Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 170 Wijziging van de Politiewet 2012 en de Wet op de medische keuringen in verband met het screenen van personen die ambtenaar van politie willen worden of zijn en personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden voor de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie gaan verrichten of verrichten (screening ambtenaren van politie en politie-externen)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 26 april 2019
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave
Blz.
Algemeen deel
2
1.
Inleiding
2
2.
Aanleiding
2
3.
Initiële beoordeling van de betrouwbaarheid van de ambtenaar van politie
3
3.1.
Betrouwbaarheidsonderzoek voor de ambtenaar van politie
3
3.1.1.
Zwaarwegende beletselen
5
3.1.2.
Terugkijktermijn
6
3.1.3.
Bewaartermijn van de gegevens
6
3.1.4.
Omgevingsonderzoek
6
3.2.
Verklaring omtrent het gedrag voor de ambtenaar van politie
7
4.
Beoordeling betrouwbaarheid ambtenaar van politie tijdens werkzaamheden
7
4.1.
Continue controle op justitiële veranderingen
7
4.2.
Meldplicht
7
4.3.
Hernieuwd incidenteel betrouwbaarheidsonderzoek
7
4.4.
Hernieuwd periodiek betrouwbaarheidsonderzoek
8
5.
Initiële beoordeling betrouwbaarheid externe
8
6.
Relatie met grondrechten
9
6.1.
Recht op bescherming van het privéleven en recht op bescherming van persoonsgegevens
9
6.2.
Waarborgen voor de betrokkene
9
7.
Privacy Impact Assessment
9
7.1.
Risico’s
9
8.
Gevolgen
9
8.1.
Financiële gevolgen
9
9.
Advies en consultatie
9
9.1.
Algemene opmerkingen
9
10.
Overig
9
Artikelsgewijze toelichting
10
Algemeen deel
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
tot wijziging van de Politiewet 2012 en de Wet op de medische keuringen in verband
met het screenen van personen die ambtenaar van politie willen worden of zijn en personen
die krachtens overeenkomst werkzaamheden voor de politie, de rijksrecherche of de
Politieacademie gaan verrichten of verrichten (screening ambtenaren van politie en
politie-externen) (hierna: het wetsvoorstel). Deze leden onderschrijven het grote
belang van de integriteit van de politie, zeker gezien de impact die integriteitsschendingen
hebben op het imago van de politieorganisatie en de mogelijk schadelijke gevolgen
ervan voor de maatschappij. Zij zijn dan ook verheugd met onderhavig voorstel om het
huidige screeningsbeleid te herzien en de bestaande knelpunten aan te pakken. Zij
hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige
wetsvoorstel. Zij begrijpen het nut van een deugdelijk screeningsbeleid bij de politie.
Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel.
Zij juichen het voorstel toe. Integriteit is een belangrijke kernwaarde in het politiewerk
en binnen de politieorganisatie, en verdient dan ook voldoende aandacht. Wel hebben
deze leden daarover nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
en hebben hierover enkele vragen en opmerkingen. Voornoemde leden onderschrijven van
harte de noodzaak van een goede screening van politiemedewerkers en externen bij de
politie. Integriteit is een groot goed en moet bij de politieorganisatie voorop staan,
aldus deze leden.
2. Aanleiding
De leden van de VVD-fractie vragen of enkele concrete voorbeelden genoemd kunnen worden
van te verrichten werkzaamheden die een verhoogd risico kunnen vormen voor de integriteit.
Ook vragen zij enkele concrete voorbeelden van feiten of omstandigheden die rechtvaardigen
dat ambtenaren van politie of externen tijdens het uitvoeren van werkzaamheden opnieuw
worden gescreend op dezelfde wijze als zij initieel zijn gescreend.
3. Initiële beoordeling van de betrouwbaarheid van de ambtenaar van politie
3.1. Betrouwbaarheidsonderzoek voor de ambtenaar van politie
De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel een grondslag biedt om gegevens
over gezondheid te raadplegen, verstrekt door personen of instanties die inzicht hebben
in de betrouwbaarheid van de betrokkene. Kan worden toegelicht aan welke personen
of instanties concreet gedacht moet worden en hoe wordt bepaald wie dit inzicht heeft
en hoe betrouwbaar dat inzicht is? Hoe verhoudt dit zich tot een eventueel (medisch)
beroepsgeheim? Hoe wordt voorkomen dat onterecht belastende gegevens worden verstrekt?
De leden van de VVD-fractie lezen dat ook gegevens met betrekking tot handelingen
die kunnen wijzen op het beramen of plegen van terroristische misdrijven worden meegenomen
bij het betrouwbaarheidsonderzoek. Zij vragen of dit aan een terugkijktermijn is gebonden.
Het inwinnen van inlichtingen bij andere personen of instanties kan slechts plaatsvinden
nadat betrokkene hierover is geïnformeerd, zo lezen de aan het woord zijnde leden.
Deze leden vragen of dit betekent dat informeren voldoende is en dat geen toestemming
hoeft te worden verleend. Ook vragen zij of hoor en wederhoor plaatsvindt met betrekking
tot de inlichtingen die andere personen of instanties verstrekken.
De aan het woord zijnde leden lezen dat artsen niet verplicht worden gegevens te verstrekken
in strijd met het medisch beroepsgeheim. Hoe wordt ermee omgegaan als dit wel gebeurt?
Zijn nog extra waarborgen ingebouwd ten aanzien van het gebruik en de verwerking van
dergelijke gegevens?
Ook gegevens uit andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (AMvB) aangewezen
gegevens betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden kunnen worden
geraadpleegd, zo lezen de aan het woord zijnde leden. Zij vragen of dit middels een
toelichting concreter gemaakt kan worden. Aan wat voor gegevens moet gedacht worden
en wat moet worden verstaan onder overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden?
Verder lezen de leden van de VVD-fractie dat de verwerking van deze gegevens een begrenzing
vindt door de voorgeschreven koppeling van de te onderzoeken gegevens aan het doel
van het onderzoek. Zij vragen of deze begrenzing alleen geldt ten aanzien van de verwerking
van de gegevens of ook al ten aanzien van het verzamelen of inwinnen van de gegevens.
De leden van de CDA-fractie lezen dat signalen over verslaving of andersoortige afhankelijkheid
uitsluitend afkomstig kunnen zijn van betrokkene zelf of van personen en instanties
die inzicht hebben in de betrouwbaarheid van de betrokkene. Deze leden vragen of er
geen andere manieren zijn signalen over verslaving en afhankelijkheid te constateren,
bijvoorbeeld uit openbare bronnen of van derden die zich melden bij de politie.
Voornoemde leden lezen in de memorie van toelichting dat bij het onderzoek naar de
betrouwbaarheid van de ambtenaar van de politie verslaving en andersoortige afhankelijkheden
worden meegenomen. Daarbij somt de regering een lijst van soorten verslaving op. Het
valt de aan het woord zijnde leden op dat medicijnverslaving daar niet tussen staat.
Erkent de regering dat medicijnverslaving tevens een risico voor de betrouwbaarheid
van ambtenaren van de politie kan zijn en kan zij nader ingaan op het eventuele limitatieve
karakter van de opgesomde vormen van verslaving?
Welke garanties zijn er, zo vragen de leden van de CDA-fractie, dat verslavingen die
in meerdere of mindere mate voortkomen uit het (soms) stressvolle politiewerk, of
die bijvoorbeeld te relateren zijn aan bepaalde beroeps-ziektebeelden zoals PTSS,
niet direct leiden tot een oordeel van geen-betrouwbaarheid? Welke waarborgen zijn
er dat hier vooral de Arbo-verantwoordelijkheid van de werkgever prioriteit krijgt,
meer dan het nemen van afscheid van medewerkers op basis van argumenten die in het
onderhavige wetsvoorstel te vinden zijn?
De leden van de CDA-fractie lezen voorts dat het inwinnen van inlichtingen bij andere
personen of instanties slechts kan plaatsvinden nadat betrokkene hierover is geïnformeerd.
Zij vragen de regering te verduidelijken op welke termijn betrokkene wordt geïnformeerd
voordat inlichtingen daadwerkelijk gewonnen worden bij andere personen of instanties.
Zou een té lange termijn voordat de inlichtingen daadwerkelijk gewonnen worden de
verkregen informatie niet onnodig verzwakken?
De aan het woord zijnde leden begrijpen dat het uitvoeren van het betrouwbaarheidsonderzoek
plaatsvindt door de bureaus Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK). Zij vragen
de regering op welke wijze de bureaus VIK hier uitvoering aan gaan geven. Is de regering
voornemens hiervoor een specifieke, kenbare regeling op te stellen, een richtsnoer
waaraan ook degenen die aan het betrouwbaarheidsonderzoek worden onderworpen, o.a.
qua bejegening, zekerheid aan kunnen ontlenen? Voornoemde leden vragen de regering
of hierbij ook de toezegging de beoordelingscriteria voor de weging van de resultaten
van het betrouwbaarheidsonderzoek door de bevoegd gezagen: de korpschef, het College
van procureurs-generaal en de directeur van de Politieacademie uniform op te stellen,
betrokken kan worden?
De leden van de D66-fractie constateren dat de verantwoordelijkheid om te beoordelen
dat de ambtenaar van politie betrouwbaar is, berust bij het bevoegd gezag. Dit bevoegd
gezag is dan ook verantwoordelijk voor het uitvoeren van het betrouwbaarheidsonderzoek.
Voornoemde leden vragen hoe de onafhankelijkheid is gewaarborgd wanneer het betrouwbaarheidsonderzoek
afhankelijk is van betrokkenen binnen de organisatie. Voorts vragen zij hoe het bevoegd
gezag zelf op betrouwbaarheid en geschiktheid wordt getoetst. Geldt voor hen dezelfde
werkwijze als voor andere ambtenaren van de politie namelijk het uitvoeren van een
betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek? De aan het woord zijnde leden willen
benadrukken dat zij in principe geen twijfels hebben aan de betrouwbaarheid van het
bevoegd gezag op dit moment, maar voornamelijk benieuwd zijn naar de werkwijze voor
de toetsing van hun betrouwbaarheid en geschiktheid.
De leden van de D66-fractie lezen dat om gegevens te mogen raadplegen een wettelijke
grondslag wordt gecreëerd indachtig artikel 10, eerste lid, van de Grondwet, en onder
meer artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts stelt de regering dat «dit met zich meebrengt
dat het bevoegd gezag verplicht wordt al deze gegevens bij het betrouwbaarheidsonderzoek
te raadplegen». Bovengenoemde leden vragen de regering deze stelling te verklaren
en toe te lichten.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering bepleit dat het wetsvoorstel uitdrukkelijk
geen grondslag biedt om personen of instanties te verplichten inlichtingen te verschaffen,
artsen te verplichten om gegevens over de betrokkene te verstrekken ten behoeve van
het betrouwbaarheidsonderzoek die in strijd met het medisch beroepsgeheim zijn en
het verrichten van een medische keuring. Kan de regering toelichten wat de consequenties
zijn indien dergelijke inlichtingen niet vrijwillig worden verstrekt, waardoor de
mogelijkheid tot het vormen van een compleet beeld met betrekking tot betrouwbaarheid
en geschiktheid gehinderd wordt? Hoe heeft dit invloed op de beoordeling van het bevoegd
gezag of bij de betrokkene voldoende waarborgen zijn aangetroffen dat de betrokkene
betrouwbaar kan worden geacht voor een functie als ambtenaar van politie?
De leden van de SP-fractie lezen dat ook de financiële situatie van een potentiële
medewerker onder de loep genomen wordt. Voornoemde leden vragen of het overleggen
van zoveel stukken over de financiële situatie, bijvoorbeeld als het gaat om alimentatieverplichtingen
en hypotheekschulden, niet een onevenredige inbreuk is op de privacy. Waarom volstaat
bijvoorbeeld een vraag naar eerdere loonbeslagen niet?
3.1.1. Zwaarwegende beletselen
De leden van de VVD-fractie lezen dat gekeken wordt naar onherroepelijke veroordelingen
binnen acht jaar voorafgaand aan het moment van toetsing. Zij vragen waarom gekozen
is voor een periode van acht jaar en niet langer. Ook lezen deze leden dat denkbaar
is dat de leeftijd van de betrokkene op de pleegdatum wordt meegewogen bij de vraag
of in een individueel geval sprake is van bijzondere omstandigheden. Zij vragen of
het als minder erg wordt beoordeeld als iemand op jonge leeftijd een ernstig misdrijf
heeft begaan en zij vragen of dit gegeven niet al verdisconteerd is in de opgelegde
straf.
De leden van de CDA-fractie lezen in het wetsvoorstel dat onherroepelijke veroordelingen
binnen acht jaar voorafgaand aan het moment van toetsing worden onderzocht en een
bezwaar kunnen vormen. Kan de regering duiden hoe zij op de termijn van acht jaar
komt? Zijn er geen delictsvormen denkbaar die los van enige termijn op zich al een
bezwaar vormen voor een positief oordeel ten aanzien van de betrouwbaarheid van betrokkene?
De aan het woord zijnde lezen dat het niet uit te sluiten is dat bijzondere omstandigheden
rechtsvaardigen dat ondanks een onherroepelijke veroordeling ter zake van een eerder
genoemd feit (toch) kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van onvoldoende waarborgen
dat de betrokkene betrouwbaar kan worden geacht. Voornoemde leden vragen of de regering
een voorbeeld hiervan kan geven. Moeten deze leden dan bijvoorbeeld denken aan ontslag
van alle rechtsvervolging?
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie hoe gedurende een strafrechtelijk onderzoek,
dus voorafgaand aan enige vermelding op de justitiële documentatie, wordt omgegaan
met het oordeel over de betrouwbaarheid van een ambtenaar van politie.
Ook willen de leden van de CDA-fractie graag weten hoe justitiële antecedenten die
door de ambtenaar van politie of een externe zijn opgedaan in een land buiten Nederland
betrokken worden bij de afwegingen op het vlak van de betrouwbaarheid, zoals voorzien
in dit wetsvoorstel. Deze leden vragen of de regering deze vraag ook kunt beantwoorden
voor landen gelegen buiten de Europese Unie.
De aan het woord zijnde leden vragen in hoeverre een voorwaardelijk sepot dan wel
een strafbeschikking met enkel een gedragsaanwijzing, in ieder geval een strafrechtelijke
beslissing anders dan genoemd in artikel 47a lid 6, een rol kan spelen bij de beoordeling
van de betrouwbaarheid van betrokkene. Kan de regering bij de beantwoording van deze
vraag ook de situatie betrekken dat een ambtenaar van politie naar aanleiding van
een concrete situatie in strafrechtelijke zin een voorwaardelijk sepot heeft opgelegd
gekregen, terwijl hij in dezelfde zaak mogelijk als voorwaarde van dat sepot een tuchtrechtelijke
straf heeft opgelegd gekregen?
3.1.2. Terugkijktermijn
De leden van de VVD-fractie vragen waarom voor de signalen die wijzen op een verslaving
of andersoortige afhankelijkheid, is gekozen voor een terugkijktermijn van acht jaar.
Ook vragen zij waarom het slechts een mogelijkheid is om een periode van vrijheidsbeneming
niet te laten meetellen in de terugkijktermijn, in plaats van dat dan in alle gevallen
verder moet worden terugkeken.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering in het wetsvoorstel voorstelt bij
zwaarwegende beletselen een terugkijktermijn van acht jaar te hanteren. Deze leden
vragen waarom is gekozen voor een termijn van acht jaar en of dit nog op specifieke
aannames of gronden is gebaseerd.
De leden van de SP-fractie lezen dat een termijn van acht jaar voorafgaand aan het
moment van toetsen wordt aangehouden voor een onherroepelijke veroordeling. Deze leden
vragen waarom deze termijn op acht jaar is gesteld. Is het bijvoorbeeld niet wenselijk
deze termijn bij een veroordeling tot deelneming aan een organisatie met het oogmerk
om terroristische aanslagen te plegen oneindig te laten zijn?
3.1.3. Bewaartermijn van de gegevens
De leden van de D66-fractie vragen de regering hoe de persoonsgegevens worden opgeslagen
en bewaard nadat zij gebruikt zijn voor het betrouwbaarheidsonderzoek. Tevens vragen
zij hoe deze gegevens beschermd worden in de periode dat zij niet worden gebruikt
voor het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de betrokkene. Hoe wordt gewaarborgd
dat deze gegevens niet voor andere doeleinden zullen worden gebruikt?
3.1.4. Omgevingsonderzoek
De leden van de VVD-fractie lezen dat ouders die in het buitenland woonachtig zijn
niet worden meegenomen in het betrouwbaarheidsonderzoek. Zijn niet juist situaties
denkbaar waarin ouders woonachtig in het buitenland vanuit Nederland financieel worden
ondersteund door betrokkene en waarbij dus sprake is van een financiële afhankelijkheidsrelatie
die mogelijk een risico vormt?
De leden van de CDA-fractie lezen voorts dat bij het omgevingsonderzoek op voorhand
binnen de reikwijdte van personen uit de directe omgeving de volgende personen vallen:
de partner, de kinderen van 12 jaar of ouder en de inwonende ouders van de betrokkene.
Voornoemde leden vragen de regering te verduidelijken waarom zij deze reikwijdte limiteren
tot de inwonende ouders. Deze leden lezen immers in de memorie van toelichting dat
de ouderlijke omgeving van iemand van grote invloed kan zijn op diens gedrag. Daarom
vragen de aan het woord zijnde leden een nadere toelichting waarom niet-inwonende
ouders van een potentiële politieambtenaar niet binnen de reikwijdte vallen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het omgevingsonderzoek in beginsel zal bestaan
uit een administratief onderzoek door het raadplegen van gegevens. Indien deze gegevens
vragen oproepen kan het bevoegd gezag de desbetreffende personen uit de directe omgeving
uitnodigen voor een gesprek. Voornoemde leden vragen de regering waarom een dergelijk
gesprek niet standaard wordt uitgevoerd. Deze leden zijn namelijk van mening dat veel
meer informatie uit een gesprek kan worden gehaald dan uit reeds bekende gegevens.
Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie waarom personen uit de directe omgeving
worden uitgenodigd op het politiebureau. Zou niet veel meer informatie kunnen worden
gewonnen indien politieambtenaren langsgaan bij de personen in de directe omgeving
en dan bij die personen thuis het gesprek te voeren? Waarom wordt het voorheen zo
goed functionerende model van het huisbezoek niet opnieuw ingevoerd, zeker bij eerste
aanstellingen? Waarom kiest de regering ervoor deze personen langs te laten gaan bij
het politiebureau?
De leden van de SP-fractie lezen dat kinderen van 12 jaar en ouder ook onderworpen
worden aan een omgevingsonderzoek. Waarom is deze leeftijd op 12 jaar gezet en niet
op 16 jaar, zoals ook de politiebonden voorstellen? Kan een twaalfjarig kind uitgenodigd
worden voor een gesprek in het onderzoek naar een potentiële agent en zo ja, is dat
wenselijk?
De aan het woord zijnde leden lezen dat ook andere mensen in de omgeving onder een
onderzoek kunnen vallen. Wie stelt daarvoor de aanwijzingen vast? Wat is de reikwijdte
van dit soort aanwijzingen? Voornoemde leden lezen dat dit onder strikte voorwaarden
kan, maar vinden het niet duidelijk wat die strikte voorwaarden zijn.
3.2. Verklaring omtrent het gedrag voor de ambtenaar van politie
De leden van de CDA-fractie lezen dat voor bepaalde werkzaamheden binnen de politie
waarin technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie worden
uitgevoerd het denkbaar is, dat het bevoegd gezag kan besluiten dat wordt volstaan
met een verklaring omtrent het gedrag (VOG). Voor administratieve handelingen kunnen
de aan het woord zijnde leden dat begrijpen. Maar zijn technische werkzaamheden, bijvoorbeeld
de bouw van een nieuw ICT-systeem, niet juist erg kwetsbaar? Dienen personen die betrokken
worden bij technische/ICT-werkzaamheden niet juist van onbesproken gedrag te zijn?
De aan het woord zijnde leden vragen hieromtrent nadere duiding.
4. Beoordeling betrouwbaarheid ambtenaar van politie tijdens werkzaamheden
4.1. Continue controle op justitiële veranderingen
De leden van de VVD-fractie vragen of er voor ambtenaren van politie ook een meldplicht
geldt voor justitiële veranderingen of alleen voor andere kwetsbaarheden die van invloed
kunnen zijn op de betrouwbaarheid van de betrokkene.
De leden van de CDA-fractie lezen dat een continue controle zal plaatsvinden op de
justitiële documentatie van politieambtenaren. Deze leden vragen of dat niet erg mager
is. Justitiële documentatie wordt immers pas helemaal op het eind van het strafproces
bijgeschreven; de aan het woord zijnde leden vrezen dat de politie dan te laat is.
Zou het niet deugdelijk zijn een continue controle te laten plaatsvinden op politiegegevens?
Voornoemde leden vragen een reactie.
4.2. Meldplicht
De leden van de VVD-fractie vragen wat de mogelijke gevolgen zijn als blijkt dat een
ambtenaar van politie niet heeft voldaan aan de meldplicht.
4.3. Hernieuwd incidenteel betrouwbaarheidsonderzoek
De leden van de D66-fractie lezen dat gedurende het dienstverband het bevoegd gezag
de mogelijkheid heeft opnieuw een onderzoek naar de betrouwbaarheid en geschiktheid
uit te voeren. Voorts vragen zij op basis waarvan wordt besloten of het nodig is dat
opnieuw onderzoek naar iemand wordt verricht. Geldt hier een bepaalde werkwijze, afwegingscriteria
en procedure voor?
4.4. Hernieuwd periodiek betrouwbaarheidsonderzoek
De leden van de VVD-fractie vragen of altijd sprake is van een hernieuwd periodiek
betrouwbaarheidsonderzoek indien betrokkene een nieuwe of andere functie gaat bekleden.
Voorts lezen zij dat een hernieuwd periodiek betrouwbaarheidsonderzoek wordt ingesteld
na het verstrijken van een bij of krachtens AMvB te bepalen periode. Voornoemde leden
vragen of al een indicatie gegeven kan worden aan welke periode hierbij moet worden
gedacht.
De leden van de CDA-fractie begrijpen uit de memorie van toelichting dat hernieuwd
incidenteel betrouwbaarheid onderzoek noodzakelijk kan zijn. Zij begrijpen voorts
dat dit hernieuwd betrouwbaarheidsonderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van dezelfde
gegevens als die bij het initiële betrouwbaarheidsonderzoek worden betrokken. Voornoemde
leden begrijpen deze keuze niet. Dient een hernieuwd betrouwbaarheidsonderzoek niet
aan de hand van alle beschikbare gegevens te worden uitgevoerd? Waarom legt de regering
deze restrictie op?
Ook vragen de leden van de CDA-fractie of binnen de politie beleid bestaat ten aanzien
van het aangaan van nevenwerkzaamheden of nevenbetrekkingen naast het dienstverband
bij de politie. Dienen ambtenaren van politie die nevenactiviteiten zelf actief te
melden en dient daar toestemming voor gevraagd te worden? Geldt dit ook voor externen?
Hoe vindt de handhaving van dit beleid plaats? Spelen nevenactiviteiten een rol bij
het beoordelen van de betrouwbaarheid?
De leden van de CDA-fractie lezen voorts dat bij of krachtens AMvB de periode wordt
bepaald waarna de betrokkene wordt onderworpen aan een hernieuwd periodiek onderzoek.
Deze leden vragen de regering een indicatie te geven van de periodieke termijn die
bij of krachtens AMvB zullen gaan gelden. Kan dit nog per functie of werkzaamheid
verschillen? Verschilt dit nog voor interne en externe medewerkers? De aan het woord
zijnde leden vragen de regering een nadere duiding.
5. Initiële beoordeling betrouwbaarheid externe
De leden van de CDA-fractie lezen dat als uitgangspunt geldt dat de betrouwbaarheid
van de externe wordt vastgesteld door middel van een VOG. Zij vragen de regering hieromtrent
een nadere duiding. Geldt dit tevens voor externe medewerkers die betrokken zijn bij
de bouw van nieuwe ICT-systemen? Zijn deze systemen niet extra kwetsbaar voor misbruik?
De leden van de SP-fractie lezen dat een ambtenaar van politie, aangesteld voor taken
van de politie, aan wie een boa-status is toegekend niet valt onder deze wet. Maar
juist nu boa’s steeds vaker politietaken overnemen is het de vraag of dit terecht
is, zo stellen de aan het woord zijnde leden. Waarom moeten zij niet aan dezelfde
eisen voldoen? Waarom is een uitzondering gemaakt voor boa’s en zou het niet veiliger
zijn ook hen te onderwerpen aan dezelfde screening als agenten? Ook de regioburgemeesters
vragen hierom, zo lezen voornoemde leden, en zij vragen waarom hier geen gehoor aan
is gegeven.
6. Relatie met grondrechten
6.1. Recht op bescherming van het privéleven en recht op bescherming van persoonsgegevens
De leden van de VVD-fractie vragen of personen uit de directe omgeving verplicht zijn
mee te werken aan het betrouwbaarheidsonderzoek van de betrokkene.
6.2. Waarborgen voor de betrokkene
De leden van de D66-fractie lezen dat in paragraaf 2.1.1. is aangegeven dat de betrokkene
een eventueel beroep op bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat, ondanks
een dergelijke justitieel gegeven, tóch moet worden geconcludeerd dat geen sprake
is van onvoldoende waarborgen dat hij betrouwbaar kan worden geacht, onder de aandacht
dient te brengen van het bevoegd gezag en aannemelijk te maken. Deze leden hebben
twijfels of op deze wijze de bewijslast tussen bevoegd gezag en betrokkene wel voldoende
in balans is en vragen de regering hierop te reflecteren.
7. Privacy Impact Assessment
7.1. Risico’s
De leden van de D66-fractie constateren dat recent nieuwe lekincidenten bij de politie
aan het licht zijn gekomen, waar onder andere in het algemeen overleg Politie van
17 april 2019 uitvoerig over is gesproken. Ziet de regering een noodzaak op basis
van deze nieuwe incidenten, ook als die ontstaan uit onoplettendheid, het voorgestelde
beleid nog aan te scherpen?1
8. Gevolgen
8.1. Financiële gevolgen
De leden van de SP-fractie lezen dat de extra kosten uit de algemene middelen van
de politie moeten komen. Waarom is hiervoor gekozen? Waarom zijn geen extra middelen
vanuit de rijksbegroting toegekend?
9. Advies en consultatie
9.1. Algemene opmerkingen
De leden van de D66-fractie vragen de regering in te gaan op de opmerking van de politievakbonden
die de vraag opwerpen of dit wetsvoorstel er niet toe leidt dat het aantal vertrouwensfuncties
bij de politie afneemt, en of dit wenselijk is in een tijd waarin onder andere vanwege
ondermijning en radicalisering het juist van het grootste belang is dat de politie
integer is.
10. Overig
De leden van de CDA-fractie vragen de regering te bevestigen dat de nadere uitwerking
van het wetsvoorstel in één AMvB dan wel ministeriële regeling wordt samengebracht.
Kan de regering bevestigen dat die AMvB dan wel ministeriële regeling eerst wordt
voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens?
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 47c
De leden van de VVD-fractie vragen wat de mogelijke gevolgen zijn als personen uit
de directe omgeving van de betrokkene niet bereid zijn hun medewerking te verlenen,
terwijl het wel gewenst is de desbetreffende personen te spreken.
Artikel 47h
De leden van de D66-fractie lezen dat een betrouwbaarheidsonderzoek periodiek kan
worden herhaald en vragen de regering toe te lichten wat hier precies mee wordt bedoeld.
Dit periodiek betrouwbaarheidsonderzoek is bovendien facultatief geformuleerd. Waarom
is deze keuze gemaakt?
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Burger
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.C. Burger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.