveneens heeft ingestemd met
het voorlopig akkoord, inclusief provisies over de rol van het parlement, is van blokkeren
dan ook geen sprake.
In de verordening is vastgelegd dat de lijst van onafhankelijk deskundigen niet openbaar
wordt gemaakt. De Commissie is verantwoordelijk voor het voorkomen van belangenverstrengeling
bij de deskundigen, de lidstaten voor validering van de veiligheidsreferenties.
Akkoord EDF
GroenLinks:
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het Europees Defensiefonds volgens
de geannoteerde agenda niet op de agenda van de Defensieraad staat. Deze leden vragen
of dit betekent dat het op 20 februari jl. in triloog bereikte akkoord niet zal worden
bekrachtigd, en zo ja, op welk moment dit dan zal gebeuren.
SP:
Voor de leden van de SP-fractie geldt in eerste plaats de vraag waarom belangrijke
onderwerpen niet nadrukkelijk in de agenda staan opgenomen. Kunt u aangeven waarom
het Europees Defensiefonds niet expliciet geagendeerd staat? Er lijkt de leden van
de SP-fractie alle aanleiding om de volgende zaken te bespreken. Nu het voorlopig
akkoord inzake het Europees Defensiefonds geaccordeerd is door het Europees Parlement
op 18 april jl., vragen de leden van de SP-fractie zich af wanneer de Raad het akkoord
gaat bekrachtigen. Steunt het kabinet het bereikte voorlopig akkoord? Wat is de planning
over het Europees Defensiefonds in het licht van het nieuwe Europese Parlement dat
eind mei wordt verkozen?
Ook vragen de leden van de SP-fractie of EDIDP aan de orde komt tijdens de Raad. Zo
nee, waarom eigenlijk niet? Is het juist dat op ambtelijk niveau al zeer vergevorderde
plannen zijn?
19. Antwoord:
Op 20 februari jl. is tijdens de triloog-fase een compromis bereikt tussen Raad en
parlement. De lidstaten hebben het akkoord eind februari gesteund; het Europees Parlement
heeft op 18 april jl. ingestemd. Het akkoord betreft een politiek deelakkoord. De
bedragen die in het akkoord zijn opgenomen, zijn afhankelijk van de integrale besluitvorming
over omvang en andere horizontale bepalingen van het volgende Meerjarig Financieel
Kader. Pas wanneer hierover een akkoord wordt bereikt, zal het EDF worden geagendeerd
ter bespreking en bekrachtiging. Het EDIDP werk programma is reeds aangenomen en gepubliceerd.
D66:
Daarnaast willen de leden van de D66 fractie vooropstellen dat het Europees Defensiefonds
nooit gebruikt mag worden voor de ontwikkeling van massavernietigingswapens, verboden
materieel zoals clustermunitie en volledig autonome wapensystemen. De leden vragen
de Minister van Defensie om onomwonden hierover uit te spreken.
20. Antwoord:
In de EDF-verordening is vastgelegd dat acties moeten voldoen aan alle relevante nationale,
Unie- en internationale wetgeving, evenals aan de ethische beginselen die daarin worden
weerspiegeld. Projecten zullen door onafhankelijke deskundigen worden beoordeeld.
Dit is een belangrijke waarborg voor het kabinet. Het fonds sluit ook expliciet de
ontwikkeling van dodelijke autonome wapens zonder betekenisvolle menselijke controle
uit.
In de visie van het kabinet voldoet een verwijzing naar het internationaal recht,
in het bijzonder het humanitair oorlogsrecht. Artikel 36 van het Eerste Aanvullend
Protocol bij de Geneefse Verdragen verplicht landen om de ontwikkeling en verwerking
van nieuwe middelen en methoden van oorlogsvoering te toetsen aan het internationaalrechtelijke
kader. In Nederland is hiermee de Adviescommissie Internationaal Recht en Conventioneel
wapengebruik (AIRCW) van het Ministerie van Defensie belast.
Meerjarig Financieel Kader, budget:
GroenLinks:
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of zij de door de Europese Commissie
voorgenomen hoogte van het Europees Defensiefonds, te weten € 13 miljard over de MFK-periode,
steunen. Deze leden merken op dat het EDF een nieuw instrument is, welke zich nog
niet heeft bewezen. Deze leden vragen het kabinet hoe verstandig en wenselijk zij
het acht om hier direct al miljarden voor beschikbaar te stellen. Tevens vragen deze
leden waar deze middelen, ten opzichte van het huidige MFK, vandaan zullen komen,
of dat dit gefinancierd zal worden uit een ophoging van het MFK als geheel.
21. Antwoord:
Zoals vastgelegd in de Kabinetsappreciatie van het Commissievoorstel voor het nieuwe
MFK (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1349 d.d. 1 juni 2018), maken de onderhandelingen over de toekomst van het EDF voor wat
betreft de financiële aspecten, onderdeel uit van de onderhandelingen over het Meerjarig
Financieel Kader (MFK) 2021–2027. Hierbij zal ook besloten worden over de verdeling
van de totale beschikbare middelen naar de verschillende uitgavencategorieën. Nederland
hecht eraan dat besprekingen over het EDF niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming
over het MFK. In het algemeen geldt dat Nederland zich richt op een ambitieus, gemoderniseerd
en financieel houdbaar MFK.
SP:
Zoals gesteld heeft het Europees Parlement al goedkeuring gegeven aan het voorlopig
akkoord inzake het Europees Defensiefonds. Tezelfdertijd berichtte het tijdschrift
Jane’s Defence Weekly5 dat de Europese Commissie een aantal belastingmaatregelen wenst te schrappen zodat
PESCO en de gezamenlijke Veiligheids- en Defensiepolitiek daarvan kan profiteren.
Is dat juist en wat is het standpunt van het Nederlandse daarover? Deelt u de opvatting
dat dit bijdraagt aan een verdere militarisering van de EU? Zo nee, waarom niet?
22. Antwoord:
Een appreciatie van dit Commissievoorstel zal uw Kamer toekomen via de gebruikelijke
BNC procedure.
Technologische innovatie:
VVD:
Het is goed dat alle lidstaten het belang lijken in te zien van investeringen in technologische
innovatie, zodat de EU goed gepositioneerd kan blijven ten opzichte van andere wereldspelers.
China wordt weliswaar niet bij naam genoemd, maar, tegen de achtergrond van het laatste
jaarverslag van MIVD en andere recente publicaties, zijn deze investeringen als het
aan de leden van de VVD-fractie ligt nu extra urgent. De genoemde leden zijn bezorgd
over de mate waarin Europese landen investeren in militair-technologische innovatie
– bijvoorbeeld op het gebied van AI en autonome en hypersone wapensystemen – en wat
kan worden gedaan om een voorsprong te behalen of behouden, of in elk geval de mate
van Chinese innovatie enigszins bij te benen. Is de Minister bereid, in het belang
van de Europese veiligheid, hier hoge prioriteit aan te geven? En kan zij zich ervoor
inspannen dat het EDF zodanig wordt ingezet dat het niet alleen «een belangrijke driver
van ontwikkeling» wordt, maar op dit gebied ook echt het verschil gaat maken?
D66:
De leden vragen ook aan de Minister welke rol zij ziet voor Nederland in technologische
innovatie en het Europese Defensiefonds als aanjager van disruptieve technologieën
in de EU om zo als EU goed gepositioneerd te blijven ten opzichte van andere wereldspelers.
23. Antwoord
Het faciliteren van technologische innovatie is een prioriteit voor het kabinet, onder
andere via de investeringen in nieuwe defensiecapaciteiten. Het kabinet zet zich tevens
in om Europese middelen voor technologisch onderzoek naar Nederland te halen, waar
onder middelen uit het Europees Defensiefonds (EDF). Het doel van het fonds is het
stimuleren van samenwerking tussen ondernemingen in verschillende lidstaten, wat ertoe
kan leiden dat onderzoeksresultaten en innovatieve technologische ontwikkelingen beter
worden benut en zo bijdragen aan strategische EU-defensiecapaciteiten. Echter kan
het EDF alleen het verschil niet maken. De ontwikkelingen rondom technologische innovatie
krijgen in belangrijke mate gestalte in het civiele domein. Het is daarom van belang
om internationaal goede afspraken te maken over dual use gebruik van technologieën. Ook zet het kabinet zich in voor synergie tussen het civiele
onderzoeksprogramma Horizon Europe en het EDF. Het Ministerie van Defensie beziet
welke technologische innovaties op termijn mogelijk ook militair kunnen worden toegepast.
Europese vredesfaciliteit
D66:
De leden van de fractie van D66 zijn benieuwd naar de stand van zaken in de onderhandelingen
over de Europese vredesfaciliteit en vragen om een appreciatie van de Minister over
de aangenomen resolutie van het Europees Parlement (dd. 28 maart jl.) over het Europese
vredesfaciliteit.
SP:
Eenzelfde kwestie van onduidelijkheid die niet geagendeerd lijkt te staan, is de Europese
vredesfaciliteit, waarover de leden van de SP-fractie wel 100% duidelijk zijn geweest.
Wordt op deze Raad niet gesproken over de vorderingen van de Europese vredesfaciliteit?
Zo nee, wanneer dan wel? De leden van de SP-fractie dringen er sterk op aan om te
volharden in de kritische behandeling van dit beleidsinstrument. Op welke wijze worden
derde staten, buiten de EU, opgeleid en bewapend? Hoe wordt deze bewapening gecontroleerd?
Wat heeft het Nederlandse parlement daarover nog te zeggen? Kunt u de Kamer volledig
inlichten over de op korte termijn te verwachten werkzaamheden van de Europese vredesfaciliteit?
Wat betekent dit voor civiel-militaire kwesties, voor conflict getroffen regio’s,
mensenrechten en ontwapening? Wat betekent dat voor democratische controle door nationale
parlementen van de EU-lidstaten maar ook van de «derde landen» waarover het gaat?
24. Antwoord:
Het voorstel voor een Europese Vredesfaciliteit (EPF) wordt, zoals bij uw Kamer bekend,
sinds de tweede helft van 2018 besproken op ambtelijk niveau in de Raadswerkgroep
Buitenlands Beleid (RELEX). Na verschillende presentaties van de Europese instellingen
over onder meer de voorgestelde werking en de omvang van het fonds, bespreken de lidstaten
het voorstel nu in meer detail. Onderhandelingen zullen ook nog verder gaan tijdens
het Finse EU-voorzitterschap. De aangenomen resolutie van het Europees Parlement over
de Europese vredesfaciliteit biedt een tijdige, waardevolle toevoeging aan het debat.
De Nederlandse inzet voor deze onderhandelingen, bijvoorbeeld om de financiële omvang
van het fonds terug te brengen, is gevat in het BNC-fiche ter zake (Kamerstuk 22 112, nr. 2681). De Nederlandse inzet sluit op verschillende facetten goed aan op de resolutie van
het Europees Parlement. Het Europees Parlement roept bijvoorbeeld op tot het versterken
van complementariteit en consistentie tussen de verschillende Europese instrumenten,
en het belang van aandacht voor mensenrechten en internationaal humanitaire recht.
Nederland zet hier tijdens de onderhandelingen ook stevig op in. Voor Nederland is
het verder belangrijk dat een besluit tot het financieren van een activiteit via de
EPF wordt genomen op basis van een degelijke besluitvormingsprocedure en een zorgvuldige
afweging.
Zoals vermeld in het genoemde BNC-fiche moet voor wat betreft de procedures bijvoorbeeld
worden gedacht aan afdoende waarborgen voor de betrokkenheid van alle lidstaten bij
besluitvorming over de activiteiten van het fonds. Het Kabinet hecht daarbij aan democratische
controle. Voor uitgaven die uit de EU-begroting komen is die controle al afdoende
geregeld. Als de EPF geagendeerd wordt tijdens buitenlandse raden, zal de Nederlandse
inzet zoals gebruikelijk worden voorgelegd aan uw Kamer.
Aan activiteiten van de EPF dient wat Nederland betreft een degelijke risicoanalyses
ten grond te liggen, met aandacht voor mensenrechten en met inachtneming van relevante
VN-resoluties. Dat geldt wat Nederland betreft nadrukkelijk ook voor de mogelijkheid
die de EPF biedt inzake het leveren van militaire goederen aan derde landen. Daarbij
onderstreept Nederland het belang dat de EU duidelijke voorwaarden stelt aan steun
vanuit de EPF, inclusief het belang van modaliteiten voor monitoring. Nederland zal
zich ervoor inzetten dat dit voldoende wordt geborgd in het voorstel en flankerend
beleid. Het kabinet wijst er in dat kader op dat de lidstaten in moeten stemmen met
activiteiten van de EPF en dat zij daarmee ook kunnen bepalen welke mogelijkheden
van de EPF daadwerkelijk in de praktijk worden toegepast.
Overig
Concluderend stellen de leden van de SP-fractie dat deze belangrijke ontwikkelingen
in een web van vergaderingen verscholen liggen en niet nadrukkelijk duidelijk wordt
gemaakt wat de beslissingen zijn en wat daarvan de precieze consequenties zijn voor
de democratische controle. De leden van de SP-fractie zien op korte termijn graag
een overzicht tegemoet van de stand van zaken van de voorgenomen beslissingen over
het militaire beleid van de EU.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Aukje) de Vries, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie -
Mede ondertekenaar
M. Prenger, EU-specialist