Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Koerhuis en Ronnes over het bericht 'Corporaties laten vergoeding NOM-woning links liggen'
Vragen van de leden Koerhuis (VVD) en Ronnes (CDA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht «Corporaties laten vergoeding NOM-woning links liggen» (ingezonden 1 april 2019).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
26 april 2019)
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Corporaties laten vergoeding NOM-woning links liggen:
te ingewikkeld»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is de reden dat u de evaluatie van de Wet Energieprestatievergoeding (EPV) zonder
beleidsreactie naar de Kamer heeft gestuurd?
Antwoord 2
De evaluatie is in maart 2019 afgerond. Het evaluatierapport is, conform het kabinetsbeleid
met betrekking tot openbaarmaking van adviezen, direct na afronding op de site van
de rijksoverheid gepubliceerd. De Cobouw heeft er vervolgens een artikel over geschreven.
Daarin maakte zij er melding van dat ik het rapport zonder beleidsreactie naar uw
Kamer zou hebben gestuurd. Op dat moment had ik het rapport echter nog niet aan uw
Kamer gestuurd. Dat heb ik op 5 april 2019 (Kamerstukken 2018–2019, 34 228 nr. 25) met een begeleidende brief gedaan.
Vraag 3
Bent u voornemens om nog een beleidsreactie naar de Kamer te sturen? Zo ja, bent u
dit op korte termijn van plan? Zo nee, kunt u dat alsnog op korte termijn doen?
Antwoord 3
In mijn brief van 5 april jongstleden geef ik aan dat ik in de komende periode over
de evaluatie en de aanbevelingen in gesprek ga met de belangrijkste stakeholders:
Aedes, de Woonbond en de vereniging Stroomversnelling. Zo wil ik bezien welke aanpassingen
wenselijk en mogelijk zijn. Enkele aanbeveling van CE Delft zijn complex in hun eventuele
uitwerking, zoals bijvoorbeeld deze drie: »overweeg een «EPV-light» in te voeren», «overweeg meer flexibiliteit bij toepassing eigen opwek» en «onderzoek of de administratieve lasten vermindert kunnen worden». Ik wil daarbij zorgen voor zo veel mogelijk draagvlak bij de belangrijkste stakeholders
voor de eventuele aanpassingen. Ik verwacht uw Kamer eind dit jaar over de uitkomst
te kunnen informeren.
Vraag 4
Hoe verklaart u dat slechts 6.000 NOM (Nul op de meter)-woningen zijn gerealiseerd?
Antwoord 4
Uit de evaluatie komt naar voren dat de EPV in belangrijke mate heeft bijgedragen
aan de realisatie van nul-op-de-meter woningen, maar dat het aantal achterblijft bij
de ambities van de initiële partijen van de vereniging Stroomversnelling. CE Delft
geeft als redenen de sterk gestegen kosten door krapte op de bouwmarkt en het feit
dat corporaties de EPV zien als een ingewikkelde regeling die substantiële personele
ondersteuning vraagt.
Vraag 5
Op basis van welke aannames is het doel van 100.000 NOM-woningen vastgesteld en welke
van deze aannames blijken met de kennis van nu onjuist? Hoe verklaart u dat er zo’n
groot verschil is tussen het doel en het gerealiseerde aantal woningen?
Antwoord 5
Het was het doel van de tien ondertekenaars (vier bouwpartijen en zes corporaties)
van de eerste samenwerkingsovereenkomst van de Stroomversnelling in 2013 om «gezamenlijk te innoveren […] zodat op sectorniveau condities gecreëerd worden voor
[het renoveren van] tenminste 111.000 woningen.»Deze tien initiële partijen verplichtten elkaar destijds om 11.000 woningen te realiseren.
Deze aantallen zijn volgens de vereniging Stroomversnelling nog niet gerealiseerd
maar wel al vergund. De 100.000 woningen daar bovenop zouden van partijen die aanhaken
moeten komen.
Het realiseren van 111.000 nul-op-de-meter woningen was geen doel van het kabinet.
De vereniging Stroomversnelling gaat er vanuit dat dankzij innovatie en opschaling
kostenreducties gerealiseerd kunnen worden en daarmee grote aantallen nul-op-de-meter
woningen binnen bereik kunnen komen. Voor een verklaring voor het grote verschil tussen
het doel en het gerealiseerde aantal woningen verwijs ik u naar het antwoord op vraag
4.
Vraag 6
Bent u het eens met de CE Delft onderzoekers die constateren dat vooral de laatste
stap van NOM-maatregelen duur is en dat de NOM-eis leidt tot het afdwingen van dure
maatregelen in met name installaties («last mile»)? Zo ja, welke consequenties verbindt
u hieraan? Zo nee, welke constateringen van de CE Delft onderzoekers zijn in uw ogen
onjuist?
Antwoord 6
Het onderzoekbureau concludeert dat vanuit kosteneffectiviteitsoverwegingen met name
de laatste stap van NOM-maatregelen duur is. Dat betreft vooral de investeringskosten
voor de warmtebron (bij all electric doorgaans de warmtepomp) en aanpassing van de
afgiftesystemen aan de lage temperatuurverwarming.
De Regeling energieprestatievergoeding huur kent nu al de mogelijkheid om deze laatste
stap niet te zetten. De energieprestatievergoeding is ook mogelijk voor een woning
die voor verwarming en warm tapwater gebruik maakt van aardgas. Wel dient dit gebruik
dan «gecompenseerd» te worden met extra opwek van duurzame energie op of aan de woning.
Omdat de huurder een rekening behoudt voor het gebruik van aardgas in de woning is
de EPV die de huurder en verhuurder overeen mogen komen in dat geval lager. CE Delft
concludeert over deze variant van de EPV dat het door het grote aantal compenserende
zonnepanelen zeer lastig is om te voldoen aan de wettelijke eis met betrekking tot
de hoeveelheid op of aan de woning op te wekken duurzame energie. Hierover ga ik in
gesprek met de betrokken stakeholders.
Vraag 7
Bent u het met de CE Delft onderzoekers eens dat het zinvol kan zijn om de eis van
eigen energieopwekking los te laten voor woningen met een beperkt of minder geschikt
dakoppervlakte? Zo nee, welke maatregelen neemt u dan tegen het onderliggende probleem
dat projecten duurder worden of zelfs afvallen vanwege de businesscase?
Antwoord 7
Indertijd is er beredeneerd gekozen voor de eis van op de woning duurzaam opgewekte
energie. Het helemaal loslaten van de eis van opwek van duurzame energie, bijvoorbeeld
voor woningen met een beperkt of minder geschikt dakoppervlak, ligt niet in de rede.
De eis van op de woning duurzaam opgewekte energie, in combinatie met de goede isolatie,
is een belangrijk onderdeel van de wettelijke regeling. Mede hierop is het onderscheid
tussen de EPV en de overige betalingsverplichtingen, die in het kader van de huur
van woonruimte kunnen worden overeengekomen, gebaseerd.
Ik ben bereid met de genoemde stakeholders te kijken of het zinvol is de eis te heroverwegen.
Tegelijk wil ik zorgen dat de regeling niet complexer wordt en huurders afdoende beschermd
blijven tegen woonlastenstijgingen.
Vraag 8
Onderschrijft u de verwachting van de CE Delft onderzoekers dat de kosteneffectiviteit
van NOM de komende jaren verslechtert? Zo ja, welke maatregelen neemt u hier tegen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
De Stroomversnelling is bezig zicht te krijgen op de hoogte van de «algemene» prijsstijging
in de bouw en de prijsstijging van nul-op-de-meter renovatieconcepten. Hun eerste
indruk is dat nul-op-de-meter (zowel nieuwbouw als renovatieconcepten) duurder worden,
maar dat de prijsstijging significant lager is dan algemeen in de bouw.
Het is niet goed te voorspellen hoe de kosten in de markt zich zullen ontwikkelen.
Op korte termijn zal ik met de betrokken stakeholders overleggen op welke wijze aanpassingen
aan de EPV kunnen bijdragen aan het verminderen van de kosten van nul-op-de-meter
renovaties, zonder dat dit ten koste van de bescherming van de huurder gaat. Daarnaast
zijn in het ontwerpKlimaatakkoord verschillende afspraken opgenomen om via opschaling
en grotere aantallen renovatiekosten te verlagen.
Voor een meer complete afweging van kosten en baten van een nul-op-de-meter renovatie
moeten ook aspecten als wooncomfort en levensduurverlening van de woning in ogenschouw
worden genomen. Die kunnen per woning en woningtype verschillen. De verhuurder en
huurder kunnen die afweging het beste samen maken.
Vraag 9
Onderschrijft u de stelling van de CE Delft onderzoekers dat het feit dat de kosten
voor verNOMmen, die 60.000 euro hoger zijn dan verwacht, een struikelblok vormen voor
de opschaling van NOM-renovaties en nieuwbouw?
Antwoord 9
Hogere kosten zorgen voor een slechtere businesscase voor de verhuurder van een nul-op-de-meter
renovatie. Het kabinet heeft immers via de EPV de inkomsten voor de verhuurder wettelijk
gemaximeerd om zo de huurder te beschermen. Ik onderschrijf dat hogere renovatiekosten
tot minder nul-op-de-meter renovaties zullen leiden.
Vraag 10 en 11
Bent u het met de CE Delft onderzoekers eens dat de oorzaak van deze hogere kosten
ligt in een combinatie van krapte op de bouw- en installatiemarkt, een beperkt aantal
aanbieders en onvoldoende innovatie?
Deelt u de mening dat u geen invloed heeft op de oorzaken van de hogere kosten voor
verNOMmen? Zo nee, welke maatregelen heeft u genomen om deze kosten te verlagen en
waarom heeft dit tot op heden niet geleid tot een kostenreductie?
Antwoord 10 en 11
Ik zie geen reden om aan de inschattingen van CE Delft te twijfelen. Wat betreft de
maatregelen die ik neem verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8 en de afspraken
die hierover gemaakt zijn in het kader van het ontwerpklimaatakkoord.
Vraag 12
Deelt u de mening dat het bestaan van deze hogere kosten -welke u in ieder geval op
korte termijn niet kunt beïnvloeden- reden geeft de korte termijn ambities ten aanzien
van verNOMmen te temperen en naar meer betaalbare alternatieven te kijken die leiden
tot evenveel verduurzaming en CO2-reductie?
Antwoord 12
Het kabinet heeft geen specifieke ambities als het gaat over het tot nul-op-de-meter
renoveren van huurwoningen. Wat betreft het klimaatbeleid in de gebouwde omgeving
staan de CO2-reductiedoelstellingen voorop. Enkele corporaties en marktpartijen hebben
wel ambities ten aanzien van het tot nul-op-de-meter renoveren van woningen. Daarmee
helpen zij de kabinetsdoelstellingen te realiseren. Waar huurder en verhuurder samen
tot het oordeel komen, dat het tot nul-op-de-meter renoveren van de woning gewenst
is, wil ik die ambitie graag blijven faciliteren.
Zoals aangegeven in mijn antwoorden bij vragen 6 en 7 ben ik bereid met de stakeholders
te kijken of het zinvol is ook renovaties met minder hoge initiële investeringskosten
via de EPV te faciliteren. Daarbij wil ik voorkomen dat «op weg naar aardgasvrij»
verhuurders spijtmaatregelen treffen, zoals isolatie die later onvoldoende blijkt
te zijn.
Vraag 13
Kunt u binnen de Wet EPV drie alternatieven voor de NOM-voorwaarden schetsen met een
betere kosteneffectiviteit?
Antwoord 13
Het is te vroeg om nu al alternatieven te schetsen. Er zijn bij eventuele aanpassingen
meerdere uitdagingen. Deze hebben bijvoorbeeld te maken met de juridische kaders,
de wisselwerking met ander beleid zoals het woningwaarderingsstelsel (WWS), de bescherming
van de huurder en de wens de regeling te vereenvoudigen. Deze zaken wil ik eerst met
de betrokken stakeholders bespreken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.