Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Raan over de kosten van stimulering van fossiele brandstoffen
Vragen van het lid Van Raan (PvdD) aan de Staatssecretarissen van Financiën en van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Financiën over de kosten van stimulering van fossiele brandstoffen (ingezonden 15 maart 2019).
Antwoord van Staatssecretaris Snel (Financiën), mede namens de Minister van Financiën
            en de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 14 mei
            2019) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2178.
         
Vraag 1
            
Aangezien uit het rapport Phase-out 2020: Monitoring Europe’s fossil fuel subsidies1 blijkt dat in Nederland in de periode 2014–2016 per jaar gemiddeld 7,6 miljard euro
               werd uitgegeven aan milieuschadelijke subsidies, kunt u aangeven tot welk bedrag deze
               milieuschadelijke subsidies inmiddels zijn teruggebracht en hoe ze nu verdeeld zijn
               over de diverse milieuschadelijke sectoren?
            
Vraag 14
            
Acht u het gepast om in te grijpen in de oversubsidiëring van milieuschadelijke activiteiten?
Vraag 15
            
Bent u bereid de oversubsidiëring van milieubelastende activiteiten in te perken?
Vraag 16
            
Vindt u dat deze belastingsubsidie doelmatig wordt uitgegeven?
Vraag 18
            
Vindt u het logisch en effectief dat subsidies op milieuvervuilende activiteiten nog
               steeds bestaan? Zo ja, waarom?
            
Antwoord 1, 14, 15, 16 en 18
            
Het kabinet is voorstander van het beprijzen van milieuvervuilende activiteiten. Het
               regeerakkoord bevat verschillende maatregelen die zorgen voor een versterking van
               die beprijzing. Ook in het kader van het klimaatakkoord worden verschillende maatregelen
               overwogen die zorgen voor een betere beprijzing van milieuschadelijke activiteiten.
               Daarbij heeft het kabinet tegelijkertijd oog voor de effecten van deze maatregelen
               voor huishoudens en bedrijven. Aandacht gaat hierbij uit naar de koopkrachteffecten
               voor huishoudens en de effecten op de internationale concurrentiepositie van het bedrijfsleven
            
Nederland is een van de koplopers binnen de OESO-landen wat milieubelastingen op fossiele
               brandstoffen betreft. Waar in sommige landen de prijzen voor motorbrandstoffen aan
               de pomp kunstmatig laag worden gehouden, worden in Nederland motorbrandstoffen juist
               relatief zwaar belast. Het gebruik van fossiele brandstoffen wordt daarmee niet gestimuleerd
               maar juist ontmoedigd.
            
Uit een rapport van de OESO onder de titel «Effective Carbon Rates» (gepubliceerd
               op 26 september 2016) blijkt dat Nederland als enige OESO-lidstaat meer dan 50% van
               de totale broeikasgasemissies beprijsd boven de in het rapport gehanteerde prijs van
               € 30 per ton CO2. Niet alle externe milieueffecten worden volledig beprijsd. Zo kent Nederland een
               aantal vrijstellingen van accijns op grond van internationale verdragen die Nederland
               niet zo maar eenzijdig kan aanpassen. Het gaat specifiek om het Verdrag van Chicago
               (accijnsvrijstelling motorbrandstoffen voor de internationale luchtvaart, uitgezonderd
               plezierluchtvaart) en de Akte van Mannheim (accijnsvrijstelling motorbrandstoffen
               voor de internationale binnenvaart, uitgezonderd pleziervaart). Daarnaast kent Nederland
               in de energiebelasting verschillende vrijstellingen die ook in de ons omringende landen
               bestaan.
            
In rapporten van verschillende organisaties worden zeer uiteenlopende definities gebruikt
               voor de term milieuschadelijke subsidies (fossil fuel subsidies). In het rapport Phase-out
               wordt bijvoorbeeld een vrij brede definitie gehanteerd. De OESO hanteert een smallere
               definitie. In het kader van deze discussie is het kabinet in de motie van het lid-Van
               Raan op 16 januari 20182 gevraagd om deel te nemen aan het G20-peerreviewproces over subsidiëring van fossiele
               brandstoffen. Aangezien Nederland geen permanent lid is van de G20, is die deelname
               niet mogelijk gebleken. Om toch zo goed mogelijk uitvoering te geven aan de motie
               zal de Minister van Economische zaken en klimaat een onderzoek laten uitvoeren naar
               de uiteenlopende definities van milieuschadelijke subsidies (bijvoorbeeld van het
               IMF en de OESO) en naar de vraag welke definitie we in Nederland zouden moeten hanteren.
            
Vraag 2
            
Kunt u aangeven hoeveel vliegtickets in Nederland in 2017 en 2018 zijn verkocht, zonder
               dat daar btw over is betaald?
            
Antwoord 2
            
Op al het internationale passagiersvervoer per vliegtuig is voor de btw het 0%-tarief
               van toepassing. Hierbij is overigens niet de plaats van verkoop maar de plaats waar
               de dienst wordt verricht (dus waar het vliegtuig vliegt) relevant voor de btw. Het
               aantal vliegtickets dat door inwoners van Nederland is gekocht, kan als volgt worden
               benaderd. Volgens CBS-gegevens vertrokken in 2017 38,1 miljoen passagiers vanaf Nederlandse
               luchthavens naar het buitenland. In 2018 waren dit er 39,9 miljoen. Ongeveer een derde
               hiervan betreft transferpassagiers. Dit betekent dat bij benadering in 2017 25,4 en
               in 2018 26,6 miljoen (retour)tickets met Nederland als vertrekpunt of eindbestemming
               zijn verkocht. Circa een derde hiervan waren passagiers uit andere landen die Nederland
               bezochten en twee derde waren inwoners van Nederland die een (retour)vlucht naar het
               buitenland maakten. Dit betekent dat naar onze inschatting in 2017 en 2018 respectievelijk
               ongeveer 16,9 en 17,7 miljoen (retour)tickets zijn gekocht door inwoners van Nederland.
            
Vraag 3
            
Klopt het dat alle in Nederland getankte vliegtuigbrandstof accijnsvrij is en dat
               een particulier die een Fiat Panda voltankt meer accijns betaalt dan KLM die een Boeing
               747 voltankt? Kunt u exact becijferen hoeveel accijns de particulier betaalt voor
               een volle tank van 35 liter benzine van een personenauto en hoeveel de KLM voor een
               volgetankt vliegtuig van het type Boeing 747?
            
Antwoord 3
            
In Nederland wordt accijns geheven op kerosine voor binnenlandse vluchten die zien
               op de plezierluchtvaart. Over vliegtuigbrandstof voor de commerciële luchtvaart, in
               zowel binnen- als buitenland wordt geen accijns betaald. KLM betaalt dus geen accijns
               over een volgetankt vliegtuig dat wordt gebruikt voor de commerciële luchtvaart ongeacht
               het type vliegtuig. Over 1 liter benzine wordt in 2019 € 0,79 accijns betaald. Over
               35 liter wordt dus € 27,65 accijns betaald.
            
Vraag 4
            
Kunt u aangeven hoeveel belastingsubsidie, dus inclusief onder meer de vrijstelling
               op brandstof voor de luchtvaart en scheepvaart en inclusief het verlaagde tarief voor
               grootverbruikers van gas en elektriciteit, onderverdeeld naar sector, exact verstrekt
               is in 2017 en 2018?
            
Antwoord 4
            
Het klopt dat voor de luchtvaart, scheepvaart en grootverbruikers van gas en elektriciteit
               vrijstellingen in belastingen bestaan waardoor niet alle externe kosten worden beprijsd.
               In het hiervoor aangekondigde onderzoek naar milieuschadelijke subsidies zal de Minister
               van Economische Zaken en Klimaat ook ingaan op de vraag of en in welke mate daarbij
               sprake is van milieuschadelijke belastingsubsidie bij de luchtvaart, scheepvaart en
               grootverbruikers.
            
Vraag 5
            
Kunt u aangeven hoeveel CO2 deze sectoren in 2017 en 2018 hebben uitgestoten en hoe dit te rijmen valt met het
               voornemen de klimaatdoelstellingen van Parijs integraal te behalen?
            
Antwoord 5
            
De emissiecijfers over 2017 zijn voor deze sectoren beschikbaar. Voor 2018 is dat
               voor scheep- en luchtvaart nog niet het geval. De broeikasgasemissies van de scheepvaart
               bedroegen 4,8 Mton in 2017 (bron: CBS). Het betreft hier de feitelijke emissies op
               Nederlands grondgebied. De broeikasgasemissies van de Nederlandse luchtvaartsector
               bedroegen 12,9 Mton in 2017 (bron: CBS). Dit is met inbegrip van de uitstoot die plaats
               vond in het buitenlandse luchtruim. De uitstoot van buitenlandse maatschappijen die
               op Nederland vliegen, is hier buiten gelaten. De uitstoot van internationale scheepvaart
               en luchtvaart is volgens de indeling van de IPPC geen onderdeel van de nationale emissies.
               In het kader van de klimaatdoelstellingen van het Parijsakkoord worden voor deze sectoren
               mondiale afspraken gemaakt. De grootverbruikers van gas en elektriciteit nemen deel
               aan het Europese emissiehandelssysteem voor CO2, het EU ETS. De emissies van deze Nederlandse ETS-sectoren bedroeg 93 Mton in 2017
               en 87 Mton in 2018 (Bron: NEa). Met het EU ETS wordt In Europa een emissiereductie
               van 21% in 2020 en 43% in 2030 ten opzichte van 2005 bereikt.
            
Vraag 6
            
Erkent u dat wanneer de advertenties waarin vliegtickets worden aangeboden voor 9,99
               euro niet zouden bestaan dit tot positief gevolg heeft dat er minder schadelijke vluchten
               plaatsvinden?
            
Antwoord 6:
            
Aan te nemen is dat dergelijke advertenties de verkoop van tickets stimuleert. Of
               dat ook tot meer vluchten leidt is niet zondermeer te zeggen. Dergelijke aanbiedingen,
               over het algemeen voor een zeer beperkt aantal stoelen aan boord, kunnen ook leiden
               tot een hogere bezettingsgraad van vliegtuigen zonder dat het aantal vluchten toeneemt.
            
Vraag 7
            
Bent u bereid tot een advertentieverbod op dergelijke goedkope en sterk vervuilende
               vluchten en welke rol speelt de accijnsvrijstelling voor kerosine in de kostprijsberekening
               voor dit type vluchten?3
Antwoord 7
            
Op grond van EU Verordening 1008/2008 inzake gemeenschappelijk regels voor de exploitatie
               van luchtdiensten kunnen Europese luchtvaartmaatschappijen binnen de EU hun tarieven
               vrij vaststellen. Wat betreft het publiceren van vliegtarieven geldt in dit verband
               alleen de voorwaarde dat de ticketprijzen inclusief alle voorzienbare en onvermijdbare
               kosten (luchthavenkosten, heffingen enz.) moeten worden vermeld.
            
Luchtvaartmaatschappijen zullen de kostprijs van de benodigde brandstof in beginsel
               doorberekenen in hun ticketprijzen. In een situatie zonder accijnsvrijstelling zou
               dat mede gelden voor de verschuldigde accijns. Hoe een verhoging van die brandstofkosten
               door een accijnsheffing zou neerslaan in de diverse ticketprijzen is mede afhankelijk
               van de kostenstructuur en de commerciële keuzes van de specifieke luchtvaartmaatschappij.
               Daarbij zijn gegevens van belang die per luchtvaartmaatschappij sterk kunnen verschillen.
               Het type vliegtuig dat wordt gebruikt is mede van invloed op het gemiddeld brandstofverbruik
               en het aantal passagiers per vlucht, en daarmee op het brandstofverbruik per passagier.
               Naast de gevlogen afstanden kan ook van belang zijn welke marktsegmenten worden bediend.
               Verder zal de hoogte van een accijnsheffing verschil kunnen maken voor de manier waarop
               de brandstofkosten worden doorberekend.
            
Vraag 8
            
Bent u ervan op de hoogte dat er in Nederland in 2018 een ware «run» op vliegtickets
               is ontstaan, omdat door een enorme prijsconcurrentie er onder Nederlanders een enorme
               behoefte is ontstaan om te vliegen?4
Antwoord 8
            
Ik heb kennisgenomen van het genoemde mediabericht dat meldt dat er in 2018 ten opzichte
               van het jaar daarvoor 7% meer tickets zijn verkocht in Nederland.
            
Vraag 9
            
Deelt u de zorg dat het aantal vliegtuigpassagiers in algemene zin wereldwijd blijft
               stijgen, mede onder invloed van goedkope, fiscaal gesubsidieerde tickets, waardoor
               deze tickets voor een groot aantal mensen beschikbaar zijn?5
Antwoord 9
            
Prognoses van onder meer Boeing en Airbus gaan ervan uit dat de luchtvaart wereldwijd
               voorlopig zal blijven groeien. De wereldwijde economische groei en toenemende welvaart
               dragen daartoe bij. Het genoemde krantenbericht uit 2018 vermeldt dat IATA als oorzaak
               voor de groei ook wijst op de goedkoper geworden tickets. De internationale luchtvaart
               staat voor de uitdaging om de toenemende CO2-uitstoot om te buigen in een afname.
               Voor het halen van de klimaatdoelstellingen van Parijs zijn daarom mondiaal ambitieuzere
               doelstellingen en maatregelen nodig voor de luchtvaart. In dit verband kan worden
               verwezen naar de Kamerbrief van de Minister van IenW van 27 maart inzake Klimaatbeleid
               voor de luchtvaart6
Vraag 10
            
Erkent u dat de overheid een kwalijke rol speelt in deze ontwikkelingen door belastingvrij
               vliegen mogelijk te maken en een vliegtaks slechts in zeer beperkte mate en niet nu
               maar pas in de 2021 in te stellen?
            
Antwoord 10
            
Op grond van de huidige internationale regels zijn er belemmeringen om de fossiele
               brandstoffen, die gebruikt worden in de internationale luchtvaart, te belasten. Zoals
               afgesproken in het regeerakkoord zet het kabinet zich in om Europese afspraken over
               belastingen op luchtvaart te realiseren. Europese maatregelen zijn te prefereren omdat
               de milieueffecten daarvan groter zijn dan van een nationale belasting en concurrentieverstoring
               wordt beperkt. Aan een nationale vliegbelasting wordt parallel gewerkt. Het wetgevingstraject
               daarvoor vergt de nodige tijd.
            
Vraag 11
            
Kunt u aangeven hoeveel een grootverbruiker procentueel minder betaalt dan een particulier
               bij het gebruik van zowel gas als elektriciteit? Wat is de logica achter deze kwantumkorting?
            
Antwoord 11
            
In onderstaande tabel is een vergelijking gemaakt tussen het gemiddelde tarief (EB en ODE) per kWh elektriciteit en per m3 aardgas van een huishouden en van een grootverbruiker. Voor de berekening is uitgegaan
               van het verbruik van een gemiddeld huishouden zoals is opgenomen in de NEV 2017 (2581
               kWh en 1.170 m3). Voor een grootverbruiker wordt indicatief uitgegaan van een verbruik van 100 mln.
               kWh elektriciteit en 35 mln. m3 aardgas. Dat verbruik is gebaseerd op het gebruiksprofiel van een industriële verbruiker,
               zoals afgeleid uit het PricewaterhouseCoopers rapport «Vergelijking van gas en- elektriciteitsprijzen
               20177». Z.O.Z.
            
Type verbruiker
Gemiddeld tarief EB gas (in ct/m3)1
Gemiddeld tarief ODE gas (in ct/m3)
Gemiddeld tarief EB elektriciteit (in ct/kWh)1
Gemiddeld tarief ODE elektriciteit (in ct/kWh)
Huishouden
18,31
5,24
4,87
1,89
Grootverbruiker
1,82
0,44
0,20
0,10
X Noot
                  
1
Bij de berekening van het gemiddelde tarief energiebelasting is rekening gehouden
                     met de belastingvermindering van € 257,54 per aansluiting door deze evenredig toe
                     te rekenen aan gas en elektriciteit.
                  
Het toepassen van het gemiddelde tarief van particulieren op alle verbruik van grootverbruikers
               zou er toe leiden dat grootverbruikers in Nederland fors zwaarder zouden worden belast
               dan in de ons omringende landen. Dit heeft een negatief effect op de Nederlandse concurrentiepositie.
            
Vraag 12
            
Erkent u dat de overheid een kwalijke rol speelt door in de Wet minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking een minimum-CO2-prijs voor te stellen (18 euro in 2020, oplopend tot 43 euro in 2030) die lager ligt
               dan de meest recente projectie van de Emissions Tradings System (ETS)-prijs voor die
               periode8, waardoor er de facto geen sprake is van een CO2-belasting voor deze sector?
            
Vraag 13
            
Kunt u aangeven wanneer de Wet minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking naar de Kamer wordt gezonden?
Antwoord 12 en 13
            
Het wetsvoorstel voor de minimum CO2-prijs voor elektriciteitsopwekking zal na ommekomst van het advies van de Raad van
               State worden ingediend bij uw Kamer. Het kabinet heeft aangegeven de streven naar
               een invoeringsdatum per 2020.
            
Gebruik makende van de inzichten van experts, waaronder het PBL, over de effecten
               van een nationale minimumprijs op verduurzaming en de leveringszekerheid zijn de partijen
               aan de elektriciteitstafel in het ontwerp klimaatakkoord een minimum CO2 prijs overeengekomen die oploopt van 12 euro in 2020 naar 32 euro in 2030. Hiermee
               wordt het publieke belang van leveringszekerheid geborgd. Experts gaven aan dat een
               geleidelijk oplopende minimumprijs met een marge onder het verwachte prijspad van
               het EU-ETS essentieel is om de leveringszekerheid te borgen. Zij gaven verder aan
               dat een dergelijk geleidelijk oplopend prijspad, ook wanneer deze lager ligt dan de
               nu verwachte ETS-prijs, een belangrijke prikkel geeft voor verduurzaming, vanwege
               de zekerheid die het de markt biedt over de minimale prijs van CO2-uitstoot ongeacht de ontwikkeling in de ETS-prijs.
            
Vraag 17
            
Kunt u het verwachte aandeel van de Nederlandse luchtvaart en grootverbruikers van
               gas en elektriciteit in de uitstoot van de totale broeikasgassen becijferen voor 2019?
            
Antwoord 17
            
Ik beschik niet over ramingen voor 2019. Daarnaast zijn de cijfers zoals genoemd onder
               het antwoord bij vraag 5 voor de industrie en internationale luchtvaart niet geheel
               vergelijkbaar. Op basis van de cijfers van 2017 zou het aandeel van de luchtvaart
               rond 6 procent, en het aandeel van grootverbruikers – op basis van de emissies van
               de Nederlandse deelnemers aan het EU ETS – rond 48 procent bedragen.
            
Vraag 19
            
Is het waar dat het aantal personenauto’s dat onder de «youngtimer»-regeling valt
               in tien jaar meer dan verdubbeld is tot 1,9 miljoen auto’s? Kunt u exact aangeven
               hoeveel daarvan uit benzineauto’s, dieselauto’s en elektrische auto’s bestaan?9
Antwoord 19
            
Nee, dit is niet juist. In 2018 bestond het Nederlandse wagenpark uit ruim 8,3 miljoen
               personenauto’s. Hiervan waren er bijna 1,9 miljoen vijftien jaar of ouder. Slechts
               een heel klein deel van deze auto’s valt onder de youngtimer-regeling.
            
Voor auto’s die ouder zijn dan vijftien jaar geldt een bijtelling van 35% van de waarde
               van de auto in het economisch verkeer in plaats van 22% van de cataloguswaarde voor
               jongere auto’s. Deze afwijkende waardering van het privévoordeel voor auto’s die ouder
               zijn dan 15 jaar wordt de «youngtimer-regeling» genoemd. Alleen ondernemers die een
               auto van de zaak hebben en deze ook privé gebruiken, en werknemers in loondienst met
               een leaseauto hebben te maken met de bijtelling.
            
In de aangifte over het jaar 2016 is door IB-ondernemers voor bijna 14.000 auto’s
               ouder dan vijftien jaar een bijtelling wegens privégebruik van de auto van de zaak
               vermeld. Het aantal auto’s dat onder de youngtimer-regeling valt is dus slechts een
               fractie van het aantal auto’s van vijftien jaar en ouder. Van de 14.000 personenauto’s
               die in 2016 onder de youngtimer-regeling vielen, reden er ruim 7000 op benzine, ruim
               5000 op diesel en ruim 1000 op gas. Elektrische auto’s van vijftien jaar of ouder
               bestaan niet of nauwelijks. Er vielen in 2016 dan ook een zeer beperkt aantal elektrische
               auto’s onder de youngtimer-regeling.
            
Naast de IB-ondernemers zijn er ook nog werknemers met een leaseauto auto die onder
               de youngtimer-regeling valt. Waarschijnlijk komt dit vooral voor bij dga’s. Van leaseauto’s
               bij werknemers is echter geen kenteken bekend, waardoor niet vast te stellen is hoeveel
               van deze auto’s onder de youngtimer-regeling vallen.
            
Vraag 20
            
Kunt u aangeven hoeveel youngtimers in 2018 zijn geïmporteerd, en hoeveel daarvan
               benzineauto’s, dieselauto’s en elektrische auto’s waren? Kunt u ook aangeven hoeveel
               elektrische auto’s in 2018 werden geëxporteerd?
            
Antwoord 20
            
In 2018 werden in totaal ruim 13.000 auto’s van vijftien jaar of ouder geïmporteerd.
               Van dit aantal reden er ruim 11.000 op benzine en ruim 1500 op diesel. Elektrische
               auto’s van vijftien jaar of ouder bestaan niet of nauwelijks. Er werden in 2018 dan
               ook nauwelijks elektrische auto’s van vijftien jaar of ouder geïmporteerd. Bovendien
               vallen deze auto’s niet per definitie onder de youngtimer-regeling. Zoals blijkt uit
               het antwoord op vraag 19 valt slechts een fractie van de personenauto’s van vijftien
               jaar of ouder onder de youngtimer-regeling.
            
In 2018 werden ruim 240.000 auto’s geëxporteerd, waaronder bijna 1600 elektrische
               auto’s. Van deze circa 1600 elektrische auto’s waren er iets minder dan 1200 jonger
               dan vijf jaar op het moment van exporteren. Overigens werden in hetzelfde jaar iets
               meer dan 2000 auto’s geïmporteerd.
            
Vraag 21
            
Erkent u dat er geen markt is voor tweedehands elektrische auto’s is die ouder zijn
               dan vijftien jaar, omdat die auto’s er simpelweg niet zijn?
            
Antwoord 21
            
Ja.
Vraag 22
            
Erkent u dat de «youngtimer»-regeling, een fiscaal voordeel voor tweedehands auto’s
               van ouder dan vijftien jaar voor de zakelijke markt, in het geval van elektrische
               auto geen enkele zin heeft, omdat er geen tweedehands markt is voor elektrische auto
               van vijftien jaar en ouder?
            
Antwoord 22
            
In de vraagstelling wordt de toepassing van de «youngtimer»-regeling als een fiscaal
               voordeel voor tweedehands auto’s aangeduid. Ik hecht eraan om dit misverstand weg
               te nemen. Bij de introductie van deze regeling is over de achtergrond daarvan het
               volgende in de memorie van toelichting opgenomen.
            
«Hiermee wordt een tweeledig doel beoogd. Enerzijds wordt het als bijtelling in aanmerking
                  te nemen bedrag verlaagd voor die belastingplichtigen die bijvoorbeeld op grond van
                  een gering aantal werkzaamheden of de financiële situatie van de werkgever of andere
                  ter beschikking steller slechts een oudere, vrijwel afgeschreven auto ter beschikking
                  krijgen. Anderzijds worden die auto's voor een reëel bedrag in de fictie begrepen
                  die door hun ouderdom – vergeleken met huidige auto's – een relatief lage catalogusprijs
                  hebben en die met grote, ten laste van de winst komende kosten in optimale staat worden
                  gebracht (zogenaamde old-timers) om vervolgens aan de belastingplichtige als auto
                  van de zaak ter beschikking te worden gesteld.»
               10
De regeling heeft dus enerzijds tot doel om het privévoordeel van oudere, vrijwel
               afgeschreven auto’s, beter te laten aansluiten bij de waarde die de vrijwel afgeschreven
               ten minste vijftien jaar oude auto op dat moment heeft. Anderzijds heeft de regeling
               tot doel de bijtelling voor de zogenoemde oldtimer vast te stellen op basis van de
               reële waarde van de auto, een waarde die bij de echte gerestaureerde oldtimer vele
               malen hoger kan/zal zijn dan de oorspronkelijke catalogusprijs van mogelijk 30 of
               40 jaar terug. Er is dus geen sprake van het bewerkstelligen van een fiscaal voordeel
               maar van het verzekeren dat het privévoordeel, zij het forfaitair, wordt vastgesteld
               op basis van de meest reële waarde van de ter beschikking gestelde auto.
            
Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag al heb aangegeven, deel ik de mening
               van de vragensteller dat er op dit moment geen tweedehandsmarkt is voor elektrische
               auto’s van vijftien jaar of ouder.
            
Vraag 23
            
Ziet u ruimte, ook in het kader van het verlichten van de lasten van de klimaattransitie
               voor de burger, voor het aanpassen van deze «youngtimer»-regeling, bijvoorbeeld door
               de «youngtimer»-regeling voor elektrische auto’s al van toepassing te laten zijn voor
               elektrische auto’s die vijf jaar of ouder zijn?
            
Antwoord 23
            
In het Algemeen Overleg van de vaste commissie voor Financiën van 13 februari 2019
               over de autogerelateerde belastingen, hebben de leden Bruins en Van Weyenberg gevraagd
               of een maatregel kan worden genomen waardoor de youngtimerregeling van toepassing
               wordt op auto’s zonder uitstoot (bijvoorbeeld elektrische auto's) van 5 jaar en ouder.
               Ik heb tijdens dat algemeen overleg toegezegd dat ik daarover zal nadenken en uw Kamer
               daarover zal informeren. Ik zou daar nu niet op vooruit willen lopen en verwijs daarom
               naar de brief die ik u op korte termijn zal doen toekomen.
            
Vraag 24
            
Klopt het dat het milieubesparingsvoordeel van een elektrische auto ten opzichte van
               een auto met een verbrandingsmotor vele malen groter is dan dat het Algemeen Dagblad
               aanvankelijk meldde?11
Antwoord 24
            
Dat klopt. Zoals op 12 juli 2018 aan uw Kamer is gemeld, blijkt uit een studie van
               het Internationale Energie Agentschap uit januari 2018 dat de broeikasgasuitstoot
               van een standaard elektrische auto gedurende de hele levenscyclus ongeveer 50% lager
               is dan die van een vergelijkbare auto voorzien van een verbrandingsmotor.12
De Belgische hoogleraar Damien Ernst, wiens onderzoek in het Algemeen Dagblad werd
               aangehaald, schatte het milieuvoordeel van een elektrische auto vele malen te laag
               in. Hierop hebben onder meer onderzoekers aan de TU Eindhoven13, de TU Delft en de Hanzehogeschool14 gewezen. Ernst erkent dat hij ten onrechte de CO2-uitstoot door de productie en het vervoer van benzine niet heeft meegerekend. Ook
               ging hij uit van kleinschalige productie van auto’s, terwijl een realistisch ingeschatte
               productieschaal tot 72% minder uitstoot zou leiden. Voor stroomproductie nam hij niet
               de EU-energiemix als uitgangspunt, maar de energiemix van Duitsland, waar kolencentrales
               veel CO2-uitstoot veroorzaken. Ernst heeft zijn conclusies aangepast en stelt nu dat het omslagpunt
               waarop een elektrische auto minder CO2 uitstoot dan een brandstof auto niet bij 700.000 km, maar bij 85.000 km ligt (ruim
               8 keer eerder).15 De onderzoeker van de Hanzehogeschool komt op een omslagpunt van circa 150.000 km.
               De onderzoeker van de TU Eindhoven komt uit op 30.000 tot 50.000 km.
            
Onderzoekers van TNO en de TU Delft wijzen op ontwikkelingen die ervoor zorgen dat
               het omslagpunt in de toekomst lager zal liggen en het milieubesparingsvoordeel groter
               zal worden. Elektrische auto’s met grote accu’s hebben waarschijnlijk een zeer lange
               levensduur van mogelijk 1,5 miljoen kilometer. In de tussentijd neemt het aandeel
               duurzame stroom toe. Ook het gewicht van accu’s zal verder dalen, CO2-intensieve materialen
               zoals kobaltoxide worden vervangen door andere stoffen en recycling van accu’s zal
               de CO2-uitstoot verminderen.16 Ten slotte verwacht TNO nog rendementsverbeteringen in de elektrische auto.17
Vraag 25
            
Herinnert u zich het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) rond milieuvervuilende
               subsidies waarin werd gesteld dat kan de overheid flink kan bezuinigen en zorgen voor
               een schoner milieu?18
Vraag 26
            
Kunt u aangeven hoe het staat met elk van de aanbevelingen van het PBL rond milieuschadelijke
               subsidies?
            
Antwoord 25 en 26
            
Dit rapport is mij bekend. Een aantal van de maatregelen die het PBL in dit rapport
               kwalificeert als «een milieuvervuilende subsidie die door Nederland zou kunnen worden
               afgeschaft» is inmiddels ook aangepast. Zo is de accijnsvrijstelling voor rode diesel
               afgeschaft en is de MRB vrijstelling voor oldtimers fors ingeperkt. Het PBL geeft
               in het rapport overigens aan dat het afschaffen van milieuschadelijke subsidies weliswaar
               de milieudruk vermindert, maar dat daarbij ook de vraag moet worden gesteld of dit
               voordeel opweegt tegen de daarmee gepaard gaande nadelen die elders in de samenleving
               ervaren zullen worden. PBL stelt daarbij dat voor die inschatting een verdere analyse
               nodig is dan die in het betreffende rapport. De door PBL gehanteerde definitie voor
               milieuschadelijke subsidies en de aanbevelingen die PBL doet zullen worden betrokken
               bij het hiervoor aangekondigde onderzoek naar milieuschadelijke subsidies.
            
Vraag 27
            
Herinnert u zich de antwoorden van de toenmalige Minister van Economische Zaken, de
               heer Kamp, die aan de Kamer meldde dat de degressieve energiebelasting geen subsidie
               voor de fossiele industrie is omdat deze degressieve tariefstructuur geldig is ongeacht
               of het gaat om fossiele of om hernieuwbare energie?19
Antwoord 27
            
Ja
Vraag 28
            
Kunt u een overzicht geven van in welke mate de fossiele industrie enerzijds en de
               hernieuwbare industrie anderzijds profiteert van deze degressieve belastingen?
            
Vraag 29
            
Erkent u dat een van de belangrijkste variabelen om een uitspraak te doen over het
               al dan niet subsidiëren van de fossiele industrie door middel van de degressieve energiebelasting
               de verhouding is waarin de fossiele en hernieuwbare industrie profiteert van die degressiviteit
               van de energiebelasting?
            
Antwoord 28 en 29
            
Het punt dat de toenmalige Minister van Economische Zaken heeft gemaakt was dat bij
               het degressieve tarief geen sprake is van een subsidie op fossiele brandstoffen omdat
               bij de tarieven geen onderscheid wordt gemaakt naar wel of geen fossiele energie.
               De vraag wanneer sprake is van milieuschadelijke subsidies en welke criteria daarvoor
               zouden moeten gelden zal aan de orde komen in het hiervoor aangekondigde onderzoek
               naar milieuschadelijke subsidies.
            
Vraag 30
            
Heeft u een ramingsmethode beschikbaar die in staat is in te schatten welke extra
               CO2-uitstoot te verklaren valt door de subsidies voor de fossiele industrie? Zo ja, kunt
               u deze ramingsmethode aan de Kamer doen toekomen?
            
Antwoord 30
            
Deze informatie is niet beschikbaar.
Vraag 31
            
Bent u bekend met de studie van UN Environment (UNEP) die aantoont dat luchtvervuiling
               6 tot 7 miljoen vroegtijdige doden per jaar eist?20
Antwoord 31
            
Ja, die studie is mij bekend. Het genoemde aantal voortijdige sterfgevallen wereldwijd
               is in lijn met het aantal dat de laatste jaren door de Wereldgezondheidsorganisatie
               (WHO) wordt genoemd.21
Vraag 32
            
Bent u bekend met de conclusie uit het rapport van UNEP dat milieuverontreiniging
               een schadepost van vijfduizend miljard dollar welvaartsverlies veroorzaakt? Hoeveel
               zou dat bij benadering voor Nederland zijn?
            
Antwoord 32
            
Ook die conclusie is mij bekend. Voor Nederland heeft het RIVM in de «Volksgezondheid
               Toekomst Verkenning 2018» aangegeven dat een ongezond buitenmilieu 3,5 procent van
               de nationale ziektelast veroorzaak, waarbij luchtverontreiniging de belangrijkste
               factor is en tot circa 11 duizend voortijdige sterfgevallen per jaar leidt.22 Het welvaartsverlies in Nederland als gevolg van milieuschade door de uitstoot van
               schadelijke stoffen naar bodem, water en lucht, is door het PBL in de studie «Monetaire
               milieuschade in Nederland» geraamd op circa 31 miljard euro per jaar.23 De milieuschade door de luchtverontreinigende NEC-stoffen24 is goed voor 61 procent daarvan en de milieuschade van broeikasgassen komt uit op
               ongeveer 37 procent van het totaal. Het welvaartsverlies door milieuschade voor de
               Nederlandse samenleving staat gelijk aan 4,5% van het bruto binnenlands product (bbp).
            
Vraag 33
            
Bent u bereid om dit soort cijfers zoals door UNEP gepresenteerd mee te nemen in de
               berekeningen over de kosten van klimaatverandering en milieuverontreiniging?
            
Antwoord 33
            
De genoemde cijfers illustreren waarom reeds beleid is ingezet om gezondheidsrisico’s
               te voorkomen en de volksgezondheid te verbeteren. De regering streeft in haar beleid
               naar een verdere verbetering van de gezondheid. Het Schone Lucht Akkoord waaraan op
               dit moment vorm wordt gegeven met betrokken partijen, is daarvan een goed voorbeeld.
            
Vraag 34
            
Bent u bereid deze vragen een voor een en zorgvuldig te beantwoorden?
Antwoord 34
            
Ja, bij sommige vragen zijn de antwoorden voor de leesbaarheid gebundeld.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
M. Snel, staatssecretaris van Financiën - 
              
                  Mede namens
W.B. Hoekstra, minister van Financiën - 
              
                  Mede namens
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat - 
              
                  Mede namens
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.