Verslag van een politieke dialoog : Verslag van een politieke dialoog over het EU-voorstel uitbreiding mandaat EOM COM (2018) 641 (herdruk)
34 463 Politieke Dialoog met de Europese Commissie
Nr. 2 HERDRUK1 VERSLAG VAN EEN POLITIEKE DIALOOG
Vastgesteld 29 april 2019
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft in het kader van een politieke
dialoog een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Europese Commissie over
het EU-voorstel uitbreiding mandaat EOM (COM (2018) 641).
De Europese Commissie heeft de vragen bij brief van 20 februari 2019 beantwoord. De
vaste commissie voor Europese Zaken brengt verslag uit door openbaarmaking van de
gewisselde stukken.2
De voorzitter van de commissie, Veldman
De griffier van de commissie, Van Haaster
Aan de Europese Commissaris voor Justitie, Consumentenzaken en Gendergelijkheid
Den Haag, 12 december 2018
Geachte mevrouw Jourová,
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
heeft op 12 september 2018 het EU-voorstel «Een Europa dat bescherming biedt: een
initiatief om de bevoegdheden van het Europees Openbaar Ministerie uit te breiden
tot grensoverschrijdende terroristische misdrijven» COM(2018) 641 ontvangen. Een zestal
fracties3 heeft hierover opmerkingen en vragen en wil deze adresseren middels een politieke
dialoog met de Europese Commissie. De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
ziet met belangstelling uw reactie tegemoet en stelt het op prijs uw antwoord zo spoedig
mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden na dagtekening van deze brief te ontvangen.
Motie Tweede Kamer
De Kamer heeft op 13 september jl. haar positie ten aanzien van het voorstel bepaald
met het aannemen van een motie van het Kamerlid Leijten. De motie4 luidt:
«De Kamer, gehoord de beraadslaging,
– constaterende dat nog voordat het Europees Openbaar Ministerie (EOM) operabel is,
er voorstellen worden gedaan om het EOM ook de verantwoordelijkheid te geven voor
terrorismebestrijding;
– constaterende dat opsporing en vervolging nationale bevoegdheden zijn, omgeven met
democratische waarborgen;
– verzoekt de regering, zich te verzetten tegen het uitbreiden van het mandaat van het
EOM met terrorismebestrijding,
en gaat over tot de orde van de dag».
Vragen fracties
Voorstel: motivering, timing, afbakening mandaat
De leden van de VVD-fractie vragen zich af wanneer het idee is opgekomen de bevoegdheden
van het Europees Openbaar Ministerie (hierna: EOM) uit te breiden? Zij vragen zich tevens af, net als de leden van de D66-fractie, welke
lidstaten positief aankijken tegen het voorstel en welke lidstaten meer afwachtend
hebben gereageerd? De leden van de CDA-fractie vragen de Commissie waarom er gesproken
wordt over een uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Openbaar Ministerie,
nu deze, binnen de huidige bevoegdheden, nog niet eens is opgericht? De leden van
de SGP-fractie vragen of de Commissie een verklaring kan geven dat bij de totstandkoming
van het EOM deze uitbreiding van het mandaat nog niet aan de orde was? Is het een
bewuste keuze om daar nu mee te komen? De leden van de D66-fractie vragen de Commissie
om toe te lichten welke mogelijkheden lidstaten na de uitbreiding van het mandaat
van het EOM tot terrorismebestrijding nog hebben om invloed uit te oefenen op concrete
voorstellen van de Commissie om het werkterrein van het EOM uit te breiden dan wel
met eigen voorstellen te komen? De leden van de SP-fractie stellen dat terrorismebestrijding
belangrijk is, maar dat dat evenzeer geldt voor bijvoorbeeld de bestrijding van kinderporno
en de strijd tegen cybercrime en tegen financieel-economische criminaliteit. Zij vragen
zich af waarom nu een apart voorstel wordt ingediend door de Commissie om het mandaat
voor het EOM uit te breiden speciaal tot bestrijding terrorisme?
Mogelijkheid verdere uitbreidingen mandaat EOM
De leden van de VVD-fractie constateren dat artikel 86 lid 4 van het EU-Werkingsverdrag
het in beginsel mogelijk maakt het mandaat van het EOM uit te breiden tot «bestrijding
van ernstige criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie». Zij vragen of de
Commissie voornemens is met een nieuw voorstel te komen om de bevoegdheden van het
EOM verder uit te breiden dan het huidige mandaat en de voorgestelde uitbreiding tot
terrorismebestrijding? Zijn er lidstaten die dit zouden wensen? Kan de Commissie een
indicatie van het krachtenveld geven? Ook de leden van de D66-fractie hebben vragen
op dit vlak. Zij vragen zich af welke mogelijkheden de Commissie ziet waar het EOM
in de toekomst van nut kan zijn voor lidstaten op andere werkterreinen zoals corruptie
en andere vormen van financieel-economische criminaliteit? Ziet de Commissie naast
financieel-economische criminaliteit nog andere werkterreinen waar het EOM van toegevoegde
waarde kan zijn in de samenwerking tussen lidstaten bij de vervolging van strafbare
feiten?
De leden van de SP-fractie vragen zich af of de Commissie kan uitsluiten dat er in
de toekomst nog meer voorstellen gedaan worden om het mandaat van het EOM uit te breiden?
Zo nee, waarom niet? Deze leden merken op dat zij in het verleden al waarschuwden
voor sluipende uitbreiding van het mandaat van het EOM en constateren dat dat nu al
gebeurt, nog voor het EOM überhaupt functioneert. Zij vragen de Commissie op deze
gang van zaken te reflecteren. De leden van de SGP-fractie stellen dat in het algemeen
grote terughoudendheid gewenst is bij inbreuken op het nationale terrein van het strafrecht.
Heeft de Commissie meer concrete voornemens om de nationale bevoegdheden op het terrein
van het strafrecht te beperken ten voordeel van het EOM of andere Europese instanties,
vragen deze leden zich af?
De leden van de VVD-fractie lezen in het voorstel van de Commissie dat indien het
mandaat van het EOM wordt uitgebreid tot grensoverschrijdend terrorisme een «variabele
geometrie» binnen het EOM, in de zin dat de lidstaten zouden kunnen kiezen om deel
te nemen aan het EOM op basis van het oorspronkelijke mandaat of op basis van het
oorspronkelijke mandaat uitgebreid met bestrijding terrorisme, niet mogelijk is. Waarom
wordt dit niet mogelijk gemaakt? Is het niet beter om lidstaten hier zelf de keuze
in te geven, zo vragen deze leden zich af?
De leden van de CDA-fractie vragen de Commissie verder hoe zij Europese instanties
als EuroJust of Europol beoordeelt en of deze organisaties geen faciliterende functie
hebben bij de internationale samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding?
Welke functie zouden deze instanties nog hebben indien het Europees Openbaar Ministerie
tevens deze bevoegdheid zou hebben, zo vragen deze leden zich af, evenals als de leden
van de VVD.
Nationale, interstatelijke en/of EU aanpak terrorismebestrijding
De leden van de VVD-fractie lezen in het EU-voorstel dat de Commissie haar teleurstelling
erover uitspreekt dat er op dit moment geen vervolging op Europees niveau plaatsvindt
van grensoverschrijdende terroristische misdrijven. Deze leden constateren dat dit
juist is omdat dit «immers een bevoegdheid van de nationale opsporingsinstanties is».
Zij vragen de Commissie of zij erkent dat het Nederlandse Openbaar Ministerie momenteel
de vervolgingsbevoegdheid heeft voor strafbare feiten in Nederland, waaronder terroristische
misdrijven, en of zij erkent dat de uitbreiding van de bevoegdheden van het EOM de
vervolgingsbevoegdheid van het Nederlandse Openbaar Ministerie zou beperken? Ook vragen
zij of de Commissie uitgebreid kan ingaan op de gevolgen van het voorstel voor het
vervolgingsmonopolie van het Nederlands Openbaar Ministerie? Op welke vlakken hebben
de Openbaar Ministeries in de lidstaten in de opvatting van de Commissie niet goed
gefunctioneerd, in de mate dat het noodzakelijk is om hun vervolgingsmonopolie te
beperken? Hoe beoordeelt de Commissie in dit opzicht het functioneren van het Nederlandse
Openbaar Ministerie? Hoe staan nationale opsporingsinstanties, zoals het Nederlandse
Openbaar Ministerie, tegenover de voorgestelde uitbreiding van bevoegdheden van het
EOM? Kan de Commissie daar een overzicht van geven?
De leden van de CDA-fractie vragen de Commissie hoe zij het principe van subsidiariteit
bij dit voorstel, tot uitbreiding van het mandaat van het nog op te richten Europees
Openbaar Ministerie, beoordeelt? En, of de Commissie uiteen kan zetten hoe dit voorstel
zich verhoudt tot het principe van proportionaliteit? Hebben de meeste Europese landen
niet reeds voldoende aandacht voor terrorisme bestrijding op nationaal niveau? Hoe
beoordeelt de Commissie de reeds bestaande Europese samenwerking op het gebied van
terrorisme bestrijding? Zijn er geen minder ingrijpende mogelijkheden om Europese
samenwerking op het gebied van terrorisme bestrijding te faciliteren?
De leden van de CDA-fractie lezen in het EU-voorstel de constatering door de Commissie
dat de interstatelijke samenwerking tussen verschillende EU-landen bij de bestrijding
van terrorisme de afgelopen jaren significant verbeterd is. Zij vragen de Commissie
daarom naar de noodzaak om het nog op te richten Europees Openbaar Ministerie tevens,
of uitsluitend, bevoegd te maken voor de opsporing en vervolging van terrorisme? De
leden van de D66-fractie vragen de Commissie de noodzaak van vervolging op Europees
niveau in dit voorstel nader toe te lichten, en daarbij een onderscheid te maken naar
de aanzienlijke vooruitgang op grensoverschrijdende samenwerking in het kader van
de opsporing van terrorismeverdachten en de verbeterde informatie-uitwisseling daarbij?
De leden van de D66-fractie lezen dat momenteel de bevoegdheden van de nationale rechtshandhavings-
en justitiële autoriteiten stoppen aan de nationale grenzen, terwijl terroristische
misdrijven zeer vaak een grensoverschrijdende dimensie hebben. Zij verzoeken de Commissie
nader toe te lichten welk praktisch probleem het EOM in dit geval ten aanzien van
terroristische misdrijven gaat oplossen nu samenwerking tussen nationale autoriteiten
steeds beter wordt? De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het niet beter is
om te investeren in het oplossen van hiaten in de uitwisseling van informatie? Heeft
de Commissie dit overwogen, alvorens over te gaan tot een voorstel tot een uitbreiding
van de bevoegdheden van het EOM? Deze leden constateren dat in het EU-voorstel wordt
gesproken over een «uitgebreide reeks onderzoeksmaatregelen» die het EOM kan gebruiken
om bewijsmateriaal te verzamelen. Kan de Commissie een overzicht geven van deze uitgebreide
reeks?
De leden van de SGP-fractie hebben de indruk dat de Commissie vooral de wens om de
bevoegdheden bij één instantie te leggen centraal stelt en dat het minder belangrijk
is of er daadwerkelijk problemen voortvloeien uit de bestaande samenwerking tussen
de lidstaten inzake terrorismebestrijding. Zij vragen de Commissie of de indruk klopt
dat er geen problemen zijn bij het adequaat reageren op verzoeken om bijstand bij
onderzoeken door andere lidstaten? Waarom zou het dan toch nodig zijn om tot deze
uitbreiding van de bevoegdheden van het EOM over te gaan? Kan door goede samenwerking
door de lidstaten niet minstens hetzelfde niveau aan bescherming worden bereikt?
Afbakening bevoegdheden
De leden van de VVD-fractie lezen in het EU-voorstel dat de uitbreiding van de bevoegdheden
van het EOM zou gaan over «terroristische strafbare feiten die verscheidene lidstaten
schaden» waarbij voor de precieze afbakening over welke misdrijven dit gaat, wordt
verwezen naar Richtlijn (EU) 2017/541. Zij vragen zich af of niet alle misdrijven
uit deze richtlijn strafbare feiten betreffen die verscheidene lidstaten schaden?
Kan de Commissie voorbeelden geven van terroristische strafbare feiten die niet verscheidene
lidstaten schaden, dus waarvoor de nationale opsporingsinstanties bevoegd blijven?
Als sprake is van een terroristisch strafbaar feit dat verscheidene lidstaten schaadt,
is het dan zo dat de nationale opsporingsinstantie niet meer bevoegd is tot vervolging?
Wat gebeurt er als er toch nationale vervolging wordt ingezet? Welke middelen heeft
het EOM dan om de vervolging naar Europees niveau te trekken?
De leden van de CDA-fractie vragen de Commissie om uiteen te zetten hoe zij de relatieve
competentie van het nog op te richten Europees Openbaar Ministerie beoordeelt? Hoe
verhoudt deze zich tot de relatieve competentie van nationale instanties die bevoegd
zijn tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven? Zij vragen tevens
waar het EOM op het vlak van terrorismebestrijding een aanvulling gaat betekenen op
de terrorismebestrijding zoals die op dit moment door de afzonderlijke landen vorm
wordt gegeven?
De leden van de VVD-fractie lezen in het EU-voorstel dat «in verscheidene recente
terroristische zaken twee of meer lidstaten parallel de bevoegdheid geclaimd [hebben]
om hetzelfde misdrijf te vervolgen op verschillende gronden, zoals de nationaliteit
van het slachtoffer of de territoriale bevoegdheid. Dergelijke parallelle vervolgingen
kunnen leiden [tot] situaties waarin het beginsel ne bis in idem geldt». Zij vragen de Commissie wanneer dit is voorgekomen? Heeft dat geleid tot
een situatie waarin het beginsel ne bis in idem geldt? Kan de Commissie daar concrete voorbeelden van geven?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het op dit moment nog onduidelijk is hoe
de verhouding tussen het EOM en de nationale instanties zal zijn en welke consequenties
dit geeft voor opsporing en vervolging in andere (nationale of lokale) zaken. Deze
leden vragen de Commissie zich er rekenschap van te geven dat er op geen enkele wijze
inbreuk mag worden gedaan op het stellen van eigen prioriteiten in het opsporings-
en vervolgingsbeleid door de nationale instanties. Hoe wordt voorkomen dat er een
steeds verdergaande inmenging komt in nationale bevoegdheden, vragen deze leden zich
af? De SGP-leden stellen verder dat betrokkenheid van het lokale niveau onmisbaar
is in de strijd tegen terrorisme en dat het ongewenst is dat de strijd tegen terrorisme
veel verder komt te staan van de plek waar de concrete problemen zich voordoen. Deelt
de Commissie deze gedachte? Hoe wordt in de voorliggende voorstellen voorkomen dat
dit toch gebeurt? Deelt de Commissie de opvatting dat het ongewenst is de betrokkenheid
van wijkagenten en wijkrechercheurs te verzwakken in plaats van te versterken? Tot
slot vragen deze leden aandacht voor verwevenheid tussen terroristische misdrijven
en andere vormen van (lokale) criminaliteit. Wat zijn de consequenties voor het opsporings-
en vervolgingsbeleid in dat soort situaties? Is het risico niet groot dat de opsporingsbelangen
van het EOM en de nationale instanties dan kunnen botsen? Wie heeft dan de bevoegdheid
om onderzoek te doen naar het geheel van strafbare activiteiten, vragen de leden van
de SGP-fractie zich af?
De leden van de CDA-fractie vragen de Commissie of zij uiteen kan zetten welke gevolgen
dit EU-voorstel zal hebben voor het nationale opportuniteitsbeginsel, zoals dat werkt
in Nederland, en tevens uiteen te zetten welke gevolgen dit voorstel heeft voor de
werking van het legaliteitsbeginsel zoals dat werkt in andere Europese landen, bijvoorbeeld
Duitsland en Frankrijk?
Algemene opmerkingen fracties
De leden van de VVD-fractie geven aan met zorg kennisgenomen te hebben van het voorstel om de bevoegdheden van
het Europees Openbaar Ministerie uit te breiden. Zij waarderen de mogelijkheid om
over het voorstel een politieke dialoog met de Europese Commissie aan te gaan.
De leden van de PVV-fractie geven aan dat gelet op de aangenomen motie-Leijten het overduidelijk is dat een meerderheid
in de Tweede Kamer zich verzet tegen het uitbreiden van het mandaat van het Europees
Openbaar Ministerie met terrorismebestrijding en dat Nederland overeenkomstig de wens
van een meerderheid van de Tweede Kamer zich in de Europese Raad faliekant tegen dit
mandaat moet uitspreken, ongeacht het standpunt van andere landen ten aanzien van
deze uitbreiding. Zij stellen: het Nederlandse parlement was nooit voorstander van
het Europees Openbaar Ministerie, maar het kabinet Rutte II heeft ons dit toch door
de strot geduwd middels de versterkte samenwerking. Het Europees Openbaar Ministerie
is nog niet half opgericht of de machtswellustige Europese Commissie wil alweer meer
zeggenschap weghalen bij lidstaten en het mandaat uitbreiden. Nederland moet een veto
uitspreken tegen dit knettergekke mandaat.
De leden van de CDA-fractie stellen dat zij met ongenoegen hebben kennisgenomen van het voorstel van de Europese
Commissie.
De leden van de D66-fractie geven aan kennis te hebben genomen van het voorstel van de Europese Commissie.
De leden van de SP-fractie geven aan graag gebruik te maken van de mogelijkheid van het voeren van een politieke
dialoog met de Europese Commissie over het voorstel. Deze leden stellen dat voornoemde
motie Leijten duidelijk is: de Nederlandse regering moet zich verzetten tegen het
uitbreiden van het mandaat van het EOM met terrorismebestrijding. Zij wijzen er tevens
op dat de Nederlandse Minister van Justitie en Veiligheid veelvuldig heeft uitgesproken
niets in een uitbreiding van het mandaat van het EOM met bijvoorbeeld terrorisme te
zien en stellen dat Nederland beslist aan die lijn moet vasthouden. De leden van de
SP-fractie wijzen erop dat ze al grote twijfels hadden bij de oprichting van het EOM
met betrekking tot de bestrijding van fraude met EU-gelden omdat niet duidelijk was
waarom de oprichting van het EOM fraudebestrijding effectiever zou maken. De leden
van de SP-fractie onderstrepen ook hun principiële bezwaren omdat het hier gaat om
overdracht van bevoegdheden naar Europa.
De leden van de SGP-fractie geven aan grote bedenkingen te hebben bij het EU-voorstel tot uitbreiding van de
bevoegdheden van het Europees Openbaar Ministerie (EOM). Zij brengen in herinnering
de vorming van het EOM niet te hebben gesteund, vanwege de vergaande en rechtstreekse
invloed op de nationale instanties voor opsporing en vervolging. Deze leden delen
de opvatting van de Commissie dat het belangrijk is dat de strijd tegen terrorisme
op een zorgvuldige wijze wordt gevoerd. Zij zijn echter van mening dat het voorliggende
voorstel hiervoor niet nodig is en nóch voldoet aan de vereisten voor subsidiariteit
nóch aan die voor proportionaliteit en dat het – zeker nu het EOM nog maar kort is
ingesteld – zaak is om zeer voorzichtig te zijn met uitbreiding van de bevoegdheden.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Meenen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.S. Veldman, voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken -
Mede ondertekenaar
J.T.A. van Haaster, griffier