Verslag van een algemeen overleg : Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 17 april 2019, over misstanden in jeugdzorginstellingen
31 839 Jeugdzorg
Nr. 655 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
            
Vastgesteld 21 mei 2019
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 17 april 2019 overleg
                  gevoerd met de heer De Jonge, Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Vice-Minister-President,
                  over:
               
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Vice-Minister-President
                           d.d. 17 december 2018 inzake reactie op het verzoek van het lid Kerstens, gedaan tijdens
                           de regeling van werkzaamheden van 27 november 2018, over het bericht «Verwaarlozing,
                           intimidatie en honger in zorginstelling C&S» (Kamerstuk 29 538, nr. 280);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Vice-Minister-President
                           d.d. 15 oktober 2018 inzake gezond vertrouwen in ontwikkeling van het Wmo-toezicht
                           (Kamerstuk 29 538, nr. 274);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Vice-Minister-President
                           d.d. 24 januari 2019 inzake antwoorden op vragen commissie over de beleidsreactie
                           op de jaarrapportage «Gezond vertrouwen» van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
                           (Kamerstuk 29 538, nr. 283);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Vice-Minister-President
                           d.d. 19 maart 2019 inzake reactie op het verzoek van het lid Hijink, gedaan tijdens
                           de regeling van werkzaamheden van 30 januari 2019, over het bericht «Inspectie tikt
                           Jeugdbescherming op de vingers om zwijgcontract» (Kamerstuk 31 839, nr. 633);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Vice-Minister-President
                           d.d. 25 maart 2019 inzake actieplan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren»
                           (Kamerstuk 31 839, nr. 634);
– de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Vice-Minister-President
                           d.d. 11 april 2019 inzake implementatie en dekking van het plan «De best passende
                           zorg voor kwetsbare jongeren» en reactie op verzoek commissie over de stand van zaken
                           misstanden in jeugdzorginstellingen (Kamerstuk 31 839, nr. 644).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Lodders
De griffier van de commissie, Post
Voorzitter: Peters
Griffier: Post
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Agema, Hijink, Kuiken, Peters, Raemakers,
                  Tielen, Voordewind en Westerveld,
               
en de heer De Jonge, Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Vice-Minister-President.
Aanvang 13.31 uur.
De voorzitter:
Dames en heren, welkom bij dit algemeen overleg van de vaste commissie voor Volksgezondheid,
                     Welzijn en Sport rondom misstanden in de jeugdzorg. Van de zijde van de Kamer zijn
                     aanwezig mevrouw Westerveld van GroenLinks, mevrouw Tielen van de VVD, de heer Voordewind
                     van de ChristenUnie, de heer Hijink van de SP, de heer Raemakers van D66, mevrouw
                     Kuiken van de Partij van de Arbeid en mevrouw Agema van de PVV. Namens het kabinet
                     is Minister De Jonge aanwezig. De spreektijd is drie minuten en u heeft twee interrupties.
                     Akkoord? We hebben niet heel veel tijd, dus ik zal een beetje strak zijn. Mevrouw
                     Westerveld, het woord is aan u.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voorzitter. Ik hoor verhalen van jongeren die 22 uur per dag op hun kamer moeten zijn,
                     waar ze hun tijd doorbrengen met voor zich uitstaren omdat ze niet eens een schrijfboekje
                     mogen meenemen. Ik hoor verhalen over het verdienen van vrijheden. Bij goed gedrag
                     mag je dan muziek luisteren of met een vriendin bellen, maar bij ongewenst of onbegrepen
                     gedrag moeten jongeren die vrijheden weer inleveren. Wat te denken van een meisje
                     met een ernstige eetstoornis, dat op de eerste dag van een crisisopname gedwongen
                     werd om shoarma en patat te eten. Toen het haar niet lukte om te eten, moest ze de
                     hele avond aan tafel blijven terwijl de rest van de groep Sinterklaas aan het vieren
                     was.
                  
Voorzitter. De genoemde voorbeelden gebeuren. Toch heb ik er moeite mee dat er bij
                     misstanden vaak naar medewerkers wordt gewezen, want in de jeugdzorg werken voor het
                     overgrote deel mensen die zich dag en nacht inzetten voor de jongeren. Ik ben ervan
                     overtuigd dat afzondering in de isoleercel of op de eigen kamer wordt voorkomen als
                     we wat doen aan de hoge werkdruk van het personeel en als er plekken komen voor jongeren
                     met complexe psychische problemen. Als je als medewerker bent opgeleid om te werken
                     met mensen met gedragsproblemen, dan weet je namelijk niet altijd hoe te handelen
                     als iemand binnenkomt met een forse eetstoornis en kun je dingen zeggen of doen die
                     jongeren soms verder in de put helpen.
                  
Het is ook niet zo gek dat veel jongeren zich onbegrepen voelen. Daarom moeten er
                     een paar dingen helemaal anders. Dat begint bij het serieus nemen van de jongeren,
                     want iemand met een psychische stoornis is niet gek. Toch vinden we het heel normaal
                     dat er óver de jongeren wordt gesproken. Behandelaars verdwijnen vaak in een kamertje,
                     soms met de ouders of met de voogd, terwijl de jongere moet afwachten wat er over
                     haar of hem wordt besloten. Dat maakt achterdochtig en komt de behandeling niet ten
                     goede.
                  
Wat GroenLinks betreft moeten jongeren zelf zo veel mogelijk meepraten over hun behandeling.
                     Geef ze inspraak in het behandeltraject, vraag wat hun wensen zijn en wat ze nodig
                     hebben. Het is allang bewezen dat de behandeling weinig zin heeft als niet aan psychologische
                     basisbehoeften wordt voldaan, want verveling en stress werken problemen in de hand.
                     Daarom wil ik dat we betere faciliteiten regelen. Vaak zijn jongeren lang van huis.
                     Wat GroenLinks betreft betekent «zo thuis mogelijk» geen klein en leeg kamertje of
                     een douche die met veertien personen gedeeld moet worden, maar goede faciliteiten,
                     zinvolle en uitdagende dagbesteding en een plek om tot rust te komen. Is de Minister
                     dit met ons eens? Kan hij zijn laatste actieplan, dat juist over deze groep jongeren
                     gaat, laten doorrekenen en ons vertellen hoe jongeren die nu hulp nodig hebben met
                     dit plan geholpen worden?
                  
Voorzitter. Is de Minister het ook met ons eens dat er dringend meer moet gebeuren
                     voor deze jongeren, die al zo veel pech hebben in hun leven en soms 17, 18 of zelfs
                     25 keer zijn opgenomen? Kan de Minister ons uitleggen hoe het kan dat specialistische
                     behandelcentra zoals de Albatros in Den Haag de deuren sluiten, terwijl er nog steeds
                     wachtlijsten zijn? Is hij bereid om de verantwoordelijkheid voor jongeren met de meest
                     complexe problemen weg te halen bij gemeenten en zelf op zich te nemen? Is de Minister
                     bereid om deze jongeren beter in beeld te krijgen? Is hij bereid met het veld een
                     plan te maken over hoe er regionale specialistische behandelcentra met de beste faciliteiten
                     en hooggeschoold personeel kunnen komen, waar deze jongeren terechtkunnen, waar ze
                     niet bang hoeven te zijn voor weer een overplaatsing, separeren of onbegrip van het
                     personeel, maar waar ze gewoon de hulp krijgen die ze verdienen?
                  
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Westerveld. Het woord is aan mevrouw Tielen van de VVD.
Mevrouw Tielen (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Zonder eten naar bed, een zitstraf of als je in bed ligt horen
                     dat de deur op slot gaat. Dat zijn situaties waar ik een vervelend gevoel bij krijg,
                     net als u waarschijnlijk, en die we misstanden zouden kunnen noemen. Sommige kinderen
                     en jongeren blijken nogal wat te moeten verduren in bepaalde zorginstellingen, terwijl
                     zijzelf en hun ouders er, als ze worden doorverwezen, op vertrouwen dat ze terechtkunnen
                     bij de best passende hulp door goede hulpverleners.
                  
Voorzitter. Tijdens dit algemeen overleg bespreken we die misstanden en hoe die voorkomen
                     kunnen worden. Wat de VVD betreft hebben we het over de vraag hoe kennis en samenwerking
                     kundige medewerkers kunnen helpen en over de vraag waar ouders en kinderen met signalen
                     terechtkunnen en wat er dan mee gebeurt. Wij zijn ervan overtuigd dat samenwerking,
                     kennis en duidelijk toezicht bijdragen aan het voorkomen van misstanden en het verbeteren
                     van de kwaliteit.
                  
Allereerst de samenwerking in het hele netwerk. Ik kan er nog steeds niet over uit
                     dat sommige psychiaters niet geassocieerd lijken te willen worden met jeugdzorg, terwijl
                     hun deskundigheid en kennis van grote waarde kunnen zijn voor kinderen in jeugdzorginstellingen
                     en andersom. Hoe zorgt de Minister dat er tussen deze verschillende beroepsgroepen
                     daadwerkelijke samenwerking ontstaat? Er zijn best een aantal goede voorbeelden van
                     instellingen die dat goed oppakken. Wat is er nodig om die positieve beweging meer
                     ruimte te geven? Graag een reactie.
                  
Dan kennis. Op welke wijze worden medewerkers geschoold en bijgeschoold om in hun
                     zware werk de juiste behandel- en begeleidingskeuzes te kunnen maken? Graag hoor ik
                     van de Minister hoe ver hij is met zijn Actielijn 6: Investeren in vakmanschap. Dan
                     hoor ik het liefst dat hij al de eerste bijeenkomsten met het nieuwe samenwerkingsplatform
                     heeft gehad en dat er wetenschappelijke of praktijkgerichte onderzoeken zijn opgestart
                     om meer kennis te ontwikkelen.
                  
Als laatste wil ik het hebben over het toezicht dat misstanden aanpakt en kan voorkomen.
                     Mijn zorg is dat er een behoorlijke groei van aanbieders is. Ik hoorde laatst dat
                     er ruim 5.000 aanbieders zijn. Ik ga er graag van uit dat deze aanbieders hun verantwoordelijkheden
                     serieus nemen en goede passende hulp kunnen aanbieden, maar ik maak me er wel zorgen
                     over. Waar moeten de jongeren en ouders terecht als er misstanden dreigen te spelen?
                     Is het AKJ voldoende bereikbaar en heeft het toegang tot al die 5.000 zorgaanbieders?
                     Kent de inspectie al die aanbieders en kan zij die allemaal aanbevelen? Neemt de inspectie
                     klachten en meldingen van ouders serieus genoeg en gaat zij ermee aan de slag? Ik
                     hoop dat de Minister daarop volmondig ja kan antwoorden, maar ik vrees eigenlijk dat
                     dat niet zo is. Kan de Minister aangeven wat wij, ouders en jongeren wel en niet mogen
                     verwachten van de inspectie? Kan hij de inspectie vragen om meer alertheid en actie?
                     Hoe zorgt hij dat ouders erop kunnen rekenen dat hun signalen en klachten serieus
                     genomen worden, en jongeren al helemaal? Graag een reactie.
                  
Voorzitter. De bedoeling van de zorg voor jeugd is dat kinderen gezond en veilig opgroeien
                     en dat zij, als dit in gevaar komt, snel passende hulp kunnen krijgen. Ik heb waardering
                     en bewondering voor de goede bedoelingen van al die medewerkers, verwijzers, betrokkenen,
                     inspecteurs en organisaties die daaraan bijdragen. Maar goede bedoelingen zijn niet
                     altijd voldoende. Wat heeft de Minister van ons nodig om te zorgen dat die wel voldoende
                     kunnen zijn?
                  
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Tielen. U heeft een interruptie van mevrouw Westerveld van GroenLinks.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik had het in mijn bijdrage over een plek waar jongeren zich veilig moeten kunnen
                     voelen, bijvoorbeeld in de instelling op hun eigen kamer. Is de VVD het met ons eens
                     dat we misschien eens met een lijst moeten komen van minimale faciliteiten waar jongeren
                     recht op hebben, zodat ze zich echt veilig voelen op de plek waar ze al dan niet tijdelijk
                     wonen?
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Veilig voelen en thuis voelen zijn ook wat mij betreft enorm belangrijk, zeker voor
                     jongeren die in een kwetsbare positie zitten, maar bij het woord «lijstje» haak ik
                     eigenlijk wel weer af. Ik begrijp heel goed wat mevrouw Westerveld wil. Ik wil graag
                     met haar en met andere Kamerleden in gesprek gaan over wat wij mogen verwachten, maar
                     laten we alsjeblieft niet weer lijstjes en checklists opzetten, want dat gaat volgens
                     mij voorbij aan de bedoeling die we hebben.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld in tweede instantie.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Het lijkt me wel duidelijk dat ik helemaal niet bedoel dat we een afvinklijstje moeten
                     maken. Ik vind gewoon dat we minimale rechten voor jongeren moeten vastleggen, of
                     in ieder geval moeten regelen. We kunnen bijvoorbeeld zeggen dat jongeren recht hebben
                     op een bepaalde kamergrootte en een eigen douche. Of dat ze recht hebben op spullen
                     die ze mee mogen nemen zodat ze zich niet de hele dag hoeven te vervelen, want we
                     weten dat dat gebeurt. Ik wil mevrouw Tielen vragen of ze het daarin met ons eens
                     is en met ons wil kijken hoe we dat mogelijk kunnen maken.
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Daarin kunnen mevrouw Westerveld en ik elkaar goed vinden. Het doet me ook denken
                     aan een motie die we volgens mij nog niet eens zo lang geleden aangenomen hebben gekregen.
                     Dat was een motie over samen beslissen, zodat er niet óver jongeren wordt gesproken
                     – zoals ook mevrouw Westerveld aangeeft – maar dat zij ook zelf een stem hebben in
                     wat de beste plek en de beste behandeling zijn. Ik zie mevrouw Westerveld knikken.
                     Als we daarin hetzelfde bedoelen, dan kijk ik graag met haar naar de vraag hoe we
                     dat mogelijk kunnen maken op een manier die daadwerkelijk tot effect leidt en niet
                     tot extra regeltjes.
                  
De voorzitter:
Dan is nu het woord aan de heer Voordewind van de ChristenUnie.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
«Onze kinderen zijn niet geholpen met een paar handen, maar met een mens achter dat
                     paar handen, die begaan is met degene die zorg en hulp nodig heeft, die hem of haar
                     eventueel een knuffel kan geven, omdat wij als ouders dat op dat moment niet kunnen.»
                     Dat is een hartenkreet van een vader van een meisje met autisme, dat in een instelling
                     woont. Een meisje dat behoefte heeft aan structuur, maar elke keer geconfronteerd
                     wordt met nieuwe gezichten voor de groep. Zij en haar ouders moeten erop kunnen vertrouwen
                     dat zij de beste en passende zorg krijgt.
                  
De ChristenUnie wil dat kinderen zo veel mogelijk in gezinssituaties opgroeien; thuis
                     of anders in een pleeggezin of gezinshuis. Dat is nog niet zo. Er zitten op dit moment
                     te veel kinderen in een gesloten jeugdzorginstelling en daar is nog veel te verbeteren.
                     Dat blijkt ook uit rapporten van Defence for Children en uit twee recente proefschriften,
                     waaronder dat van Peter Dijkshoorn, die u wel bekend is. Het is schrijnend dat veel
                     kinderen niet thuishoren in de gesloten jeugdzorg, maar daar toch zitten bij gebrek
                     aan alternatieven. Vaak is er in het voorstadium van alles misgegaan, waaruit blijkt
                     dat plaatsing in een gesloten jeugdzorginstelling in veel gevallen voorkomen had kunnen
                     worden.
                  
Het is goed dat er gewerkt wordt aan de transformatie in de gesloten jeugdzorg, maar
                     het begint bij de basis. Ondanks de grote tekorten werken gemeenten in de sociale
                     wijkteams met hart en ziel aan preventie en vroegsignalering. Passende zorg begint
                     daar al. Ik vraag dan ook of er in die wijkteams misschien nog meer deskundigheid
                     nodig is. Hoe gaat de Minister dat verder bevorderen?
                  
Uit onderzoeken blijkt dat repressieve maatregelen de effectiviteit van de behandelingen
                     bedreigen. Hoe zorgen we ervoor dat de behandeling weer centraal komt te staan in
                     de gesloten jeugdzorg? Zijn daar voldoende gekwalificeerde mensen voor?
                  
Het is goed dat de sector in het kader van suïcidepreventie niet alleen pogingen maar
                     ook gedragingen gaat registreren. Ik lees dat de sector daarvoor voorbereidingen treft.
                     Worden zij straks dan ook verplicht om te registeren? Ik hoor graag een reactie van
                     de Minister op dit punt. Is ook 113Online hierbij betrokken en zijn hun adviezen goed
                     verwerkt in de aanpak?
                  
Voorzitter. De sector wil het aantal separaties in 2021 met 80% verminderd hebben.
                     Ik vraag de Minister of die ambitie niet omhoog moet. Peter Dijkshoorn is al eerder
                     genoemd. Hij werkt bij Accare en heeft laten zien dat separeren niet nodig is. Kan
                     de Minister ook reageren op het rapport van Defence for Children? Daarin wordt gepleit
                     voor een heldere uniforme definitie van vrijheidsbeperkende maatregelen, voor effectief
                     toezicht en voor goede rechtswaarborgen voor kinderen. Vindt de Minister zelf ook
                     dat in 2021 het aantal separaties met 100% verminderd zou moeten zijn?
                  
Onderwijs is een belangrijk aandachtspunt in de transformatie naar kleinschalige voorzieningen.
                     Hoe gaat deze Minister, samen met de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs,
                     zorgen dat dit goed wordt meegenomen en geen sluitpost zal zijn?
                  
Er ligt nu een actieplan van de sector, waar veel partijen hun verantwoordelijkheid
                     in dragen. Wat ziet de Minister als zijn eigen verantwoordelijkheid in deze transformatie?
                     Wat betekent het concreet als de Minister zegt dat de projectkosten gefinancierd gaan
                     worden? Hoeveel geld is er beschikbaar? Komt dat geld uit het transformatiebudget?
                     Is dat budget niet al vergeven?
                  
Tot slot, voorzitter. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat dit actieplan, conform
                     de motie van de ChristenUnie, daadwerkelijk in samenhang wordt bezien met het nog
                     te ontvangen actieplan over gezinshuizen? Er wordt wel naar verwezen maar nog geen
                     voorsprong genomen op hoe dat dan zou kunnen; bijvoorbeeld in die regionale samenwerkingsverbanden,
                     met aanbieders voor het ontwikkelen van een nieuw aanbod aan woonruimte voor jongvolwassenen
                     én voldoende Wmo-aanbod voor diezelfde jongeren die uitstromen uit de jeugdzorg.
                  
Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Voordewind. Meneer Hijink van de SP.
De heer Hijink (SP):
Voorzitter. Een tijd geleden ontvingen wij verontrustende berichten over Herstelcentrum
                     C&S. Er bleek sprake van jarenlange misstanden: uitbuiting, verwaarlozing, manipulatie,
                     hardhandigheid, opsluiting en een tekort aan personeel. We lazen over een jongen van
                     6 jaar die zwakbegaafd en epileptisch is en 's nachts gewoon werd opgesloten. Inspectie
                     en gemeente hebben hier veel te laat ingegrepen. Niet lang daarna werd er een nieuwe
                     beerput geopend, toen een slimme journalist erachter kwam dat jongeren in kleinschalige
                     commerciële woonzorginstellingen zich onveilig voelden vanwege drugsgebruik, wapenincidenten,
                     agressie en ongeschoold personeel.
                  
De Minister zegt in antwoorden op onze vragen dat de genoemde incidenten zorgelijk
                     zijn, maar dat er volgens hem geen aanleiding is om te denken dat die problematiek
                     breder speelt. Waarop precies baseert hij dat eigenlijk? Zijn juist dit soort voorbeelden
                     niet heel duidelijke signalen dat de inspecties en het toezicht op dit moment tekortschieten?
                     Ik krijg daarop graag een reactie van de Minister. Ik wil hem ook vragen hoe het staat
                     met mijn aangenomen motie om de lokale rapportages van lokale toezichthouders openbaar
                     te maken. Dat kan namelijk helpen om nieuwe problemen te voorkomen.
                  
Voorzitter. Aan alle kanten bereiken ons berichten over de vele problemen in de jeugdzorg.
                     De kans dat deze Minister iets van zijn actieplannen gaat waarmaken is klein, zolang
                     hij niks doet aan de grote tekorten die nu overal in de jeugdzorg bestaan. Minder
                     gesloten plaatsingen is een prachtig doel, maar vooralsnog horen wij dat jongeren
                     in een gesloten setting worden gezet omdat er elders geen plek is. Ook voorafgaand
                     aan dit debat hebben wij hiervan nog weer voorbeelden gehoord. Dat kan natuurlijk
                     echt niet door de beugel, maar het gebeurt nog steeds.
                  
Grote problemen zijn er ook in de jeugd-ggz. De tekorten aan budget waarmee heel veel
                     gemeenten kampen, boven op de bezuinigingen van de afgelopen jaren, maken het voor
                     gemeenten moeilijk om de zorg goed te organiseren. Ik hoor verhalen over ggz-instellingen
                     waar kinderen uit de ene gemeente na een intake vervolgens ook een behandeling krijgen,
                     en waar kinderen uit andere gemeenten na een intake niet behandeld worden omdat die
                     gemeenten te lage tarieven betalen. Ik wil de Minister vragen of hij die verhalen
                     herkent en of hij vindt dat dit acceptabel is.
                  
Voorzitter. Moeten we niet eens gaan kijken of de financiering van de jeugd-ggz eigenlijk
                     wel bij de gemeente thuishoort? Ik snap heel goed dat de wijkteams en de ggz goed
                     samen moeten werken, maar we zien ook dat een kleine groep patiënten voor de jeugd-ggz
                     een enorme aanslag kan zijn op het gemeentelijk budget. Een gemeente betaalt voor
                     medische zorg waar zij in de preventieve zin maar heel weinig invloed op heeft. Als
                     het zo veel geld kost, gaat dat natuurlijk uiteindelijk ten koste van alle jongeren
                     die zorg nodig hebben. Ik ben benieuwd hoe de Minister daarnaar kijkt en of hij bereid
                     is om te onderzoeken of de jeugd-ggz vanuit de Zorgverzekeringswet betaald kan worden,
                     zodanig dat we de samenwerking tussen wijkteams en jeugd-ggz kunnen behouden zonder
                     dat we de gemeenten hiermee op een onredelijke manier belasten. Graag een reactie
                     op dit punt.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Hijink. Dan is nu het woord aan de heer Raemakers van D66.
De heer Raemakers (D66):
Voorzitter, dank voor het woord. Misstanden in de jeugdzorg. Eerder vandaag was ik
                     samen met collega's Hijink en Kuiken in gesprek met een aantal jongeren die ervaringsdeskundigen
                     zijn. Een aantal van die jongeren vertelden ons dat zij op wel zeven of acht verschillende
                     plekken in de jeugdzorg hebben gezeten. Een van de jongeren zei ook dat hij al drie
                     jaar op de wachtlijst stond voor een pleeggezin. Je mag wel zeggen dat dit een misstand
                     is. Jongeren die op te veel verschillende plekken in de jeugdzorg zitten en die van
                     hot naar her worden getransporteerd, dat is gewoon echt niet goed.
                  
Als jongeren in de gesloten jeugdzorg zitten en er geen plek is voor een passende
                     vervolgbehandeling, dan is dat al helemaal niet goed. Daarom heb ik al in 2018 een
                     motie ingediend, die de Minister heel goed heeft uitgevoerd. Dat ging om een onderzoek
                     naar hoe vaak een machtiging voor gesloten jeugdzorg verlengd moest worden omdat die
                     tijdige en passende vervolghulp niet beschikbaar zou zijn. Nu schrijft de Minister
                     in een brief aan de Kamer dat het onderzoek liet zien dat actieve samenwerking tussen
                     gemeenten en expertteams met doorzettingsmacht van betekenis kan zijn bij het vinden
                     van die passende vervolghulp. Dat komt ook heel duidelijk terug in het actieplan De
                     best passende zorg voor kwetsbare jongeren. Wat kan de Minister vandaag zeggen over
                     die doorzettingsmacht? Komt die doorzettingsmacht goed uit de verf?
                  
Wachtlijsten vormen daarbij ook een probleem. Die wachtlijsten hebben we bij de Raad
                     voor de Kinderbescherming. Daar worden nu maatregelen op genomen en dat is heel belangrijk.
                     Die wachtlijsten hebben we natuurlijk ook in de jeugdhulp. We hebben de antwoorden
                     bestudeerd op de vragen van de Kamerleden Lisa Westerveld en Kees van der Staaij.
                     Het ministerie geeft daarin aan dat er ten behoeve van minder wachttijden een regionale
                     wachtlijstaanpak nodig is. Natuurlijk is dat allemaal mooi, maar werkt die wachtlijstaanpak
                     in de regio's nu ook? Wat is daarin de stand van zaken? De treeknormen gelden niet
                     binnen de Jeugdwet. Blijkbaar is daar al uitvoerig onderzoek naar gedaan. Werken de
                     regio's nu met andere normen dan de treeknormen en wat zou je van de treeknormen kunnen
                     leren?
                  
Voorzitter. Ik ga naar mijn laatste punt en dat zijn de zwijgcontracten. Die vormen
                     ook een misstand in de jeugdzorg. Zwijgcontracten zijn natuurlijk onaanvaardbaar.
                     Het is goed dat de Minister heeft aangekondigd dat hij nog dit jaar een wetsvoorstel
                     dat daarover gaat in consultatie wil brengen. Kan hij toch vandaag al een korte vooruitblik
                     geven op het wetsvoorstel? D66 heeft daarbij twee vragen. Allereerst zien we dat instellingen
                     natuurlijk willen leren van hun fouten. Niet alleen omdat ze van de wet geen zwijgcontracten
                     mogen aanbieden, maar ook omdat ze een open cultuur willen faciliteren. Hoe wordt
                     deze meer open cultuur bij instellingen bevorderd? Worden de instellingen die zwijgcontracten
                     hebben erop aangesproken om een cultuurverandering te bewerkstelligen?
                  
Tot slot vraag twee. Het ministerie geeft aan dat in gevallen waarin een slachtoffer
                     nog geen aangifte heeft gedaan, het opnemen van zwijgclausules in overeenkomsten een
                     drempel kan opwerpen om alsnog aangifte te doen. Hoe moeten we dat zien? Laat het
                     ministerie daar niet toch een kier openstaan voor zwijgclausules in het geval dat
                     slachtoffers al aangifte hebben gedaan? Graag een verduidelijking op dit punt.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Raemakers. Dan is nu het woord aan mevrouw Kuiken van de Partij
                     van de Arbeid.
                  
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Een woord vooraf. De hoepel waar we onszelf hier doorheen
                     laten springen door drie minuten tijd aan dit onderwerp te besteden, is eigenlijk
                     idioot. Dus bij voorbaat zeg ik sorry tegen iedereen die dit debat volgt, omdat het
                     net lijkt alsof we het niet serieus nemen. Ik ga me dus heel erg beperken.
                  
Voorzitter. De heer Hijink heeft al heel duidelijk aangegeven welke grote misstanden
                     er zijn in de jeugdzorg. Mijn eerste vraag aan de Minister is deze. Als het gaat over
                     de grote wachtlijsten, erkent de Minister dan dat het feit dat jongeren soms acht
                     keer of tientallen keren worden doorgeschoven van plek tot plek – met alle gevolgen
                     van dien: dat je geen vrienden kunt maken, dat je je niet veilig voelt en dat je niet
                     meer gehecht kunt raken – net zo'n grote misstand is? Want als we dat met elkaar erkennen,
                     dan voelen we ook de urgentie om er iets aan te doen en om niet alleen over excessen
                     te spreken, maar het feit te erkennen dat er in het hele systeem van de jeugdzorg
                     an sich een aantal fouten geslopen zijn. Dan gaat het niet zozeer om wie er nu wel
                     of niet verantwoordelijk is, niet zozeer om wie er nu wel of niet geld voor uittrekt
                     en hoeveel dat is, maar om het hele systeem van de jeugdzorg.
                  
Die wachtlijsten hebben denk ik deels te maken met geld, maar ook met het feit – zoals
                     vandaag heel beeldend werd gezegd – dat kinderen op leeftijd bij elkaar worden gezet
                     en je het risico loopt dat je na een jaar of twee jaar naar een andere groep moet
                     omdat de groep niet meer op jou van toepassing is. Of die wachtlijsten hebben ermee
                     te maken dat we simpelweg niet weten waarom we welke kinderen waar plaatsen, omdat
                     we gewoon geen goede diagnose hebben. Onderzoek uit Flevoland wees uit dat we er bij
                     30% van de jongeren geen idee van hebben waarom we ze ergens plaatsen, met het gevolg
                     dat ze vervolgens weer van plek naar plek worden verplaatst. Volgens mij zijn dat
                     allemaal zaken ín het systeem: zaken die niet zozeer te maken hebben met verantwoordelijkheden,
                     maar wel met hoe we de boel nu georganiseerd en geregeld hebben. Mijn vraag aan de
                     Minister is dan ook op welke wijze hij daar nu vorm en inhoud aan wil geven. Voelt
                     hij zich daar verantwoordelijk voor?
                  
In het verlengde daarvan heb ik nog een vraag. Ik vind het een mooi streven om het
                     aantal gesloten opnames terug te brengen, maar via de voorzitter zeg ik tegen de Minister
                     dat in zijn actieplan bijvoorbeeld geen alternatieven voorkomen. Geen gezinshuizen.
                     Geen pleeghuizen met naam en toenaam. Dus wat is nu het alternatief? Hoe geef je daar
                     vorm aan? Is daarvoor transformatiebudget beschikbaar?
                  
Voorzitter. Dat brengt mij toch op het sluitstuk van geld. Er ligt inmiddels een onderzoeksrapport
                     van de VNG dat in kaart brengt hoeveel tekorten de gemeenten nu hebben. Dat onderzoeksrapport
                     is klaar. Iedereen heeft het, alleen wij niet. Dat vind ik raar. Ik zou dus graag
                     een toezegging van de Minister willen dat we in tweede termijn dat rapport krijgen,
                     met daarbij de toelichting hoe hij denkt daar vorm aan te geven. Dat kan een transformatiefonds
                     of een structureel geldbedrag zijn, maar volgens mij zijn vriend en vijand het erover
                     eens dat er iets moet gebeuren.
                  
Ik rond af, voorzitter, want mijn tijd is om. Ik sluit mij graag aan bij alle vragen
                     die door mijn collega's zijn gesteld, de vragen die we straks nog in de tweede termijn
                     gaan stellen en de vragen die we in de komende debatten gaan stellen.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Kuiken. Dat was echt op de seconde nauwkeurig drie minuten. Dat
                     doet u toch fantastisch knap.
                  
Mevrouw Kuiken (PvdA):
En dat zonder timer.
De voorzitter:
Zonder timer én uit het hoofd. Mevrouw Agema, wilt u nu spreken en zal ik dat daarna
                     doen, of andersom? U wilt als eerste.
                  
Het woord is aan mevrouw Agema van de Partij voor de Vrijheid.
Mevrouw Agema (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Het lijkt misschien een zijstraat, maar ik was vanmorgen bij
                     mijn kno-arts. Ik had hem na een heleboel omzwervingen gelukkig weer teruggevonden,
                     want die man bleek in de tussentijd voor zichzelf begonnen te zijn in een zbc, een
                     zelfstandig behandelcentrum. We waren aan het bijpraten en hij vertelde dat hij 93
                     keer een akkoord voor iets had moeten krijgen. Dat vond hij helemaal niet erg, want
                     hij vertelde dat hij vroeger in een ziekenhuis werkte en nu eigenlijk zelf een klein
                     ziekenhuisje heeft. Een aantal van die akkoorden moest hij nog voor elkaar krijgen,
                     zoals de infectiepreventie en een paar andere dingen. Als je dan de stukken en voorbeelden
                     bekijkt die bij dit debat horen, dan zie je eigenlijk dat er iets heel anders aan
                     de hand is als het gaat over het in huis nemen of in een huis verzorgen van kinderen
                     of mensen met psychiatrische problemen, want dan is het ineens allemaal heel gemakkelijk.
                  
Het verhaal over zorginstelling C&S is echt waanzinnig. Een jongeman woont gewoon
                     in een caravan in iemands achtertuin. Die caravan gaat lekken, zit vol met schimmel
                     en noem maar op, en dat kan jarenlang zo zijn. Dat vind ik echt stuitend. Op een gegeven
                     moment worden er in een andere dependance van die instelling zelfs tien kinderen opgenomen,
                     die bij acht volwassenen komen te wonen. Bijvoorbeeld een jongetje wiens juf al 30
                     jaar voor de klas stond maar nog nooit zo door een kind was afgemat; hij liep weg
                     en spookte door de gangen. Dat jongetje heeft ADHD, hechtingsstoornissen, de verstandelijke
                     vermogens van een 3-jarige, epilepsie en noem maar op. En in dat pand waar die tien
                     veelal gedragsgestoorde kinderen bij acht volwassenen komen te wonen, wordt de begeleiding
                     niet uitgebreid? Daar staat dan dus één begeleider op achttien mensen? Die kan dan
                     ook alleen maar het huishouden runnen. Professionele hulp blijft volledig uit. En
                     wat gebeurt er op een gegeven moment? Dat jongetje ontsnapt. Hij heeft geen zwemdiploma.
                     De begeleidster zoekt buiten het terrein. Ze loopt een pad af, een hek langs en de
                     dijk over naar het Amsterdam-Rijnkanaal. Daar ligt hij op de natte basaltkeien van
                     de schuin aflopende oever, met zijn beentjes boven zijn hoofdje, half in het water
                     en bewusteloos. In zo'n instelling worden dit soort dingen zelfs onder de pet gehouden!
                  
Ik vind het zo ongelofelijk dat we in een land leven waar je dus als arts met 40 jaar
                     ervaring aan zo veel zaken moet voldoen, terwijl je gewoon maar kinderen kunt opnemen,
                     allerlei beloftes kunt doen en geen zorg kunt leveren, en dat het dan jaren en jaren
                     duurt voordat er iets gebeurt. Ik denk dat dat echt een probleem in het systeem is,
                     dat de transformatie die ons allemaal beloofd is niet van de grond is gekomen en dat
                     vooral kinderen die zware zorg nodig hebben hier de dupe van zijn.
                  
We kennen allemaal de voorbeelden. Actieplannen zijn hier denk ik niet genoeg. Wat
                     er nu moet gebeuren is niet alleen het extra geld om vooral de zorg voor de zware
                     gevallen te regelen. Wat de gemeenten vorig jaar al tekortkwamen, was iets in de richting
                     van 600 miljoen. Daar moet iets mee gebeuren. Ik zie graag een toezegging van de Minister
                     dat hij zich daar nú hard voor gaat maken, omdat de onderhandelingen in het kader
                     van de Voorjaarsnota nú plaatsvinden. Dus ik zie graag een toezegging van de Minister
                     dat hij dit nu oppakt en geld regelt voor de zware gevallen, zodat dit niet meer zomaar
                     hoeft te gebeuren in ons land. Zodat je niet meer, als je zo kwetsbaar bent, bij mensen in huis opgenomen kunt worden die jou eigenlijk gewoon
                     uitbuiten, misbruiken en noem maar op.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Agema. Ik heb gevraagd of mevrouw Westerveld even drie minuten
                     voorzitter wil zijn, zodat ook ik mijn woordje kan doen.
                  
Voorzitter: Westerveld
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Peters.
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst ben ik het met mevrouw Kuiken eens dat het eigenlijk
                     gek is dat je over dit soort dingen drie minuten praat, in zoverre dat je niemand
                     die in de jeugdzorg werkt of als cliënt in de jeugdzorg zit in drie minuten recht
                     kunt doen. Dat gaat gewoon niet.
                  
Ik sluit me ook aan bij de vragen die gesteld zijn en bij de misstanden die genoemd
                     zijn, want die zijn natuurlijk groot. Al denk ik dat het voorbeeld dat mevrouw Agema
                     noemde wel voorkomt, maar gelukkig niet standaard is. Het zal helemaal niet standaard
                     zijn, maar het komt wel voor en dat kan natuurlijk niet. De vraag is nu of er extra
                     regels nodig zijn om dit op te gaan lossen. Of hebben we te maken met concreet waarneembaar
                     menselijk gedrag waar het aan schort en wordt er gewoon niet ingegrepen door partijen
                     die eigenlijk wel zouden moeten ingrijpen?
                  
Voorzitter. Wie beweert dat alles goed gaat in de jeugdzorg is natuurlijk een wegkijker,
                     maar wie beweert dat alles fout gaat heeft ook niet de goede bril op. Het is een illusie
                     om te denken dat iedere misstand of ieder incident te voorkomen is en het is zeker
                     een illusie om te denken dat ze te voorkomen zijn door ingrijpen vanuit Den Haag.
                     Ik begrijp het: wie iets wil repareren en als gereedschap vooral een hamer heeft,
                     die denkt dat hij overal op moet kloppen. Maar net als in het echte leven wordt door
                     alleen hameren niet alles beter. Met een hamer repareer je niet alles.
                  
De voorzitter:
U heeft een interruptie van mevrouw Agema.
Mevrouw Agema (PVV):
Iedereen weet dat er heel veel hele goede jeugdzorgwerkers aan de gang zijn, ook jeugdzorgpsychiaters
                     en noem maar op. Maar als u eens met die mensen zou praten, dan zeggen ze allemaal
                     hetzelfde. Die nieuwe Jeugdwet zorgt ervoor dat er te weinig budget is, dat ze te
                     weinig kunnen doen voor de Anna's, Emma's, Jasons en voor dat jongetje waar ik het
                     net over had. Er is wel degelijk een probleem en de heer Peters is daarvoor mede verantwoordelijk,
                     want hij is van het CDA. Ik zou graag van meneer Peters horen of hij ook wil dat Minister
                     De Jonge in de Voorjaarsnota geld regelt zodat al die mensen die met zware gevallen
                     werken voldoende geld en voldoende collega's omhanden hebben om echt wat voor die
                     kinderen te kunnen betekenen.
                  
De voorzitter:
De heer Peters.
De heer Peters (CDA):
We zijn het heel snel eens, mevrouw Agema, dat wij eigenlijk veel te weinig geld kunnen
                     uitgeven op plekken waar het echt hoort, dat er misstanden zijn in vooral de zware
                     zorg en dat daar te weinig geld naartoe gaat. Ik heb daarbij een wedervraag, want
                     ook de volgende discussie probeer ik hier regelmatig aan te zwengelen. Aan de andere
                     kant geven wij ontzettend veel geld en energie uit aan dingen die we wel zorg noemen,
                     maar die dat volgens mij in medische zin eigenlijk niet zijn.
                  
Voor mij zijn er dus twee kanten. Een, we geven op sommige plekken te weinig geld
                     uit. Daar heeft u gewoon gelijk in, daar zal meer naartoe moeten. Die zorg is er.
                     We hebben het in een andere discussie gehad over kinderen met anorexia en wachtlijsten
                     voor kinderen die suïcidaal zijn. Dat kan gewoon niet. Daar moet meer geld en energie
                     naartoe en dat geld moet er zijn. Deels kijk ik daarbij uiteraard naar Minister De
                     Jonge. Daar zijn wij voor, om dat te controleren. Deels kijk ik ook naar onszelf.
                     Wij moeten met z'n allen de discussie aangaan over de vraag of alles wat wij nu jeugdzorg
                     noemen ook daadwerkelijk jeugdzorg is. Ik geef dus twee antwoorden.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Agema heeft een vervolgvraag.
Mevrouw Agema (PVV):
Ik begrijp hier gewoon uit dat de heer Peters nog meer wil bezuinigen op andere terreinen
                     van de jeugdzorg. Dat is belachelijk en verschrikkelijk. Het CDA geeft nog altijd
                     miljarden en miljarden uit aan zaken als ontwikkelingshulp – bijvoorbeeld Afrika staat
                     altijd op nummer één – de Europese Unie en massa-immigratie. Daarom heeft het CDA
                     nu geen geld over voor deze kinderen en dan vooral de kinderen die zwaardere zorg
                     nodig hebben. Houd dus op met die praatjes over dat er nog wel wat meer af kan. Er
                     moet geld bij, in de jeugdpsychiatrie en voor al die kinderen. De voorbeelden zijn
                     talloos. Dat ze talloos zijn geworden komt ook doordat het tekort structureel is en
                     niet incidenteel.
                  
De voorzitter:
De heer Peters.
De heer Peters (CDA):
Volgens mij zei ik net dat er inderdaad geld bij moet voor die plekken waar u naar
                     verwijst. De rest heb ik niet gezegd, heb ik niet beweerd en vind ik ook niet.
                  
Mevrouw Agema (PVV):
Nou ja, voorzitter!
De voorzitter:
Mevrouw Agema, we hadden twee interrupties afgesproken.
Mevrouw Agema (PVV):
Ik wil toch graag even wat meer uitleg van meneer Peters. Ik hoor hem net echt zeggen
                     dat er bepaalde plekken zijn waar geld vanaf kan. Nou, laat hij dan voorbeelden geven
                     waar in de jeugdhulpverlening er volgens hem geld vanaf kan.
                  
De voorzitter:
De heer Peters.
De heer Peters (CDA):
Kijk, dat is een mooie vraag. Mijn vraag is eigenlijk deze. Ik observeer het zorglandschap
                     in Nederland. Dat heb ik als wethouder gedaan en net als mevrouw Agema kom ik overal.
                     Ik zie dat er gemeenten en plekken zijn waar ongeveer een op de vijf kinderen professionele
                     hulp nodig zou hebben om groot te worden. Dat kan niet. Dat zou gewoon niet moeten
                     kunnen. Ik zie dat we al jaren streven naar «één gezin één plan», of in ieder geval
                     naar het liefst één hulpverlener in een gezin, misschien twee of drie als één niet
                     kan. Ik interview nog steeds gezinnen waar zeventien hulpverleners tegelijkertijd
                     bezig zijn. Dat soort dingen kan niet. Daar zit heel veel geld en heel veel energie
                     in, die daar gewoon niet hoort. We hebben plekken gezien – mevrouw Westerveld wees
                     daar ook op – waar we hulp gaan verlenen op een tijdstip, op een moment waarop het
                     helemaal niet effectief is. Ik heb er een discussie met de heer Hijink over gehad.
                     Wij interviewen gezinnen en als we daar komen, blijkt bestaanszekerheid eigenlijk
                     probleem nummer een te zijn. En op het moment dat je bang bent om uit je huis gezet
                     te worden of je rekeningen niet kunt betalen, is dat misschien net niet het moment
                     om te gaan praten over hoe je grenzen stelt aan een peuter. En die discussie moeten
                     we ook aangaan. Dus ik geef mevrouw Agema helemaal gelijk. Het geld moet zeker naar
                     de zware hulp en zeker naar de medische hulp en zeker naar de plekken waar de misstanden
                     waarover u net spreekt, plaatsvinden. Dat kan gewoon niet. Daar moeten we iets mee.
                     Aan de andere kant moeten we ook iets met de dingen die ik net vertelde. Dat is de
                     uitleg van wat ik heb gezegd. De rest heb ik niet gezegd en beweer ik ook niet. Er
                     moet van mij helemaal niet minder geld naar de jeugdzorg. Integendeel. Het moet alleen
                     naar de goede plek.
                  
De voorzitter:
Ik zou u willen vragen om verder te gaan met uw betoog.
De heer Peters (CDA):
Oké. Ik had het over meer regels. Helaas wordt het van meer regels niet altijd beter.
                     Jarenlang onderzoek in Amerika en de Scandinavische landen leert ons dat alleen het
                     volgen van regels en protocollen de veiligheid binnen een zorginstelling niet doet
                     toenemen. Dat kost alleen maar tijd. En nog iets: het haalt de echte verantwoordelijkheid
                     bij mensen weg. Na een misstand wassen ze dan hun handen in onschuld en zeggen: ik
                     heb gedaan wat ik moest doen; vinkje.
                  
Voorzitter. In het denken van het CDA gaat het er niet om om vooral de risico's te
                     beperken, het gaat erom om de verantwoordelijkheid van mensen te vergroten. De echte
                     verantwoordelijkheid bedoel ik. Ik bedoel een team van mensen dat elkaar met regelmaat
                     antwoord geeft. Waarom doen we wat we doen? Kan het ook anders? Hoe dan? Wat vinden
                     onze cliënten ervan, onze ervaringsdeskundigen? Wat kunnen we leren van wetenschappelijke
                     inzichten? Wie kunnen we vragen eens een dagje mee te lopen en ons daarna te bevragen
                     en te spiegelen? Verantwoordelijkheid nemen betekent antwoord kunnen geven aan de
                     inspectie en aan de stakeholders.
                  
Dat brengt mij tot twee, of misschien drie, vragen aan de Minister. Kan de Minister
                     bevestigen dat de rol van de inspectie meer is, of zeker meer zou moeten zijn, dan
                     het controleren op het naleven van regeltjes en protocollen op papier? Ten tweede,
                     kan de Minister bevestigen dat de inspectie zowel qua kennis als mankracht in staat
                     is haar werk naar behoren te doen? Als dat niet zo is, wat gaan we daar dan aan doen?
                     Dit in navolging van meneer Hijink.
                  
Voorzitter. In een vorig debat heb ik het er al eens over gehad: jeugdwerkers kunnen
                     tot wel twee jaar lang verantwoording moeten afleggen over één enkel incident, en
                     dat via god weet hoeveel procedures. Daar wordt helemaal niemand beter van. Samen
                     met de VVD heb ik toen een motie ingediend om dat allemaal gemakkelijker en beter
                     te maken. Dat je, als er een klacht is, die ook oppakt en daarmee echt in de diepte
                     iets gaat doen, in plaats van dat de medewerker tot twee jaar lang achtervolgd wordt.
                     Dat levert stress op, én bureaucratie. Want die mensen gaan alles doen om in juridische
                     zin geen fouten te maken en dat is iets anders dan doen wat gedaan moet worden. Hoe
                     staat het met die motie?
                  
Voorzitter. Tot slot, hoe mooi zou het zijn als we vandaag op die manier vanuit de
                     politiek zouden sturen? Dat we de hamer die we vaak in onze handen hebben eens neerleggen
                     en dat we werkelijk gaan sturen op vertrouwen en verantwoordelijkheid in de wetenschap
                     dat niet alles goed zal gaan, maar dat het op die manier wel beter zal gaan dan voorheen.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Hijink.
De heer Hijink (SP):
De heer Peters maakt een terecht punt over de inspectie en het huidige gebrek aan
                     toezicht op beginnende jeugdzorgaanbieders. Het is in dit land makkelijker om een
                     jeugdzorginstelling te beginnen dan een snackbar. Je zou toch zeggen dat voor nieuwe
                     organisaties veel uitgebreidere vergunningen zouden moeten gelden voordat ze zomaar
                     bij gemeenten geld kunnen ophalen, aan de slag kunnen en gewoon kinderen kunnen gaan
                     opvangen. Is de heer Peters het daarmee eens?
                  
De heer Peters (CDA):
Ja, ik ben het met meneer Hijink eens en sowieso ook met mevrouw Tielen dat het helemaal
                     niet wenselijk is dat de gemeente een contract heeft met 300 instellingen waarop op
                     die manier überhaupt geen toezicht meer gehouden kan worden. Het kan voorkomen dat
                     je een instelling gewoon niet kent. Ik heb het zelf als wethouder ook meegemaakt.
                     Dat moet eigenlijk niet kunnen. Je moet erheen gaan. Je moet antwoord kunnen krijgen
                     en kijken hoe die kinderen daar wonen. Dus ik ben het ermee eens. Ik vind dat de kwaliteit
                     gewaarborgd moet worden en dat er antwoord gegeven moet kunnen worden.
                  
De heer Hijink (SP):
Dan is de vraag welke vraag de heer Peters aan de Minister voorlegt, want dat betekent
                     een heel andere inrichting van de manier waarop we het op dit moment organiseren.
                     Als het nu zo makkelijk is om een jeugdzorginstelling te beginnen en om geld los te
                     krabben bij een gemeente die dan feitelijk geen nee kan zeggen, vraagt dat toch om
                     verregaande veranderingen?
                  
De heer Peters (CDA):
Volgens mij kan dat wel, maar die vraag zal ik dan meteen aan de Minister stellen.
De voorzitter:
Dan is er nog een vraag van mevrouw Kuiken.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
In het verlengde daarvan. Het gaat natuurlijk ook over het feit dat we van de zorg
                     bijna een markt hebben gemaakt. Een probleem daarbij is dat we een aantal zorginstellingen
                     hebben die zo groot zijn dat ze bijna te groot zijn om om te vallen. Zoals we dat
                     ook bij banken kennen: too big to fail. Is dat iets wat de heer Peters erkent? Dat
                     is ook het gevolg van de marktwerking: tekorten spelen daar een rol bij. Hoe gaan
                     we daarmee om?
                  
De heer Peters (CDA):
In antwoord op mevrouw Kuiken: als we over marktwerking praten denk ik dat het nog
                     erger is. Ik denk dat we niet alleen marktwerking hebben, maar ook een gegarandeerde
                     omzet door de overheid. Als je gaat kijken hoeveel jeugdzorginstellingen – even naar
                     aanleiding van mevrouw Agema – op dit moment worden overgenomen door investeringsfondsen
                     die daar gewoon geld uithalen... Dat gebeurt ook. En ja, daar ben ik gewoon tegen.
                     Makkelijk zat. Maar dan kan het nog wel.
                  
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Dat ben ik met de heer Peters eens. Tegelijkertijd staat een aantal instellingen het
                     water tot aan de lippen. Dus dat is makkelijk gezegd. Die vallen nu bijna om. Dat
                     betekent dat een bepaald aantal kinderen overgeplaatst worden naar andere instellingen,
                     omdat een aantal afdelingen al gesloten is. Dat zien we nu al in een aantal streken,
                     onder andere waar ik woon, en dat dreigt op meer plekken. Noord-Nederland heeft vandaag
                     nog een brandbrief doen uitgaan. Het speelt ook in Zuid-Nederland. Dus of het nu het
                     marktmechanisme is of het feit dat ze te weinig geld krijgen of een van tweeën – daarvoor
                     zijn diepere analyses nodig – straks zullen een aantal grote organisaties omvallen
                     met alle gevolgen van dien. Mijn vraag is nogmaals: erkent u dat? Of beter gezegd:
                     wat verwachten we nu eigenlijk van de Minister hoe daarmee om te gaan?
                  
De heer Peters (CDA):
In antwoord op mevrouw Kuiken: dit is een ingewikkelde vraag met heel veel verschillende
                     aspecten. Dus die is niet in een halfuur te beantwoorden. Wat ik wil, is dat de infrastructuur
                     van echt zware zorg, waar specialisten zijn, gewoon overeind blijft, omdat anders
                     deze kinderen niet geholpen kunnen worden. Heel makkelijk. Dus hoe we het doen, doen
                     we het, maar dat moet. Zo simpel is dat. Ik redeneer dan niet zozeer vanuit het belang
                     van een instelling, maar vanuit het belang van zo'n jeugdige, zo'n kind. Ik zit nu
                     te bedenken dat het een vraag is met zeker zeven aspecten. Maar goed, ik ben de Minister
                     ook niet. Daar heeft u gelijk in.
                  
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Die vraag moet u even doorspelen.
De heer Peters (CDA):
De Minister lost het op. Dat is alvast toezegging nummer een.
Mevrouw Tielen (VVD):
Ik breek ook even in.
Voorzitter: Tielen
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld heeft ook een interruptie op u, meneer Peters.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
We zitten hier met de ingewikkelde constructie dat we inmiddels aan de derde voorzitter
                     van dit debat zitten.
                  
Ik heb een vraag aan de heer Peters, omdat hij wel vaker refereert aan te veel zorg
                     en dat de jeugdzorg misschien wel te gemakkelijk is, of in ieder geval te gemakkelijk
                     om in te komen. Maar we hebben hier te maken met een aantal jongeren – ik noemde het
                     ook in mijn betoog – die al vijftien, zestien, soms meer dan twintig keer, opgenomen
                     zijn geweest en waarvan we heel duidelijk kunnen maken dat dit geen jongeren zijn
                     die geen zorg nodig hebben. Die hebben ze heel hard nodig. Juist deze groep heeft
                     vaak te maken met wachtlijsten. Ik wil de heer Peters vragen of hij het met mij eens
                     is dat we op korte termijn echt een oplossing voor deze jongeren moeten bedenken.
                  
De heer Peters (CDA):
Ja, voorzitter.
De voorzitter:
Daar heeft mevrouw Westerveld vast nog een vervolgvraag op.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ja. Dan wil ik ook aan de heer Peters vragen of hij het met mijn vraag aan de Minister
                     – de heer Hijink begon er ook over – eens is dat we echt eens moeten kijken of de
                     groep jongeren met heel complexe problemen nog wel onder de verantwoordelijkheid van
                     de gemeenten moet vallen. Ik zeg dat niet, en de heer Hijink volgens mij ook niet,
                     omdat we per se vinden dat gemeenten hun werk niet goed doen, maar omdat deze heel
                     complexe problemen ook minder vaak in gemeenten kunnen voorkomen en we die misschien
                     veel beter landelijk kunnen organiseren.
                  
De heer Peters (CDA):
Dat denk ik echt niet. Ik denk dat gemeenten heel goed in staat zijn om de regie te
                     voeren op al die onderdelen. En ja, ik ben het heel snel met de derde vervolgvraag
                     van mevrouw Westerveld eens dat er op dit moment volstrekt onvoldoende gebeurt. Maar
                     dat gebeurt voor een deel ook omdat wij het hier, vanuit Den Haag, onmogelijk maken.
                     Kijk, als we heel erg sturen op gelijkheid, wordt gelijkheid rechtmatigheid en wordt
                     rechtmatigheid specialismen. En als we op die specialismen gaan sturen, betekent dat
                     dat je per definitie tien hulpverleners op één serieus probleem krijgt, en dan doen
                     we het gewoon verkeerd. Dus wij werken vanuit Den Haag ook niet echt mee, is mijn
                     vaststelling, en daar zullen we ook naar moeten kijken. Dan nog als laatste zin: ik
                     wil in dit geval dus af van rechtmatigheid voor ieder deelprobleem. Ik wil een zo
                     goed mogelijke totaaloplossing voor een mens. En dat zit ’m in wonen, dat zit ’m in
                     inkomen, dat zit ’m in ondersteuning en ook in medische zorg.
                  
De voorzitter:
Meneer Hijink wil zijn tweede interruptie hierop inzetten.
De heer Hijink (SP):
De veronderstelling van de heer Peters, die ook in de Jeugdwet zit, namelijk dat psychische
                     problemen altijd voorkomen kunnen worden door slimme jeugdzorg in de buurt, gaat volgens
                     mij gewoon niet op. Als een kind serieuze psychische problemen heeft – dat kunnen
                     psychoses zijn, dat kan een eetstoornis zijn – waarvoor echt specialistische jeugd-ggz
                     nodig is, dan komt de gemeente er soms niet eens aan te pas. Dan gaat het via de huisarts
                     en ziet de gemeente uiteindelijk alleen de rekening. En dat is wat heel veel gemeentes
                     bij ons aankaarten: wat moeten we daar nu mee? Deze kinderen hebben hulp nodig en
                     die moeten ze vooral ook krijgen. Maar de gemeente is daar heel moeilijk op aan te
                     spreken, terwijl ze wel een enorme rekening op de mat krijgt waarop ze feitelijk geen
                     grip heeft. Het is niet de schuld van de gemeenten dat het kind die zorg nodig heeft.
                     Ze kunnen er ook niets aan doen, maar ze betalen wel de rekening. Zeker als dat een
                     stevige groep in jouw gemeente is, blijft er heel veel minder jeugdbudget over voor
                     al die andere kinderen die zorg nodig hebben.
                  
De heer Peters (CDA):
Als ik de indruk heb gewekt dat ik denk dat een psychose te voorkomen is door, weet
                     ik veel, kinderen lid te maken van een voetbalclub, dan werp ik dat verre van mij.
                     Nee, dit soort medische problemen zijn niet te voorkomen en zijn ook niemands schuld.
                     Ik denk persoonlijk dat ik ook niet geholpen ben als ik mijn kind met een zwaar medisch
                     probleem naar het ziekenhuis breng en ik, als het weer terugkomt, vervolgens nog niet
                     weet hoe ik ermee moet omgaan. Dan nog is er een rol voor de gemeente, ook in ondersteuning,
                     ook in maatschappelijk werk, enzovoorts. Dat kan allemaal. Ik weet het niet, want
                     dat is namelijk afhankelijk van het individu en ik wil het breder bekijken. Ik ben
                     het wel met u eens dat als er in een klein dorp, een kleine gemeente, twee of drie
                     van dit soort moeilijke gevallen zijn, dat een enorme hap uit het budget is. Daarom
                     pleit ik voor regionale samenwerking waarin je dit soort dingen in solidariteit met
                     elkaar oplost. Dat kan ook en dat gebeurt gelukkig ook op veel plekken. Want als een
                     gemeente twee of drie kinderen met anorexia heeft, is dat enorm duur en heb je bijna
                     geen geld meer over voor andere jeugdhulp. Dus dat regel je regionaal.
                  
De heer Hijink (SP):
Je kunt dat regionaal opvangen, maar je kunt ook zeggen dat daar waar overduidelijk
                     sprake is van medische problematiek... Het gekke is natuurlijk dat we bij heel veel
                     andere medische klachten, of het nu een gebroken been is of een probleem aan het hart,
                     nooit de gemeente zullen laten opdraaien voor de kosten van die medische zorg. Toch
                     gebeurt dat wel bij dat ene specifieke punt, namelijk de jeugd-ggz, en dat is eigenlijk
                     best gek. Ik vind het heel logisch om daar waar dat kan een koppeling te maken tussen
                     wat je in de buurt kunt doen aan hulp en de zorg, en die samenwerking moet ook goed
                     zijn. Maar ik blijf het vreemd vinden en daarom heb ik die vraag ook bij de Minister
                     neergelegd. De huisarts verwijst door en dat moet ook. We hebben een hele discussie
                     gehad over Amsterdam, waar sprake zou zijn van druk door de gemeente op de huisarts
                     om minder door te verwijzen. Dat moet natuurlijk absoluut niet gebeuren. Maar ik snap
                     de problemen die de gemeente vervolgens heeft: die ziet alleen de rekening en heeft
                     vervolgens geen grip op de daadwerkelijke zorg.
                  
De heer Peters (CDA):
Nog één misverstand: de jeugd-ggz is echt veel groter dan dit soort enkelvoudige zware
                     problemen. Het gaat ook over enkelvoudige ADHD-begeleiding en zelfs dyslexiezorg is
                     op deze manier naar de gemeente gegaan. Dat is enorm uit de hand gelopen, zeg ik er
                     dan maar even bij. Voor dyslexiezorg is ooit 40 miljoen vrijgemaakt voor 6.000 nieuwe
                     indicaties per jaar. Dat zijn er inmiddels wel iets meer. Ik denk dat wat u zegt te
                     enkelvoudig is, en ik ben het niet met u eens. Dat kan.
                  
De voorzitter:
Graag via de voorzitter, die vervolgens het woord weer teruggeeft aan de oorspronkelijke
                     voorzitter.
                  
Voorzitter: Peters
De voorzitter:
Dan kijk ik naar de excellentie. Hoeveel minuten heeft u nodig om de antwoorden voor
                     te bereiden? Vijftien minuten? Ik hoor dat dat heel lang is. We schorsen tot 14.25
                     uur. Heel goed, voorzitter nummer vijf.
                  
De vergadering wordt van 14.17 uur tot 14.27 uur geschorst.
De voorzitter:
Dames en heren, welkom bij de eerste termijn van de Minister. Inmiddels is het iets
                     later dan we hadden bedacht en iets vroeger dan de Minister had voorgesteld. Ik denk
                     dat we tot een mooi gemiddelde zijn gekomen. Ik geef het woord aan Minister De Jonge
                     en ik vraag de dames en heren Kamerleden om zich alstublieft te beperken tot twee
                     interrupties.
                  
Minister De Jonge:
Voorzitter, dank. Ter inleiding wil ik straks een aantal zinnen uitspreken. Daarna
                     wil ik mijn verhaal als volgt opbouwen. Eerst het geld en de onderzoeken zoals we
                     die in gang hebben gezet. Twee: alle vragen die samenhangen met de aanpak gesloten
                     jeugdzorg. Drie: alle vragen die zijn gesteld over het toezicht. Vier: dat was een
                     beetje een ingewikkeld blokje, maar ik heb er maar inkoop, organisatie en stelsel
                     van gemaakt, omdat er toch een aantal vragen over zijn gesteld. En dan uiteraard altijd
                     tot slot het traditionele blokje varia.
                  
Eerst ter inleiding een aantal zinnen. Toen ik op deze post terechtkwam, had ik net
                     zevenenhalf jaar wethouderschap in de gemeente achter de rug. Als wethouder had ik
                     vorm en inhoud mogen geven aan de decentralisatie van de jeugdzorg. Die decentralisatie
                     wilden we heel graag met elkaar, de gemeenten maar ook grote delen van de jeugdsector
                     en grote delen van eigenlijk alle politieke partijen op een enkeling na, omdat we
                     oprecht geloofden dat die echt ging helpen. We dachten dat de wet, die eruit zag als
                     verschillende wetten en verschillende financieringsstromen, in ieder geval geen goede
                     setting was om de jeugdzorg op een goede manier te kunnen organiseren. Dat moest anders.
                  
Binnen die setting waren we aan de slag gegaan. Er waren mensen die van tevoren dachten
                     dat het het paradijs op aarde zou worden en die allemaal hoop en verwachtingen hadden
                     van de nieuwe Jeugdwet. Ja, als je zo naar nieuwe wetgeving kijkt, kom je inderdaad
                     altijd bedrogen uit. Overigens hebben de mensen die dachten dat alles mis zou gaan
                     gelukkig ook geen gelijk gekregen, want het is eigenlijk relatief heel erg goed gegaan.
                     Tegelijkertijd wist ik, toen ik hier kwam, hoeveel werk er verzet moest worden in
                     juist die jeugdzorgsector.
                  
Er is veel werk te verzetten, maar niet zozeer aan de kant van de wet en niet zozeer
                     aan de kant van het stelsel als geheel. Het is mijn indruk dat de wet, waarbij één
                     heldere bestuurslaag verantwoordelijk is gemaakt en waarbij we één financieringsstroom
                     hebben, echt een veel betere wet is dan de versnippering aan wetgeving die we hadden.
                     Maar er is natuurlijk wel werk te verzetten op het niveau van de werkelijkheid. Want
                     dat we een betere wet hebben, is niet iets waar kinderen in de jeugdzorg of ouders
                     in de jeugdzorg of medewerkers in de jeugdzorg onmiddellijk wat van merken. Wetten
                     geven geen zorg, mensen geven zorg en dus lag de grote opdracht vooral in de werkelijkheid.
                  
We hebben het in overleg met de Kamer zo aangepakt dat we eerst een tussenevaluatie
                     hadden. Die kwam in januari. Op grond daarvan hebben we een brede programmatische
                     aanpak gemaakt die niet zozeer uitging van allerlei nieuwe wetten, maar die vooral
                     uitging van de vraag: hoe sturen we op de werkelijkheid, hoe lukt het ons om die werkelijkheid
                     te veranderen? In dat brede programma met die zes actielijnen zaten ook weer deelaanpakken,
                     zoals de gesloten jeugdhulp, de aanpak van de gezinshuizen, 18-min, 18-plus en meer
                     deelaanpakken. Het gaat dus over één brede aanpak, niet zozeer gericht op betere wetgeving
                     maar vooral gericht op een betere werkelijkheid.
                  
Ik hoor en proef in uw inbreng het ongeduld in de vraag «lukt het nou een beetje?».
                     Ik proef de wil om sneller in die werkelijkheid te willen handelen, die sneller te
                     willen veranderen. Ik deel dat ongeduld. Tegelijkertijd weten we ook hoe weerbarstig
                     de werkelijkheid vaak is. Als het makkelijk was geweest, hadden we het er waarschijnlijk
                     al niet meer over hoeven hebben.
                  
Er is me gevraagd, onder anderen door mevrouw Kuiken, en een beetje refererend aan
                     de titel van het algemeen overleg van vanmiddag, hoe ik zelf naar die misstanden kijk.
                     De heer Hijink vroeg dat ook. Erken ik dat er sprake is van misstanden in de jeugdzorg?
                     Ja, natuurlijk. De voorbeelden die u heeft genoemd, zijn daar treffende voorbeelden
                     van. Aan de andere kant zie ik ook dat er hele mooie en hele bijzondere nieuwe ontwikkelingen
                     aan de orde zijn, juist sinds de decentralisatie, bijvoorbeeld als het gaat over de
                     wijkteams. Erken ik wat de heer Voordewind zegt, namelijk dat de deskundigheid in
                     de wijkteams soms echt te wensen over laat? Ja, natuurlijk erken ik dat. Tegelijkertijd:
                     we hébben inmiddels wijkteams. Wijkteams kunnen ontzettend snel schakelen tussen de
                     verschillende domeinen van het leven waarmee mensen te maken krijgen en kunnen daarop
                     hulp en ondersteuning organiseren. Dat gaat zo veel sneller dan voor de decentralisatie.
                  
Een ander voorbeeld. Moet de samenwerking tussen de jeugd-ggz en de gesloten jeugdhulp
                     heel erg veel intensiever tot stand komen? Ja, ontzettend veel intensiever dan nu.
                     Tegelijkertijd zien we ook mooie voorbeelden waar die samenwerking inmiddels tot stand
                     is gebracht. En het is wel het gevolg van de decentralisatie dat die samenwerking
                     beter tot stand is gebracht.
                  
Een ander voorbeeld is de jeugd-ggz in de wijkteams. Voor de decentralisatie was het
                     ondenkbaar, maar die is er inmiddels wel. Is het daarmee iets van «we gaan allemaal
                     de goede kant op»? Nee, dat is me te gemakkelijk. Het werk dat gedaan moet worden,
                     is groot en de context waarbinnen dat gedaan moet worden, is ook stevig.
                  
Dat maakt dat ik van daaruit overga naar het eerste blokje, het blokje geld en de
                     onderzoeken die we hebben uitgezet. We hebben vorig jaar een aantal debatten gehad
                     waarbij signalen vanuit gemeenten over tekorten naar voren werden gebracht. Je hoeft
                     de kranten van de afgelopen weken en maanden maar open te slaan: de signalen zijn
                     steeds manifester geworden. Dat was in de eerste jaren na de decentralisatie wat minder.
                     Door het vorige kabinet is natuurlijk een korting van oplopend 450 miljoen ingeboekt.
                     Die korting is ook gewoon verwerkt. In de eerste periode is dat voor gemeenten geen
                     aanleiding geweest voor enorme tekorten. Waar kwam dat door? Omdat er op de Wmo behoorlijke
                     overschotten waren en die twee tegen elkaar konden worden weggestreept op het gemeentelijk
                     domein. Die mogelijkheden zijn er steeds minder.
                  
Dat weten we uit het onderzoek dat inmiddels al bekend is, het Iv3-onderzoek naar
                     de uitputting van gemeentelijke budgetten in het sociaal domein. Dat is afgelopen
                     december in de richting van uw Kamer gestuurd door de Minister van BZK. Daaruit blijkt
                     dat de overschotten zoals die er waren op het sociaal domein, zijn verdampt. Die zijn
                     inmiddels omgeslagen in, ik geloof, macrobudgetten op het hele sociaal domein van
                     de gemeenten, –100. Dat is het cijfer tot en met 2017, want in december 2018 heb je
                     het cijfer, de uitputting eigenlijk, over het sociaal domein van 2017.
                  
Naast Iv3 hebben we afgesproken een onderzoek te doen, een analyse van de volumegroei
                     die zichtbaar is in de beleidsinformatie jeugd. Dat onderzoek is op dit moment in
                     afronding en kan op korte termijn naar de Kamer. Ik heb daar eerder over toegezegd
                     dat het eind april naar de Kamer zou gaan en die toezegging ga ik gewoon gestand doen.
                     Dat betreft dus het onderzoek naar de volumegroei.
                  
Bij dat onderzoek zit een benchmarkanalyse bij circa 30 gemeenten. Daarmee duiken
                     we er dieper in bij gemeenten om te kijken naar het effect van het gemeentelijk handelen.
                     We zien inderdaad volumegroei, maar we zien wel verschillen. De groei is verschillend
                     voor de verschillende vormen van zorg en verschillend voor gemeenten. Die volumegroei
                     is niet overal even sterk. Gemeenten komen niet overal evenveel te kort. Dus wat doen
                     gemeenten in dat sociaal domein waar we over en weer van kunnen leren? Hoe stuurt
                     men op die tekorten?
                  
De voorzitter:
Excellentie, u heeft een interruptie van mevrouw Kuiken van de Partij van de Arbeid.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Misschien helpt het als we niet in allerlei afkortingen praten. Iv3 enzo zegt mij
                     nooit zoveel, maar dat is dus het rapport over het volume. Het is misschien een raar
                     verzoek, maar ik probeer ook te bereiken dat de buitenwereld nog een beetje begrijpt
                     wat we in de binnenwereld aan het doen zijn. Het zal mijn stichtelijke rol als voorzitter
                     zijn, denk ik. Maar nu even op het onderwerp. U zegt dat u een onderzoek heeft gedaan
                     naar de volumegroei in relatie tot de beschikbare budgetten, maar we begrijpen dat
                     dat onderzoek er al sinds januari/februari ligt. Waarom kan het dan niet al naar de
                     Kamer? Waar mijn zorg een beetje in zit, is dat het dan volgende week vrijdag, als
                     we met reces gaan, «ping» in onze mailboxjes verschijnt. Daar heb ik eigenlijk niet
                     zo heel veel zin in, zal ik maar even heel Haags, plat, zeggen.
                  
Minister De Jonge:
Goed. Wij hebben ook gewoon met een planning te doen. Laten we even terugredeneren
                     hoe dit is gegaan. Ik heb deze onderzoeken in de tweede helft van het vorig jaar toegezegd.
                     Volgens mij zaten we zelfs in deze zelfde zaal, in ieder geval zaten we op de begane
                     grond. Ik weet nog dat we in een ferm debat zaten over de volumeontwikkeling. Volgens
                     mij hebben op dat moment alle fracties hun zorgen uitgesproken over de volumeontwikkeling.
                     Ik kon op dat moment niet veel meer zeggen dan dat de reguliere uitputting van het
                     sociaal domein altijd helder wordt via de – ik zal de afkorting niet meer gebruiken –
                     onderzoeken die de Minister van Sociale Zaken naar de Kamer stuurt over de uitputting
                     van het Gemeentefonds. Je hebt mensen die dat Iv3 noemen. Dus dat wordt op dat moment
                     helder. Maar de Kamer zei: we hebben allerlei signalen. Meerdere fracties zeiden:
                     we hebben allerlei signalen van gemeenten dat men wel degelijk meer tekortkomt dan
                     uit de objectieve cijfers blijkt, en vooral dat de volumeontwikkeling zo is toegenomen
                     in de afgelopen jaren. Dat is ook wel een naar woord. Maar met andere woorden: het
                     aantal kinderen dat wordt geholpen, neemt toe. En dat is niet per se iets om je zorgen
                     over te maken. Je kunt ook zeggen: misschien was dat ook wel het idee van de decentralisatie,
                     dat als je de dingen dichter bij huis organiseert, je ook meer zorgen ziet waarmee
                     je aan de slag moet gaan.
                  
Toen is gevraagd om in kaart te brengen hoeveel die volumegroei was. Aanvankelijk
                     was ik daar niet woest enthousiast over omdat die niet zo makkelijk in kaart te brengen
                     is en omdat er waarschijnlijk ook weer allerlei registratiediscussies over ontstaan.
                     Hoe het ook zij, ik heb op dat moment toegezegd dat ik die volumegroei in beeld ging
                     brengen. Aanvankelijk heb ik gezegd dat ik eind mei het onderzoek naar de Kamer zou
                     sturen. Toen heeft uw collega Raemakers en volgens mij ook uw collega Tielen gezegd:
                     dat vinden wij te laat; wij willen dat onderzoek eerder hebben. Dat zou natuurlijk
                     zomaar te maken kunnen hebben met de Voorjaarsnota, maar zij wilden dat onderzoek
                     eerder hebben.
                  
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Voorzitter, ik heb een hele simpele vraag gesteld. Ik krijg nu de geschiedenis. Dat
                     is handig, maar ondanks het feit dat ik toen nog niet in deze zaal zat, ken ik die,
                     en de rest van de mensen hier aanwezig ook. Mijn vraag was heel simpel: is het onderzoeksrapport
                     al klaar? En als het klaar is, waarom kent iedereen het dan al en wij niet?
                  
Minister De Jonge:
Kijk, het is een onderzoek in gezamenlijk opdrachtgeverschap van de... Excuses, voorzitter.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Is het een ja of een nee?
Minister De Jonge:
Dan is het een nee, maar ik kan het ook gewoon beter uitleggen. Kijk, het onderzoek
                     is in afronding. Deze week wordt dat vastgesteld door de stuurgroep die het namens
                     de opdrachtgevers begeleidt en in de loop van volgende week kan ik dat onderzoek naar
                     de Kamer sturen. Er wordt op dit moment kennelijk gerefereerd aan de conceptversies
                     van het onderzoek. Maar het onderzoek is in afronding; het wordt op heel korte termijn
                     afgerond en kan in de loop van volgende week gewoon naar de Kamer. En dat is ook precies
                     wat ik altijd aan de Kamer heb toegezegd, zij het dat ik eerst mei heb toegezegd en
                     later heb gezegd dat we toch april proberen.
                  
De voorzitter:
Oké. Uiteindelijk een helder antwoord. Meneer Raemakers.
De heer Raemakers (D66):
Ik ben nou wel een beetje klaar met dit spelletje. Op 26 maart heb ik er in het vragenuur
                     al op gewezen dat het gewoon online staat. Op 27 maart heeft de VNG er weer allerlei
                     dingen over gezegd. Ik heb hier een bericht van de VNG van 12 april. De VNG schrijft:
                     «dat onderzoek is inmiddels in concept afgerond en er blijkt inderdaad sprake van
                     een flinke volumegroei in de jeugdhulp.» Ik hoor van allerlei mensen wat het percentage
                     zou zijn. Ik hoor van allerlei mensen wat er in het onderzoek zou staan. En wij krijgen
                     het niet. Hartstikke leuk dat er een concept klaar is en dat overal in het land wethouders
                     en mensen die aangesloten zijn bij de VNG het al hebben, maar wij niet. Het is in
                     concept klaar. Stuur het concept dan maar deze week en de rest de volgende week.
                  
De voorzitter:
Excellentie.
Minister De Jonge:
We doen het gewoon volgens de geëigende weg. Ja, er zijn inderdaad conceptversies
                     en op conceptversies wordt altijd gereageerd op feitelijke onjuistheden. We ronden
                     het gewoon netjes af. We hopen dat dat deze week lukt, opdat u het in de loop van
                     volgende week kunt krijgen.
                  
De voorzitter:
Als u uw vraag niet gaat herhalen, meneer Raemakers, krijgt u het woord.
De heer Raemakers (D66):
Vindt de Minister het dan vanuit de trias politica, vanuit de democratische controle
                     die de Tweede Kamer op de regering moet hebben, juist dat allerlei wethouders deze
                     informatie al hebben maar dat de Tweede Kamer deze informatie nog steeds niet heeft?
                     Vindt hij dat uit democratisch oogpunt juist?
                  
Minister De Jonge:
Jazeker, het gaat er namelijk om dat we dit onderzoek in gezamenlijk opdrachtgeverschap
                     met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten hebben uitgevoerd. Dat is ook logisch,
                     want de verantwoordelijkheid ligt in eerste instantie bij de gemeenten en de stelselverantwoordelijkheid
                     ligt bij het Rijk. Dus dit is een gezamenlijk onderzoek. Als je goed onderzoek doet,
                     laat je een extern onderzoeksbureau het onderzoek doen en kies je vervolgens voor
                     de begeleiding van zo'n onderzoek door een stuurgroep. Inderdaad zitten een aantal
                     mensen vanuit de gemeenten in die stuurgroep. Dat lijkt mij duidelijk. Dus dat een
                     aantal mensen de concepten kent, is logisch. Zo gaat het echt met ieder onderzoek.
                     Ieder onderzoek kent conceptversies waarop wordt gestuurd. Vervolgens wordt het onderzoek
                     vastgesteld en dan kan het naar de Kamer. In die volgorde.
                  
Dan heeft u uw democratische taak te doen, namelijk door het kabinet – denk ik – niet
                     zozeer op dat onderzoek te bevragen, maar het vooral te bevragen over wat het vervolgens
                     met dat onderzoek gaat doen. Dat debat zullen we niet volgende week hebben. Overigens
                     is dat debat over wat we vervolgens met dat onderzoek hebben te doen, volgens mij
                     al ingepland. Dat zullen we in juni hebben. Dus ik denk dat het gewoon volgens de
                     gebruikelijke gang der dingen gaat en ik denk ook dat dat de goede volgorde is.
                  
De voorzitter:
Helder. Gaat u verder met de beantwoording van de vragen, excellentie.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Ik heb een punt van orde. De Minister zegt nu zelf dat het volgende week naar ons
                     toe komt. Mag ik dan aan hem vragen wanneer dat concreet is?
                  
Minister De Jonge:
With all due respect, het debat hierover is al ingepland. Dat is namelijk ingepland
                     in juni. Waarom is dat? Ik gis maar even waarom dat zo is. Omdat dat ook het moment
                     is waarop de beleidsreactie aan de Kamer zal zijn gestuurd, want dat zullen we nog
                     niet doen na afronding van het onderzoek. Ik had aanvankelijk gedacht de beleidsreactie
                     op hetzelfde moment als het onderzoek te sturen, maar u heeft zelf gezegd: nee, wij
                     willen het onderzoek hebben zodra het af is. Dus doen we dat; we sturen het onderzoek
                     zonder beleidsreactie aan de Kamer. Maar u zult, denk ik, op basis van de beleidsreactie
                     vervolgens het debat willen voeren met het kabinet. Dus zodra het onderzoek is afgerond,
                     kan ik het aan de Kamer sturen. Dat zal zijn in de loop van volgende week. Dat is
                     dan ook wat ik doe. Volgens mij is het exacte tijdstip daarom minder van belang, omdat
                     het in ieder geval niet met een beleidsreactie vanuit het kabinet gepaard zal gaan.
                     Dat kan ook niet, want de tijd om die te maken is er niet. Dus zodra we het onderzoek
                     in de definitieve vorm hebben, zullen we het direct doorsturen.
                  
De voorzitter:
Het is in ieder geval heel helder dat de Kamer erom zit te springen en dat het zo
                     snel mogelijk komt.
                  
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Voorzitter, laat ik mijn tweede termijn er maar aan verkachelen. Dan hoop ik dat de
                     anderen wat meer ingaan op de inhoud en de problemen waartegen die kinderen aanlopen.
                     Ik vind het flauw. Iedereen weet – dat is niet mijn keuze, maar zo hebben we dat nu
                     eenmaal in dit huis geregeld – dat we vrijdag met reces gaan. Ik wil voorkomen dat
                     dat rapport donderdagavond 24.00 uur of vrijdagmiddag nog onze kant uit komt kachelen.
                     Dus mijn concrete vraag is of wij het uiterlijk dinsdag kunnen ontvangen. Niet omdat
                     we het dan meteen gaan bespreken – het is overigens niet mijn keuze om het pas in
                     juni te bespreken – maar omdat ik het dan rustig kan bestuderen, zodat we vragen kunnen
                     stellen, zodat we het gesprek met de gemeenten nog kunnen voeren en om te voorkomen
                     dat iedereen al ergens anders zit. Ik niet, maar de rest van de wereld misschien wel.
                     Dat is mijn concrete vraag. Kan het dinsdag naar de Kamer? Of dat nu om 23.00 uur
                     of 24.00 uur is, maakt me niet uit, maar dan weet ik in ieder geval dat ik het woensdag
                     rustig kan bestuderen.
                  
De voorzitter:
We moeten wel voorkomen dat we dezelfde vraag echt acht keer...
Mevrouw Kuiken (PvdA):
De vraag is aan de Minister, voorzitter.
De voorzitter:
Nee. Ook een punt van orde van mijn kant. U kunt dezelfde vraag vier keer stellen.
                     De Minister geeft antwoord. Kan het op dinsdag, ja of nee? Kunt u dat toezeggen, ja
                     of nee?
                  
Minister De Jonge:
Ik ga mijn best doen, voorzitter.
De voorzitter:
Helder. Gaat u nu verder met uw antwoorden.
Minister De Jonge:
Dat had ik trouwens al gezegd, maar goed. Had ik al verteld dat er een onderzoek aankwam?
                     Op basis van het onderzoek zullen we namelijk vervolgens moeten kijken wat we ermee
                     gaan doen. Daarover heb ik eerder gezegd: wat er ook uit komt, ik loop er niet voor
                     weg. Maar ik loop er ook niet op vooruit. Ik heb een aantal van u horen zeggen: als
                     er sprake is van volumegroei, kan dat betekenen dat je daar ook in financiële zin
                     iets tegenover zult moeten zetten. Daarvan zeg ik: ja, dat zou inderdaad kunnen, maar
                     ik kan daar op dit moment niet op vooruitlopen.
                  
Dan ga ik door met het volgende blokje.
De voorzitter:
Er is een interruptie van mevrouw Agema van de PVV.
Mevrouw Agema (PVV):
Ik moet mevrouw Kuiken hier toch bijvallen. Ik snap dat onderzoeken soms gewoon komen
                     wanneer ze komen, maar dan is het wel te laat. Volgens mij worden de onderhandelingen
                     over de Voorjaarsnota komende week afgerond. Dus het kunnen regelen van meer en extra
                     geld moet ook nog voor het meireces. Dus hoe gaat de Minister het aanpakken als uit
                     dat onderzoek blijkt dat het tekort zo groot is dat er een gat ligt dat echt op korte
                     termijn gerepareerd moet worden, terwijl de onderhandelingen over de Voorjaarsnota
                     dan al zijn geweest en afgerond? Hoe gaat u dat aanpakken?
                  
Minister De Jonge:
Volgens mij is daar een buitengewoon geëigend en rustig proces voor, namelijk dat
                     uzelf als Kamer de Voorjaarsnota uiteindelijk vaststelt. Als het gaat over de verdeling
                     van het geld, is het laatste woord uiteindelijk aan de Kamer. Uiteraard zal het kabinet
                     komen met een voorstel. U heeft mij gevraagd om dat onderzoek zo spoedig mogelijk
                     af te ronden. Aanvankelijk had ik gedacht om het onderzoek pas aan de Kamer te sturen
                     op het moment dat het kabinet een beleidsreactie klaar zou hebben. Daarvan heeft u
                     gezegd: nee, doet u ons maar gewoon het onderzoek, zonder de beleidsreactie. Prima.
                     Dan gaan we dat doen. U heeft net gezegd: doe dat in de loop van volgende week, maar
                     wel aan het begin van de loop van volgende week. Ik ga mijn best doen. Overigens wil
                     ik wel voorkomen dat er fouten worden gemaakt in de afronding van het concept, maar
                     ik ga mijn best doen om het zo snel mogelijk in de richting van uw Kamer te sturen.
                  
Vervolgens is het zo dat het kabinet daarnaar te handelen heeft en uw Kamer ook. Als
                     het onderzoek vraagt om een vertaling in de Voorjaarsnota, is het kabinet aan zet
                     om die vertaling in de Voorjaarsnota te maken. En u zult controleren of het kabinet
                     dat goed heeft gedaan. Deze debatten zullen allemaal gevoerd worden, maar ik pleit
                     er sterk voor dat wel in de goede volgorde te doen. Namelijk: u debatteert doorgaans
                     over de Voorjaarsnota op basis van een voorgenomen besluit van het kabinet en vervolgens
                     bent u aan zet, want de Kamer heeft het laatste woord, altijd.
                  
De voorzitter:
Tweede termijn.
Mevrouw Agema (PVV):
De vicepremier van Nederland legt hier uit hoe het formeel zou moeten werken, maar
                     we weten allemaal dat dat niet zo is. Volgens mij heeft de premier van Nederland van
                     de week een foto getwitterd. Of was het de vicepremier zelf die de foto twitterde
                     van de onderhandelingen voor de Voorjaarsnota?
                  
Minister De Jonge:
Ik was het niet.
Mevrouw Agema (PVV):
Dan was het de premier. In ieder geval heeft een van uw beiden afgelopen week een
                     foto getwitterd van onderhandelingen voor de Voorjaarsnota.
                  
Minister De Jonge:
Maar het kabinet heeft gewoon zijn werk te doen. Dat zult u ons niet kwalijk nemen,
                     denk ik.
                  
Mevrouw Agema (PVV):
Nee, zeker niet. Maar dan moet u nu niet een voorstelling van zaken geven alsof de
                     Kamer het laatste woord heeft. Die onderhandelingen zijn nu gaande. Die zijn nu bezig.
                     Eigenlijk moet ik dus concluderen dat de vicepremier hier aangeeft dat wat er ook
                     uit dat onderzoek komt doordat de populatie heel erg veel groter is geworden en er
                     veel meer geld nodig is, hij er in ieder geval niets aan gaat doen om dat nog bij
                     de Voorjaarsnota te regelen.
                  
Minister De Jonge:
Voorzitter, dat is echt onjuist. We hebben gewoon...
De voorzitter:
Sorry. Even een punt van orde. De heer Voordewind.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik zie ook de urgentie dat die onderzoeken naar de Kamer moeten komen. We hebben een
                     toezegging van de Minister. Het kabinet maakt zijn plannen bekend. Daar kan het parlement
                     volgens mij altijd op reageren. Dat gaan we ook doen. Maar ik zie de klok. We hebben
                     volgens mij nog drie kwartier. Ik zou graag willen overgaan naar de inhoud.
                  
Mevrouw Agema (PVV):
Ik ga over mijn eigen interrupties. De inhoud kan alleen betaald worden met meer geld,
                     meneer Voordewind.
                  
De heer Voordewind (ChristenUnie):
We krijgen de Voorjaarsnota nog. Daar kunnen we voorstellen doen, daar kunnen we amendementen
                     indienen. Dat kunt u doen, mevrouw Agema. Dat kunnen wij doen als coalitiefracties.
                     Daar worden de besluiten genomen. Het parlement heeft altijd het laatste woord na
                     voorstellen van het kabinet.
                  
Voorzitter, ik zou het waarderen als we nu echt overgaan naar de inhoud.
Mevrouw Agema (PVV):
Ik ga over mijn eigen interruptie. Waar bemoeit meneer Voordewind zich mee?
De voorzitter:
Sorry. Het woord is aan de Minister om kort te antwoorden op de interruptie van mevrouw
                     Agema. Daarna gaan we verder met de beantwoording van de vragen. Ik wijs u er allen
                     op dat we inderdaad slechts tot 16.00 uur hebben. Excellentie, aan u het woord.
                  
Minister De Jonge:
Ik ga mijn best doen. Ik ga het niet herhalen. Het kabinet komt op zo'n kort mogelijke
                     termijn met het onderzoek, wat is toegezegd in de richting van de Kamer. Het kabinet
                     zelf komt met een besluit rondom de Voorjaarsnota. Daarna heeft de Kamer het laatste
                     woord over hoe de Voorjaarsnota eruit moet zien. Dat is gewoon in de goede volgorde
                     der dingen. Dan zullen wij...
                  
De voorzitter:
Nee, sorry, mevrouw Agema, we gaan door met de beantwoording.
Mevrouw Agema (PVV):
Voorzitter, ik heb gewoon de vraag gesteld of de Minister zich hard gaat maken voor
                     extra geld voor de jeugdzorg. Daar kan hij toch ja of nee op zeggen?
                  
De voorzitter:
Het woord is aan de Minister.
Minister De Jonge:
Deze vraag heb ik echt al heel vaak beantwoord. Het antwoord is namelijk dat wij die
                     onderzoeken niet voor niets doen. Als we niet zo geïnteresseerd zouden zijn in de
                     uitkomsten van die onderzoeken, hadden we die onderzoeken niet gedaan. Uit het feit
                     dat wij dit type onderzoeken doen, mag u aannemen dat we dit type onderzoeken serieus
                     nemen en met de uitkomsten aan de slag gaan.
                  
Dan gaan we over naar de aanpak gesloten jeugdhulp. Daarover is een flink aantal vragen
                     gesteld. Ik wil hierbij zeggen dat de aanpak gesloten jeugdhulp eigenlijk een soort
                     uitwerking is van het voornemen daartoe in het programma Zorg voor de Jeugd. De uitgangspunten
                     waarbinnen die zorg is vormgegeven, zoals een beter leefklimaat, minder gesloten plaatsingen,
                     kortere gesloten plaatsingen, het tegengaan van suïcides en het stoppen met separeren,
                     al dat type uitgangspunten, stonden al benoemd in het programma Zorg voor de Jeugd.
                     Ik ben blij met dit actieplan omdat het een aanpak is die echt gedragen wordt door
                     de sector. Sterker nog, de sector heeft de pen vastgehouden bij het maken van dit
                     plan.
                  
«De sector» klinkt afstandelijk, maar daarmee bedoel ik gewoon de medewerkers in de
                     zorg. Daarmee bedoel ik gewoon: kinder- en jeugdpsychiaters. Daarmee bedoel ik gewoon:
                     medewerkers gesloten jeugdhulp en directeuren gesloten jeugdhulp. Ook kinderen, jongeren,
                     zijn hierbij betrokken geweest. Dat maakt dat ik toch behoorlijk monter ben, hoewel
                     ik zie dat er nog heel erg veel moet gebeuren, omdat dit eigenlijk voor het eerst
                     een heel eensluidend verhaal is vanuit de sector van de gesloten jeugdzorg om alle
                     veranderingen die nodig zijn, ook daadwerkelijk te gaan doorvoeren.
                  
Daarmee zijn we er niet. Er is bijvoorbeeld door mevrouw Westerveld een aantal vragen
                     gesteld over het leefklimaat. In dat leefklimaat moet natuurlijk heel erg veel gebeuren.
                     Wat daarbij behulpzaam gaat zijn, is de inspectie die alle JeugdzorgPlus-instellingen
                     heeft bezocht in de afgelopen tijd en in juni met een rapport daarover komt. Dat zal
                     een heel behulpzame stap zijn. Wat daarin heel behulpzaam is, is dat binnen de jeugdzorginstellingen
                     iedereen aan de slag gaat met het leefklimaat. Wat daarnaast heel behulpzaam is, is
                     dat er een soort top-100-aanpak wordt gemaakt van de jongeren die het moeilijkst in
                     de huidige setting te handhaven zijn. Dat is een maatwerkoplossing voor die 100 jongeren,
                     maar die aanpak heeft ook een uitwerking op het leefklimaat van alle jongeren.
                  
De vraag was: vindt u dat er heel veel moet gebeuren met het leefklimaat binnen gesloten
                     jeugdzorginstellingen? Is dat niet veel te repressief? Ja, dat is inderdaad zo. En
                     ja, er moet heel veel gebeuren. Maar het goede nieuws is dat er al ontzettend veel
                     gebeurt. Ik heb toevallig in de afgelopen weken veel gesloten jeugdhulpinstellingen
                     bezocht en ik ben echt onder de indruk van de drive waarmee de gesloten jeugdhulpinstellingen
                     op dit moment allemaal bezig zijn met die verandering. De inspectie heeft op dit moment
                     in beeld wat op dat punt exact gebeurt bij al die instellingen, bij al die locaties.
                     Daarover komt dus in juni een aanvullend onderzoek naar de Kamer en volgens mij ligt
                     er in oktober een gezamenlijk beeld van alle instellingen, samen met jongeren zelf.
                  
Dat is een tweede punt dat u noemde. Vindt u niet dat de jongeren er zelf bij betrokken
                     moeten zijn? Ja, natuurlijk. In formele zin, dus in de zin van formele inspraak, maar
                     eigenlijk is het veel belangrijker omdat je een verblijf nabootst. Je bootst eigenlijk
                     een gezinssituatie na en het is logisch dat je de sfeer en het leefklimaat in zo'n
                     instelling met elkaar bouwt. Dat is ook precies wat er gebeurt. Als de inspectie een
                     instelling bezoekt, spreekt ze overigens ook altijd apart met jongeren om ook van
                     hen echt goed te horen wat er speelt.
                  
Een andere vraag kwam van de heer Voordewind.
De voorzitter:
Sorry. Mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ook over dat actieplan. Een van de vragen was wat dit actieplan doet voor jongeren
                     die nu acute hulp nodig hebben. Als voorbeeld staat Jason in het actieplan. Ik denk
                     dat we hem allemaal kennen. Ik denk dat de mensen die zijn Twitteraccount volgen ook
                     weten dat het op dit moment niet zo goed met hem gaat. Juist voor jongeren zoals Jason
                     maken we dit soort actieplannen. Maar wat gebeurt er? Wat doet zo'n actieplan nou
                     voor jongeren die op dit moment, nu, acuut hulp nodig hebben?
                  
Minister De Jonge:
Wetten geven geen zorg, maar actieplannen geven ook geen zorg. Dus het werkt pas op
                     het moment waarop het daadwerkelijk landt binnen een instelling en er in een instelling
                     andere dingen gaan gebeuren dan er gisteren gebeurden. Juist daarom ben ik behoorlijk
                     positief over het plan dat er nu ligt. Ik vind wel dat we nog werk te doen hebben
                     in de implementatie van dat plan. Daar kom ik zo op terug. Maar het mooie van dat
                     plan is dat er nu al stappen worden gezet, bijvoorbeeld als het gaat over dat werk-
                     en leefklimaat en als het gaat over die top-100, dus de 100, je zou kunnen zeggen,
                     meest ingewikkelde jongeren binnen de gesloten jeugdhulp. Die aanpak helpt dus inderdaad
                     de jongeren die daar nu zitten. Als het gaat over alternatieven voor de gesloten jeugdhulp,
                     is er bijvoorbeeld een aanpak als ThuisBest waarbij vlak na de intake gesloten jeugdhulp
                     wordt gekeken of ze het toch niet gewoon thuis kunnen proberen met heel intensieve
                     begeleiding, MST-begeleiding, multisysteemtherapie. Dat is een pracht van een nieuwe
                     samenwerking tussen de psychiatrie en de gesloten jeugdhulp, waardoor je echt tot
                     een ander behandelarrangement komt. Het lukt Via Almata, een instelling in Brabant
                     die dat doet, om 15% tot 25% van de cliënten van de gesloten jeugdhulp op die manier
                     te begeleiden. Dat is heel erg veel beter en daarnaast is het ook niet duurder.
                  
Daarnet hebben we het over geld gehad: het hoeft niet altijd duurder te zijn om iets
                     beters te doen. Sterker nog, gesloten jeugdhulp is ongeveer de duurste oplossing die
                     je kunt kiezen en de meeste kinderen knappen er niet van op. Dus ik denk dat bijna
                     alle alternatieven beter zijn. Soms is gesloten jeugdhulp onvermijdelijk en gesloten
                     jeugdhulp zullen we altijd nodig hebben, maar ik denk dat we het echt op een heel
                     andere manier kunnen organiseren. Kortom, u vraagt hoe het de jongeren nu helpt. Mijn
                     beeld is dat echt alle instellingen voor gesloten jeugdhulp, alle locaties, al dagelijks
                     bezig zijn om de vernieuwing die in de geslotenjeugdhulpaanpak zit, handen en voeten
                     te geven.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, u heeft nog weinig interrupties, maar gaat uw gang.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik heb ook met een aantal mensen gesproken die betrokken zijn bij het afsluiten van
                     dit actieplan. Als je met hen praat en ook met de instellingen, staan ze helemaal
                     achter de doelen die in het plan staan. Maar ze geven ook aan dat ze bij de uitwerking
                     van het actieplan wel verwachten dat er vanuit het Rijk ook financiële steun voor
                     komt. In ieder geval begrijp ik van hen dat ze daarvan zijn uitgegaan. Ik snap hun
                     teleurstelling als je dan toch... Ik was in ieder geval teleurgesteld toen ik naar
                     de laatste pagina doorbladerde en zag dat er nog geen begroting onder zat. Dus ik
                     wil de Minister vragen of hij hier een concrete toezegging op kan doen. Kan hij toezeggen
                     dat hij met de mensen die hebben meegeholpen aan het actieplan, met het hele veld,
                     eens aan de tafel gaat zitten om te zorgen dat dat laatste hoofdstuk, die begroting,
                     ook goed wordt ingevuld?
                  
Minister De Jonge:
Ik heb daar een brief over gestuurd. Toen dacht u waarschijnlijk: ik zie nog steeds
                     geen begroting staan. Laat ik u zeggen waarom het op die manier ook niet kan werken.
                     Wie is opdrachtgever voor de gesloten jeugdhulp? Dat zijn de gemeenten. Vaak doen
                     ze dat regionaal. Dus vaak zijn het de 42 jeugdzorgregio's die opdrachtgever zijn
                     voor de gesloten jeugdhulp. Wat zij moeten doen, is in hun tarief ruimte maken voor
                     scholing. Dat hoort gewoon onderdeel van het tarief te zijn. Als ik vanuit het Rijk
                     apart scholing zou moeten bekostigen, is er maar één manier om dat te doen. Dat zou
                     ik moeten afromen uit het Gemeentefonds. Ik zou dan een apart stroompje moeten maken
                     van waaruit scholingskosten op instellingsniveau worden vergoed. Dat zou dan afgaan
                     van het geheel. Daarmee interfereer ik natuurlijk heel erg in de manier waarop het
                     opdrachtgeverschap in de jeugdzorg is geregeld.
                  
Een ander voorbeeld. Ik denk dat we allemaal enthousiast zijn over het onderdeel waarbij
                     we toewerken naar meer kleinschalige alternatieven voor de gesloten jeugdhulp. Die
                     kleinschalige alternatieven betekenen bijvoorbeeld dat je ook weleens afscheid zult
                     moeten nemen van een groter pand dat gewoon niet meer zo goed past in de toekomst
                     van de gesloten jeugdzorg. Wat ik veel terug hoor van directeuren in de gesloten jeugdzorg,
                     is dat we een soort fondsje moeten maken om dat vastgoed in op te nemen. Be careful
                     what you wish for, zeg ik dan terug. Pas op waar je enthousiast over wordt. Want ik
                     kan dat alleen maar financieren door af te romen van het gehele budget. Daarmee doe
                     ik allerlei andere creatieve oplossingen teniet. Een locatie kan bijvoorbeeld met
                     de gemeente afspreken – diezelfde gemeente die ook verantwoordelijk is voor de jeugdzorg –
                     om het bestemmingsplan te wijzigen. Zo kan er een andere bestemming voor het pand
                     komen, waardoor de verkoopbaarheid van het pand veel beter wordt. Dat bespaart de
                     gemeenschap een hoop geld, en daarmee dus ook publieke kosten. Dat zijn allemaal kosten
                     waar ook zorg voor geleverd kan worden. Kortom, als ik aparte geldstromen ga creëren
                     en aparte fondsen ga neerzetten, dan help ik daarmee niet. Waar ik wellicht wel bij
                     zou moeten helpen, is waar we het net over hebben gehad. Dat is de druk op de jeugdzorg
                     als geheel als gevolg van de volumeontwikkeling. Daarmee kan ik gemeenten beter in
                     staat stellen om hun opdrachtgeversrol te vervullen.
                  
Ik heb nog één opmerking daarbij. Die gaat over een ander deel waarmee ik aan het
                     werk ben. Als je kijkt naar de manier waarop de 42 jeugdzorgregio's op dit moment
                     verdeeld zijn, kan het weleens zo zijn dat de schaal waarop het opdrachtgeverschap
                     georganiseerd is net iets te klein is. Je kunt die schaal groter maken. We hebben
                     bijvoorbeeld in Noord-Holland-Noord een actie gezien van drie regio's. Daar hadden
                     twee andere jeugdzorgregio's last van, omdat ze bij dezelfde instelling hun kinderen
                     in de gesloten jeugdhulp plaatsten. Je moet dus misschien toe naar een iets grotere
                     schaal van opdrachtgeverschap, zodat je dit soort dingen kunt doen.
                  
Ik zal met de sector de vertaling maken van het plan zoals dat er nu ligt naar de
                     implementatiestappen die nodig zijn. Ik denk dat ik u daar het beste mee help. Ik
                     kan dan helder maken dat op ieder spoortje in dat plan de concrete stappen worden
                     gezet die nodig zijn om daar te komen. Soms zal daarbij ook geld aan de orde zijn.
                     Dat zou inderdaad kunnen. Maar de vraag is of dat nationaal geld moet zijn, of juist
                     geld vanuit de regio's.
                  
De voorzitter:
Helder. Gaat u door met de vragen. U heeft nog een halfuur.
Minister De Jonge:
Ik ga heel erg mijn best doen, voorzitter. Ik zal het comprimeren.
De heer Voordewind vroeg of 113 betrokken is bij de preventietraining voor suïcidaal
                     gedrag. Het antwoord is: ja, uiteraard. Dat is hard nodig. De heer Voordewind vroeg
                     ook naar het aantal separaties: dat zou toch tot nul worden teruggedrongen en niet
                     tot 80%? Zeker, absoluut. Ik vind dat nul nog steeds ons doel moet zijn, maar bij
                     het bespreken van deze doelstelling hebben we ook weerstand ontmoet vanuit een aantal
                     instellingen. Zij zeiden: als separatie niet meer kan en we wel de verantwoordelijkheid
                     hebben voor de veiligheid van deze kinderen, maken we ons er zorgen over of we die
                     veiligheid in alle gevallen kunnen waarborgen. Zeggen ze daarmee dat ze niet naar
                     nul willen, of dat het niet naar nul kan? Nee, dat zegt men eigenlijk niet. Wel zegt
                     men dat het weerbarstiger is dan je denkt. Ik ben geneigd professionals daarin serieus
                     te nemen. Tegelijkertijd hoor ik ook een ander deel van de beroepsgroep. U citeerde
                     de heer Dijkshoorn, die zegt dat het wel kan. Hij zegt daarbij: het heeft onze instelling
                     ook jaren gekost voordat we daar waren. Ik denk dus dat we moeten vasthouden aan de
                     ambitie van nul, maar dat we realistisch moeten zijn. Ik denk dat de sector geprobeerd
                     heeft om in dit plan te zeggen dat 80% daadwerkelijk haalbaar is in 2021.
                  
De heer Voordewind vroeg of het onderwijs erbij betrokken is. Dat is het geval. Ik
                     moet zeggen dat ik vind dat het onderwijs er onvoldoende bij betrokken is geweest.
                     Ik wil dat het onderwijs een veel grotere betrokkenheid heeft bij het ontwerpen van
                     de implementatiekant. Onderwijs en ontwikkeling zijn juist ontzettend belangrijk voor
                     jongeren in de gesloten jeugdzorg. Die aansluiting is niet gegarandeerd.
                  
Het plan van aanpak voor de gezinshuizen is in ontwikkeling. De samenhang zal er zeker
                     zijn. De weg naar kleinschaligere voorzieningen is er. Uiteindelijk zal dat natuurlijk
                     uitmonden in een breder palet aan vormen van gesloten jeugdhulp, waarbij ook de gezinsachtige
                     of gezinsgerichte opvang tot de mogelijkheden behoort.
                  
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Voordewind voor zijn eerste interruptie.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dank aan de Minister voor de reactie op mijn vragen. De Minister gaf aan dat hij de
                     uitvoering van de motie zou meenemen in dit plan en in het plan dat we nog krijgen
                     over de gezinshuizen en de pleegzorg. In dit plan zie ik nu een doorverwijzing naar
                     de pleegzorg en de gezinshuizen. Ik zie daarop in dit plan nog geen voorschot genomen
                     worden. Begrijp ik het goed dat de Minister daar bij dat plan op terugkomt, en dat
                     we het dan ook weer in het perspectief van de gesloten jeugdzorg zullen zien?
                  
Minister De Jonge:
Zeker. Bij de implementatie van dit plan loopt het weer synchroon. Dit plan was eerder
                     af dan het andere. Ik dacht: ik stuur dit alvast naar de Kamer en laat die dingen
                     niet op elkaar wachten. In de implementatie hiervan loopt het weer synchroon met het
                     plan van aanpak voor de gezinsgerichte opvang.
                  
Volgens mij is uw stelling dat je gesloten jeugdhulp «zo thuis mogelijk» en gezinsgericht
                     vorm moet geven. Die stelling deel ik. Ik merk heel veel enthousiasme om dat te willen.
                     Ik merk ook veel zorgen over de vraag of het lukt om het beveiligingsniveau dat we
                     nu kunnen realiseren in de gesloten jeugdzorg, ook in een gezinsgerichte setting vorm
                     te geven, tegen nog enigszins acceptabele kosten. Dat zal niet voor iedereen lukken.
                     Daar moeten we gewoon nuchter over zijn. Maar voor een deel van de doelgroep lukt
                     dat wel. Zoals een deel van de doelgroep nu bijvoorbeeld door Via Almata thuis behandeld
                     kan worden, als je daar heel intensieve behandeling op zet, moet het ook mogelijk
                     zijn om dat voor een ander deel van de doelgroep in een gezinsgerichte setting te
                     doen. Er zal altijd een doelgroep blijven die een dusdanig beveiligingsniveau nodig
                     heeft dat je die alleen in een instelling kunt geven.
                  
De voorzitter:
Een tweede interruptie. Gaat uw gang, meneer Voordewind.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
De heer Dijkshoorn is het daar niet helemaal mee eens. Hij heeft vol geloof in het
                     feit dat het wel zonder de gesloten jeugdzorg kan en dat de systeemtherapie, waar
                     de Minister het ook over heeft, wel degelijk mensen kan behoeden voor de gesloten
                     jeugdzorg. Daar hebben we het in een vorig plenair debat volgens mij ook over gehad.
                     Ik denk dat er meer ambitie mogelijk is voor die verschuiving. Maar goed, daar zullen
                     we bij het volgende debat op terugkomen. Ik hoop echt dat we een heel sterke injectie
                     krijgen als het gaat om die gezinshuizen en de pleegzorg.
                  
Mijn vraag ging nog even over de suïcidepreventie. Ik ben blij dat 113 erbij betrokken
                     is. Mijn vraag is of registreren verplicht gaat worden. Nu wordt dat voor die gedragingen
                     in overleg gedaan. Gaan we dat straks ook daadwerkelijk vragen, of blijft het vrijblijvend?
                     Want dan is het een beetje los zand.
                  
De voorzitter:
Het woord is aan de Minister.
Minister De Jonge:
In ons vorige debat daarover heb ik toegezegd dat wij in ieder geval komen tot de
                     registratieverplichting zoals die nu ook geldt in de ggz. Dat betreft een registratieverplichting
                     zoals die nu valt binnen de definitie van een calamiteit. Die geldt uiteraard sowieso
                     als het daadwerkelijk voorkomt. Dat is logisch. Ook geldt die als het een dusdanig
                     serieuze poging is dat daar ernstig letsel uit voortkomt. Ik heb gezegd dat mijn aarzeling
                     bij het registreren van alle gedragingen, de bureaucratische last is die dit met zich
                     meebrengt. Tegelijkertijd heeft u gezegd dat u inzicht wilt in de ontwikkeling. Geeft
                     u mij de kans om dat op zo'n manier met de sector te bespreken en het op zo'n manier
                     te doen dat we niet weer een stapel papier de sector inrijden. Daar gaat het vaak
                     om. Vaak ontstaan regels en bureaucratie op die manier: vanuit een gelegitimeerde
                     wens om meer te weten over de uitvoeringspraktijk. Dat gebeurt dan in een vorm die
                     leidt tot zo'n ongelooflijke bureaucratische last dat mensen daar eigenlijk geen gemak
                     van hebben, maar alleen maar last. Ik wil er dus voor pleiten dat u mij even de ruimte
                     geeft om met de sector een manier uit te werken waarbij u wel het inzicht heeft, maar
                     we geen onnodige bureaucratische lasten aan de sector opleggen.
                  
De voorzitter:
Dan mevrouw Tielen nog.
Mevrouw Tielen (VVD):
Ik hoor van de Minister een aantal goede voorbeelden over vernieuwing in de sector.
                     Dat doet mij deugd. Ik refereerde daar zelf ook aan. Ik heb daar twee vragen over.
                     Mijn eerste vraag is hoe de Minister ervoor kan zorgen dat deze beweging doorgaat
                     en een versnelling krijgt, gezien de ingewikkelde relatie tussen gemeenten, regio's
                     en de instellingen. Welke obstakels ziet hij die hij moet weghalen? Mijn tweede punt
                     is dat het allemaal heel goed voelt. Het voelt als een goede ontwikkeling. Tegelijkertijd
                     zou ik willen waken voor te veel gevoel. Ik zou graag wat effectiviteitsonderzoek
                     willen zien. Dat is een ingewikkeld woord, maar ik bedoel wetenschappelijk of praktijkgericht
                     onderzoek. Doet dit daadwerkelijk wat we ermee beogen, namelijk zorgen voor een beter
                     veiligheidsgevoel en dat kinderen gezond opgroeien, en zorgt het voor een betere opvoedkracht
                     voor de ouders? Bij al die aspecten wil ik zien dat dit niet alleen goed lijkt, maar
                     ook daadwerkelijk zijn uitwerking heeft, ook op de lange termijn.
                  
Minister De Jonge:
Een aantal zaken. Eerst de sturing. Dat is natuurlijk best spannend. Het opdrachtgeverschap
                     is wettelijk belegd bij de gemeenten. De gemeenten pakken dat vaak regionaal op in
                     de 42 regio's. U bestelt bij mij een plan van aanpak, om het zo maar even te formuleren,
                     en u zegt wat er anders moet. Vervolgens ligt de wettelijke verantwoordelijkheid bij
                     de individuele gemeenten die regionaal samenwerken. Je zou dan zeggen dat dat complex
                     is. Toch valt dat wel mee. De omvang van de gesloten jeugdzorg is beperkt: het zijn
                     12 instellingen met 29 locaties. Er gaan jaarlijks een dikke 2.000 kinderen heen.
                     In het afgelopen jaar waren het er geloof ik 2.160. Het gaat over 1.100 zoveel plekken,
                     of 1.200 misschien.
                  
Het is dus eigenlijk een heel overzichtelijke sector. Je kunt bij wijze van spreken
                     alle directeuren of locatiemanagers van de instellingen bij elkaar aan een tafel zetten
                     om het gesprek te voeren over wat we morgen anders en beter gaan doen. Dat maakt ook
                     dat we in de implementatiefase op die manier met elkaar aan de slag willen, namelijk
                     heel precies. We hebben tot juni de tijd genomen om de implementatiefase goed in te
                     richten. We zullen zelf in de programmakosten en projectkosten voorzien die daarvoor
                     nodig zijn. We zullen ervoor zorgen dat de stuurgroep die de sector zelf heeft ingericht
                     van projectleiding wordt voorzien. We zullen daar dus bovenop zitten. Het mooie vind
                     ik dat ik niemand heb horen vragen: ben je daar eigenlijk wel van? Of: is het eigenlijk
                     wel jouw verantwoordelijkheid? Helemaal niemand. Het is een buitengewoon inhoudelijk
                     gesprek over wat er anders en beter kan, uiteraard met respect voor de verantwoordelijkheden
                     zoals die zijn.
                  
Waar we denk ik wat meer bij zouden moeten helpen, is bij het opschalen aan de kant
                     van het opdrachtgeverschap. 42 regio's is wel een beetje veel. Een instelling voor
                     gesloten jeugdhulp krijgt met heel veel regio's te maken. De continuïteit en ook het
                     herontwerp van het palet van de gesloten jeugdzorg vragen dat er in een landsdeel
                     wordt samengewerkt. Het zou bijvoorbeeld heel fijn zijn als de hele noordwestelijke
                     regio in Noord-Holland samen tot een herontwerp van het palet komt. De drie of vier
                     instellingen daar kunnen dan zeggen: wij kiezen dat stukje, wij gaan ons daarin specialiseren
                     en wij gaan dat doen. Eigenlijk dus een beetje minder markt en een beetje meer gezond
                     verstand bij het herontwerpen van het palet. Daar geloof ik wel in. Ik denk dat we
                     daarbij iets meer moeten helpen. Dat gaan we doen. Hoe we dat gaan doen, laat ik u
                     zien in een volgende voortgangsrapportage op dit punt.
                  
Dan die andere vraag. Dat is eigenlijk meer een kennisvraag. Dat is een zeer terechte
                     vraag. U stelt die volgens mij buitengewoon consequent in ieder debat. Die kennisvraag
                     is of de jeugdzorg niet een sector is waarin te veel op basis van goede bedoelingen
                     gebeurt en te weinig op basis van feiten, kennis en kennisontwikkeling. Dat is waar.
                     De echte academische traditie betrof eigenlijk alleen de jeugd-ggz, en de andere jeugdzorgsectoren
                     wat minder. Wel was er een aantal lectoren. Men is daar het been aan het bijtrekken.
                     Men is ook bezig de academische functie versterkt vorm te geven. Ik denk dat dat helpt.
                  
Bij deze aanpak vind ik dat we in de implementatie meer dan op basis van het goede
                     gevoel en op basis van werkbezoeken alleen moeten kunnen zeggen of het werkt. Het
                     is goed dat u me daarop wijst. Ik werk dat dus graag beter uit. Sowieso zit de hele
                     kennisagenda in het totale programma Zorg voor de Jeugd. U zegt dat u dat ook specifiek
                     voor de gesloten jeugdzorg wilt. Dat vind ik een zeer terecht punt.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Tielen, heel kort.
Mevrouw Tielen (VVD):
Ik heb daar nog een vervolgvraag op. Durft de Minister daarover een langetermijnverbinding
                     aan te gaan? We komen hier volgende week bij de jeugdbescherming denk ik nog op terug.
                     Op korte termijn hebben we het dan soms wel goed in kaart, maar het gaat om kinderen
                     die nog een heel leven voor zich hebben. Ik denk dat zij hun leven lang een aantal
                     ervaringen met zich mee blijven dragen. Kan de Minister toezeggen dat hij in die kennisontwikkelingsagenda
                     ook expliciet langetermijneffecten mee wil nemen?
                  
Minister De Jonge:
Ik zou geneigd zijn ja te zeggen, omdat ik uw vraag zo goed begrijp. Dat geldt zeker
                     voor huiselijk geweld en kindermishandeling, waarvan we weten dat het intergenerationele
                     problemen zijn. Je wilt juist die intergenerationele overdracht doorbreken. Bij het
                     thema huiselijk geweld en kindermishandeling doen we dat ook. Een aantal grote steden
                     is daar een aantal jaren geleden mee begonnen. We hebben dat eigenlijk overgenomen
                     en verbreed. Daar vindt dat intergenerationele onderzoek dus plaats, longitudinaal.
                     Ik moet zeggen dat ik onvoldoende weet of dat aan de geslotenjeugdhulpkant op dit
                     moment al plaatsvindt. Die vraag moet ik meenemen.
                  
De voorzitter:
Akkoord. Gaat u verder.
Minister De Jonge:
Ik ga dan over naar het toezicht. Daar is een aantal vragen over gesteld, onder anderen
                     door de voorzitter in de hoedanigheid van CDA-Kamerlid, en door mevrouw Tielen van
                     de VVD.
                  
Misschien is het goed om even de rol van de inspectie te beschrijven. Er is sprake
                     van een risicogerichte inrichting van het toezicht. Dat is maar goed ook. Zo wordt
                     het aantal inspecteurs zo effectief mogelijk ingezet, namelijk op die plekken waar
                     dat het meeste nodig is. Dat heeft een reactieve kant en een proactieve kant. De reactieve
                     kant wordt georganiseerd op basis van meldingen bij het meldpunt van de inspectie.
                     Daar komen vooral de meldingen van professionals binnen. Het tweede is het Landelijk
                     Meldpunt Zorg. Er komen heel veel meldingen binnen bij het Landelijk Meldpunt Zorg.
                     De IGJ heeft allerlei wegingsmethodes om op basis van die signalen en meldingen te
                     komen tot de informatie die nodig is om een risicotaxatie te kunnen maken.
                  
Wanneer de inspectie een signaal over een misstand of calamiteit ontvangt, bijvoorbeeld
                     vanuit een instelling, zal de inspectie de betrokken instelling altijd vragen om onderzoek
                     te doen of te laten doen en een rapportage op te stellen. Vervolgens beoordeelt de
                     inspectie of de rapportage goed en grondig is geweest en of de aanbevelingen in de
                     rapportage ergens op slaan in relatie tot de misstand die is geconstateerd. Het uitgangspunt
                     daarbij is uiteraard gezond vertrouwen, maar ook verdiend vertrouwen. Als een instelling
                     laat zien daar eigenlijk niet toe in staat te zijn en te weinig professionaliteit
                     laat zien, dan zal de inspectie zelf dat onderzoek ter hand nemen. We weten dat het
                     leereffect beter is als instellingen zelf tot een onderzoek komen, maar dan moet het
                     wel goed genoeg zijn. Anders heb je er niks aan.
                  
Daarnaast is er proactief toezicht. Ook dat is risicogestuurd. Als je bij een aantal
                     instellingen langsgaat, zie je soms een rode draad ontstaan. De inspectie zegt dan:
                     moeten we niet eens al die instellingen langsgaan, of een serieuze steekproef onder
                     dat type instellingen doen? Dat is bijvoorbeeld de aanleiding geweest bij de gesloten
                     jeugdhulp. Dat had onder andere te maken met wat signalen over een nogal repressief
                     pedagogisch klimaat. De inspectie heeft daarbij gezegd: nou gaan we ze eens allemaal
                     langs. Dat kan ook, want het is een overzichtelijke sector.
                  
De inspectie doet het toezicht natuurlijk al op basis van toetsingskaders, zeg ik
                     in de richting van de heer Peters. Je hebt het toezichtskader jeugd, en daarbinnen
                     voor deelsectoren aparte toezichtkaders. Het gaat dan om de pleegzorg, de gesloten
                     jeugdhulp en kleinschalige instellingen. Zo is er een nadere specificatie per deelsector.
                     Is dat een kwestie van afvinken? Nee. Het is interessant. Ik kom zelf uit het onderwijs.
                     Als wethouder heb ik heel veel inspectierapporten over de jeugdzorg gezien. Daar waar
                     de Inspectie van het Onderwijs eigenlijk heel erg genormeerd werkt, is mijn ervaring
                     dat de Inspectie Jeugdzorg juist heel erg situationeel kijkt. Daardoor komt ze soms
                     tot heel scherpe oordelen. Daarbij vraag je je af of ergens in de wet stond dat het
                     precies zo moest. Misschien niet, maar met gezond verstand moet je bepaalde dingen
                     gewoon niet willen. Mijn ervaring is dus dat de Inspectie Jeugdzorg scherpe rapporten
                     schrijft, die soms hard en confronterend kunnen zijn voor de mensen die het betreft,
                     maar daardoor juist wel effectief zijn.
                  
De vraag van mevrouw Kuiken was of je alle zaken kunt aanpakken. Nee, want er zijn
                     natuurlijk heel erg veel aanbieders. Ik kom daar zo nog even op terug. Er zijn heel
                     veel aanbieders ontstaan sinds de decentralisatie, lijkt het. Dat is niet alleen maar
                     iets om dolgelukkig over te zijn. Het is ook iets om zorgen over te hebben.
                  
Is het AKJ voldoende bekend? De inzet van vertrouwenspersonen laat een stijging zien.
                     We hebben daar eerder een debat over gehad. Daarmee weten we het natuurlijk niet helemaal.
                     We hebben bij het debat waarin het vertrouwenswerk is gecentraliseerd wel een aantal
                     dingen benoemd om ervoor te zorgen dat het AKJ beter bekend raakt. Toen heb ik ook
                     toegezegd om met het AKJ en gemeenten in gesprek te gaan om te kijken wat nodig is
                     om de bekendheid van het vertrouwenswerk te vergroten. Ik kom daarop terug in relatie
                     tot een voorjaarsvoortgangsrapportage over het programma Zorg voor de Jeugd.
                  
Ik kom dan bij het blokje met samengestelde stelselvragen. Ik begin bij de nieuwe
                     toetreders, want dat is een bron van zorg voor een aantal van u. Het is ook een bron
                     van zorg voor de inspectie, zo heeft men in onze richting een aantal keren laten weten.
                     Op basis daarvan hebben we gezegd: we moeten het wetsvoorstel Toetreding zorgaanbieders,
                     zoals dat nu in de Kamer ligt, de Wtza, eigenlijk uitbreiden met jeugd. Dat was aanvankelijk
                     niet zo, maar dat moeten we wel doen. Je kunt zeggen dat dat merkwaardig is, want
                     het is een gedecentraliseerd stelsel. Moet je er dan toch de jeugdaanbieders in zetten?
                     Het antwoord is ja, want de Wtza is ook de toegangspoort voor de inspectie. Zo weet
                     de inspectie op wie ze toezicht heeft te houden. Dat is natuurlijk een beetje merkwaardig
                     geregeld in het huidige stelsel: er geldt geen meldingsplicht, maar het vriendelijke
                     verzoek of nieuwe aanbieders zich alsjeblieft willen melden. Daardoor duurt het soms
                     een hele tijd voordat de inspectie weet van een nieuwe instelling. Dat was ook zo
                     in het voorbeeld dat mevrouw Agema noemde. Overigens is het bijzondere dat dit een
                     instelling was die voorheen onder de AWBZ viel. Er is eigenlijk pas actie gekomen
                     sinds de gemeente verantwoordelijk is voor het Wmo-deel daarvan. Daarvoor wist de
                     gemeente helemaal niet, en kon ze ook niet weten, dat er überhaupt iets van zorg plaatsvond
                     in die kerk, wat natuurlijk helemaal nergens op slaat en helemaal niet zou moeten
                     kunnen. Dat kon onder het niet bestaan van een meldingsplicht. De inspectie wist niet
                     van deze club en ook de gemeente kon niet van deze club weten. Op het moment dat men
                     het wist, heeft men geacteerd. En ja, we vinden allemaal natuurlijk dat dat jaren
                     te laat is en dat het bizar is wat daar mogelijk is geweest. Kortom, je wilt eigenlijk
                     al aan de toegangspoort nieuwe toetreders kennen.
                  
Maar er speelt ook iets anders. Dat is meer een klusje voor de gemeenten. We hebben
                     wel vaker over inkoop en aanbesteden en bijvoorbeeld over de openhouseconstructie
                     gesproken. Daarbij doe je geen Europese aanbesteding met een selectiefase waarin je
                     instellingen selecteert op basis van inhoudelijke criteria en daarna overgaat tot
                     gunning op basis van weer een aantal andere inhoudelijke criteria. Je zegt hier eigenlijk
                     in één keer: instellingen die aan deze basiseisen voldoen, mogen bij ons hulp komen
                     verlenen. Zo komt het ook dat er heel veel meer aanbieders zijn, soms voor gemeenten
                     inderdaad honderden. Als je opdrachtgever bent van honderden aanbieders, is het heel
                     moeilijk om al die aanbieders te kennen. Kortom, ik maak me zorgen over die inkoop-
                     en aanbestedingsconstructies. Dat heb ik vaker gezegd. Ik zou ze eigenlijk voor bijna
                     iedere vorm van zorg willen ontraden.
                  
Over inkoop en aanbesteden hebben we het vaker gehad. We zijn bezig gemeenten daarin
                     te ondersteunen. Maar scherp letten op je inkoop en geen partijen contracteren die
                     je eigenlijk niet kent, voorkomt onaangename verrassingen, zoals de misstand bij Herstelcentrum
                     C&S, waar mevrouw Agema het over had. Dat soort clubs hoort helemaal niet in de zorg
                     te beginnen. Begin dan maar een snackbar. Daar kom ik dan ook niet langs, maar doe
                     dat dan maar.
                  
Kortom, we moeten de drempel om aan de slag te gaan in de jeugdzorg absoluut hoger
                     maken dan hij nu is, door een koppeling met de Wtza. De Kamer ontvangt daarover de
                     nota van wijziging. Daarnaast vind ik dat de drempel hoger moet door gewoon scherp
                     in te kopen.
                  
Nog één zijpaadje: we hebben het ook vaker gehad over de mogelijkheid van ongecontracteerde
                     zorg. Die bestaat in de Zvw-zorg, maar niet per se in de jeugdhulp. Ik denk dat we
                     dat ook niet moeten willen.
                  
Mevrouw Kuiken stelde een andere stelselgerelateerde vraag. We zien grotere instellingen
                     die financieel in zwaar weer zitten. Wat doen we daaraan? We hebben de zorg gedecentraliseerd.
                     Is dat nou wel een ideale uitgangspositie om met dit type instellingen die in de financiële
                     problemen raken om te gaan? Misschien parafraseer ik uw vraag een beetje. Ik herken
                     die zorg heel erg. Daarom zijn we een aantal dingen aan het organiseren. Deels hebben
                     we ze al georganiseerd en deels moeten we ze nog organiseren. Ik ben geneigd om dat
                     in een volgende voortgangsrapportage of bij gelegenheid wat uitvoeriger in de richting
                     van uw Kamer op te schrijven.
                  
Voor de meeste instellingen is de accounthouder gewoon een gemeente. Voor grotere
                     instellingen die meerdere gemeenten of zelfs meerdere regio's bedienen, zou je als
                     instelling moeten weten wie de accounthoudende regio is. Als je bijvoorbeeld 10 of
                     12 van de 42 regio's bedient – en dat komt echt voor; dat is zeker geen uitzondering –
                     moet je voorkomen dat regio's naar elkaar gaan wijzen op het moment dat het spannend
                     wordt. Er moet dus één regio zijn die accounthoudend is. Dat is het eerste.
                  
Als er een dispuut is over een individueel kind en wie daarvoor moet betalen, is daar
                     een geschillencommissie voor in oprichting of al ingericht. Die gaat over individuele
                     vragen. Als er een inkoopgeschil is, is er het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd.
                     Een discussie die af en toe opkomt, gaat over een te laag tarief waarvoor je gewoon
                     je werk niet kunt doen. Het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd kan daarin bemiddelen.
                     Dat werkt doorgaans heel goed, maar soms komt men er niet uit. In Noord-Holland kwam
                     men er bijvoorbeeld niet uit, ook niet na bemiddeling. Dat betekent dat de Jeugdautoriteit
                     op enig moment in beeld komt. Dat is de opvolger van de Transitie Autoriteit Jeugd,
                     zoals die een aantal jaren gefunctioneerd heeft. Per 1 januari is dat de Jeugdautoriteit
                     geworden. Ingeval van een financieel probleem, of een probleem met een grote financiële
                     component, kan ze een ondersteuningstraject bieden om tot een oplossing te komen.
                     Mocht het nodig zijn om er echt een interbestuurlijk traject van te maken met ingrijpen
                     van het Rijk, bijvoorbeeld als een gemeente of een regio haar plicht verzaakt, dan
                     is het mogelijk om interbestuurlijk toezicht te starten. Zo hebben we dat nu geregeld.
                     Dat is één kant.
                  
Een tweede ding is dat ik bezig ben om met gemeenten te kijken of we niet nog eens
                     goed moeten kijken naar de ordening van het stelsel. Ik noemde net de gesloten jeugdhulp.
                     Als iedere regio het voor zich probeert, is het best moeilijk om daarin de transformatie
                     die nodig is op een goede manier te maken. Dat geldt voor nog een aantal deelsectoren.
                     Anorexiazorg vind ik bijvoorbeeld een zorgelijke keten. De kwaliteit van de individuele
                     hulpverlening die wordt geboden is vrij groot, zeker als je het internationaal vergelijkt.
                     Ik denk zelfs dat die internationaal gezien echt goed is. De keten laat daarin echter
                     een aantal witte vlekken zien. Sterker nog: eigenlijk hebben de verschillende partijen
                     onvoldoende overzicht over de keten als geheel. Dat is zorgelijk. Daar hebben we echt
                     wat in te doen. Dat doe ik met alle aanbieders die anorexiazorg bieden. Ik zou eigenlijk
                     willen kijken welk deel daarvan de individuele regio's allemaal moeten aanbieden,
                     en welk deel je bovenlokaal of zelfs landelijk zou moeten vormgeven.
                  
De meest hoogspecialistische variant van anorexiazorg is onderdeel van het landelijke
                     transitiearrangement, dus van de landelijke contractering vanuit de gemeenten. Dat
                     maakt het op zich makkelijk om te schakelen. Daarbij was er een discussie over het
                     tarief. De VNG kon daarbij namens alle gemeenten iets doen in het tarief, waardoor
                     de financiële risico's voor instellingen werden weggenomen. Dat is een voorbeeld van
                     het feit dat je eigenlijk goed moet willen kijken op welk niveau je het vormgeeft.
                     Daar ben ik op dit moment mee bezig, in overleg met de gemeenten. Als ik daar verder
                     in ben, zal ik de Kamer daarover informeren.
                  
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Raemakers.
De heer Raemakers (D66):
Dit vind ik wel een heel belangrijk punt. We hebben natuurlijk allemaal het artikel
                     in Trouw gelezen over een 13-jarige die echt spaak loopt in de anorexiazorg. Lastig
                     daarbij is dat het gaat over zowel een deel van de gemeenten, alsook over de zorg
                     die vaak in een ziekenhuis moet worden gegeven, omdat het zo slecht gaat met de patiënten.
                     Het is nieuw voor mij dat de Minister aangeeft dat hij wil kijken hoe gemeenten kunnen
                     worden verplicht om meer samen te werken. Dat vind ik positief. Hoe kijkt hij dan
                     aan tegen de ziekenhuizen? Moeten we dit niet toch op een andere manier regelen, omdat
                     het ook gewoon medische zorg is? Wat kunnen we hiermee doen?
                  
Minister De Jonge:
Het onderscheid met de medische zorg is denk ik niet het meest behulpzaam. Wat op
                     dit moment zorgwekkend is in de anorexiazorg, is dat iedereen in zijn eigen instelling
                     heel erg mooi werk doet, maar hooguit een beeld heeft over de plek waar iemand vandaan
                     komt en over de vervolgplek. Men kan alleen constateren of een plek wel of niet beschikbaar
                     is. Maar de keten is natuurlijk veel breder. We weten uit verschillende anorexiazaken
                     dat het vaak in het begin al misgaat doordat überhaupt in the first place een verkeerde
                     diagnose wordt gesteld. Dat is niet nieuw. Dat is al een hele tijd aan de gang. Je
                     zou zeggen: we zitten nu in een gedecentraliseerde omgeving; biedt dat niet juist
                     de mogelijkheid om er eerder bij te zijn? Ik denk het eerlijk gezegd wel, maar dan
                     moeten we onszelf wel beter organiseren dan we nu doen.
                  
Het is niet zo'n makkelijke diagnose, hoor. Ik ga daar dus niet gemakzuchtig over
                     doen. De eerste behandeling loopt vaak ook niet goed. Er is inderdaad vaak een combinatie
                     van somatiek en psychische aandoeningen. In het meest hoogspecialistische spectrum
                     is dat op zich goed geregeld. Bij een behandelplek in een academisch ziekenhuis is
                     het goed geregeld, maar er is versnippering en onvoldoende organisatie in de keten
                     als geheel. Bij een anorexiapatiënt kan er ook sprake zijn van heel sterke ups en
                     downs, afhankelijk van hoe iemand reageert op zijn omgeving. Eigenlijk zou de behandelend
                     psychiater op dat moment een totaalbeeld moeten hebben van waar er een vervolgzorgplek
                     is en hoe je kunt afschalen zodat je weer nieuwe plekken creëert. Ik denk dat er überhaupt
                     wat meer plekken gecreëerd moeten worden. Dat is ook de afspraak die we hebben gemaakt.
                  
De observatie zoals ik die nu doe, is eigenlijk de observatie die we in januari al
                     met de jeugdpsychiaters, de klinieken en de kinderartsen hebben gedaan. Naar aanleiding
                     daarvan hebben we afgesproken dat men zichzelf organiseert en een stuurgroep vormt,
                     zodat men ook voor ons makkelijker aanspreekbaar is. Er is gezegd dat we een onderzoek
                     zouden moeten doen, of in beeld zouden moeten brengen waar allemaal behandelplekken
                     zijn. We moeten dus de hele keten goed in beeld krijgen. Dat is een afspraak geweest.
                     Een afspraak en intentie is ook geweest om tot een uitbreiding van de beddencapaciteit
                     te komen. Daar gaat men mee aan de slag. Dat geeft natuurlijk lucht. Een afspraak
                     is geweest om 50 casussen te analyseren. Dat gaat hoogleraar Popma uit Amsterdam doen,
                     om daaruit te leren hoe eerder een betere diagnose gesteld kan worden. Ook hierin
                     – het is een beetje vergelijkbaar met de gesloten jeugdhulp – trekken VWS en de VNG
                     samen op en zorgen we dat dit georganiseerd wordt en dat er een projectleiding is
                     om het van de grond te trekken. Dus ook hier gaan we samen met de sector aan de slag
                     om ervoor te zorgen dat we in z'n totaliteit een betere keten van anorexiazorg krijgen.
                  
De voorzitter:
Meneer Raemakers.
De heer Raemakers (D66):
Ik vind deze woorden van de Minister wel positief. Tot nu toe, ook in eerdere Kamerdebatten
                     over de jeugdzorg, zei de Minister over het realiseren van meer plekken altijd: nee,
                     meer plekken realiseren is niet zozeer mijn taak. Specifiek wat betreft anorexiazorg
                     ben ik dus wel benieuwd hoe de Minister gemeenten echt wil gaan verplichten, en hoe
                     hij ook een beetje gaat ingrijpen in het decentralisatiestelsel, om te zorgen dat
                     die plekken gewoon geleverd gaan worden.
                  
De tweede vraag die ik erover wil stellen, is als volgt. Dit gaan we nu bij anorexiazorg
                     doen. We gaan de gemeenten echt verplichten dat ze die wachtlijsten oplossen en die
                     plekken beschikbaar stellen. Maar zijn er nog andere aandoeningen die binnen het kader
                     van de Jeugdwet vallen, die vergelijkbaar zijn met anorexia en waarbij de Minister
                     dit ook meer centraal gaat afdwingen?
                  
Minister De Jonge:
Wacht even. Volgens mij versimpelt u nu wat ik zojuist gezegd heb. De afspraak die
                     ik maak, is niet zozeer de afspraak met individuele gemeenten waarbij ik hen zou verplichten
                     tot het leveren van meer plekken of wat dan ook. Nee, die hoogspecialistische behandelplekken
                     vallen in het landelijke transitiearrangement. Er zit daar dus geen cap, geen maximum,
                     op het aantal plekken. Feit is echter dat er weinig plekken zijn en dat er eigenlijk
                     meer plekken nodig zijn om de keten als geheel meer lucht te geven. Je zou kunnen
                     zeggen dat iedere plek die extra gecreëerd wordt, wordt gecompenseerd zodra die gevuld
                     wordt. Het tarief is namelijk afgesproken in het landelijke arrangement. Dat wordt
                     geëvalueerd en zal gewoon worden voortgezet. Het tarief is ook eigenlijk niet zozeer
                     het probleem. Het aantal cliënten is ook niet het probleem, want als je voor instellingen
                     er plekken bij creëert, zijn ze morgen weer vol. De plekken zullen niet onbezet blijven.
                     Dat is zeker niet de zorg. Kortom, je kunt als instelling extra plekken creëren. Daarover
                     voeren wij ook het gesprek met de instellingen. Kan ik het hun verplichten? Nee, ik
                     kan niet tegen het Erasmus zeggen: je moet morgen een nieuw bed hebben. Ik kan wel
                     tegen het Erasmus, het AMC en andere instellingen zeggen: kijk nou eens mee naar die
                     keten als geheel; zouden we meer hoogcomplexe behandelplekken moeten hebben om juist
                     de rest van de keten wat meer lucht te geven? Is dat een oplossing? Nee, daarmee creëer
                     je tijdelijk extra lucht. De echte oplossing zit hem in het eerder en beter diagnosticeren
                     en het eerder bieden van betere ambulante hulp. Dat zal iedere psychiater in dit werkveld
                     zeggen. Dus eigenlijk gaat het om de keten als geheel. Ik denk dat je op die manier
                     naar het geheel moet kijken. Misschien doe ik er goed aan om dit in een volgende voortgangsrapportage
                     gewoon eens uit te schrijven en dan kunnen we het debat op dit punt vervolgen.
                  
De voorzitter:
Meneer Raemakers, ik denk dat het tweede deel van uw vraag niet helder is. Kunt u
                     het nog eens herhalen?
                  
De heer Raemakers (D66):
Zijn er volgens de Minister nog andere aandoeningen die vergelijkbaar zijn met anorexia?
                     Of wil de Minister dit soort «regimes», zoals hij het uitlegt – hij zal daar ook op
                     terugkomen in een brief, zoals ik vorige week via de procedurevergadering heb verzocht –
                     alleen toepassen bij anorexiazorg?
                  
De voorzitter:
Helder.
Minister De Jonge:
Het bredere antwoord heb ik net eigenlijk al gegeven, omdat ik heb gezegd dat ik met
                     de VNG, met Jeugdzorg Nederland en met andere brancheorganisaties wil kijken hoe we
                     ons zorglandschap op dit moment hebben geordend. Ik loop dan misschien ook een beetje
                     vooruit op de andere vraag of je een deel zou moeten recentraliseren. Daar ben ik
                     niet zo voor en dat heeft een reden. Laat ik het zo zeggen: in potentie zou het kunnen
                     dat er nog een andere deelverzameling van de zorg, een andere aandoening of een ander
                     deel van de jeugd is die je op deze manier zou moeten beetpakken. Eerlijk gezegd denk
                     ik dat je überhaupt zou moeten kijken naar de ordening van het zorglandschap en je
                     zou moeten afspreken wat eigenlijk echt lokaal is. Bijvoorbeeld de wijkteamzorg is
                     echt lokaal. Wat is regionaal? Wat kun je ook regionaal vormgeven? Wat is eigenlijk
                     bovenregionaal? Dan kom je al vrij snel bij de belangrijke delen van de anorexiazorg,
                     bij de gesloten jeugdhulp of bij bijvoorbeeld delen van de verslavingszorg. En wat
                     moet je ook landelijk doen? In die vierslag wil ik samen met de gemeenten een ordening
                     maken. Er zou dan best een andere stoornis of andere zorgsoort naar voren kunnen komen
                     waarvan je zegt: «Pak nou eens de keten als geheel beet, want die werkt helemaal niet!
                     Er bestaan wel zware behandelplekken voor, maar nauwelijks ambulante voorzieningen.»
                     Het zou kunnen dat we die voorbeelden tegenkomen. Ik zie het in ieder geval heel duidelijk
                     bij de anorexiazorg, gewoon in mijn eigen mailbox. Ik kom te veel casuïstiek tegen
                     waarvan je zegt: het hoort zo niet te werken...
                  
De voorzitter:
Excellentie, vanwege de tijd ga ik echt zeggen dat het antwoord «nee» ook had volstaan.
                     De heer Hijink is nu aan het woord voor een interruptie. We willen ook nog een tweede
                     termijn met één minuut spreektijd, dus we moeten nu echt enorme vaart gaan maken.
                  
De heer Hijink (SP):
Dit raakt natuurlijk het punt dat ik maakte over de jeugd-ggz. De heer Raemakers zegt
                     terecht dat het in het geval van anorexiazorg gaat over medische zorg in het ziekenhuis
                     en over gespecialiseerde ggz. Dan is natuurlijk de vraag wat de gemeente daar überhaupt
                     mee te maken heeft. Mensen melden zich vaak eerst bij de huisarts en komen via de
                     huisarts ergens anders terecht. Juist bij dit soort voorbeelden vraag ik mij dus af
                     wat een gemeente hiermee van doen heeft, los van het feit dat zij vaak wel de rekening
                     of een deel daarvan op haar bordje krijgt. Ik zeg echt niet dat de Zorgverzekeringswet
                     een feest is. Het mag bekend zijn dat de SP niet de grootste aanhanger is van de wijze
                     waarop die nu georganiseerd is. Ook in de ggz gaat veel mis en zijn er wachtlijsten.
                     Maar het ligt toch voor de hand dat de financiering en organisatie van anorexiazorg,
                     en inderdaad misschien ook van andere gevallen, naar de Zorgverzekeringswet gaan?
                  
De voorzitter:
Aan u het woord, en het liefst echt kort.
Minister De Jonge:
Ja, want hier heb ik echt een avondvullende verhandeling over. Sinds de dag dat ik
                     ben begonnen over de decentralisatie, toen ik nog wethouder was, was er een groep,
                     vooral psychiaters overigens, die zei: «Dat kan toch niet? Je mag dat toch niet zomaar
                     uit de Zorgverzekeringswet halen, want...?» En dan kwam altijd de parallel met de
                     knieoperaties en zo. Sinds de decentralisatie zie je eigenlijk dat diezelfde psychiaters
                     zijn gestart hun ongelijk van toen te bewijzen. Kijk maar eens naar de voorbeelden
                     die er inmiddels zijn van een veel intensievere samenwerking van de jeugd-ggz en de
                     wijkteams. Jeugd-ggz ín de wijkteams, dat is een unicum! Sinds 2015 is dat mogelijk
                     geworden. Daarvoor was het echt niet aan de orde. Neem de samenwerking van huisartsen
                     en wijkteams. Dat is een geweldig mooie samenwerking, want de huisartsenpost of huisartsenpraktijk
                     krijgt ook met veel gevallen te maken die niet daadwerkelijk door een huisarts opgelost
                     kunnen worden. Er zijn daar nu veel kortere lijntjes.
                  
Ik zie samenwerking en veel mooiere vormen van ketenintegratie van hoogcomplexe zorg
                     – soms is daar een tijdelijke opname voor nodig – en zorg die ook ambulant gebeurt
                     in verbinding met andere vormen van zorg. De voorbeelden van MST en gesloten jeugdhulp
                     zijn ook een nadere vorm van psychiatrie en jeugd- en opvoedhulp. Waar we voorheen
                     betonnen schotten hadden tussen die kolommen van gehandicaptenzorg, jeugdpsychiatrie
                     en J&O en dan nog wat welzijnswerk van de gemeenten, zie je nu echt nieuwe vormen
                     tot stand komen over het domein heen. Dat is prachtig. Als je het maar niet op zo'n
                     manier organiseert dat bijvoorbeeld de hele academische functie komt te verdwijnen
                     – daar hebben we gelukkig een aantal dingen voor georganiseerd – of dat er voor die
                     hoogspecialistische plekken eigenlijk te weinig ontstaat, omdat die meer een verantwoordelijkheid
                     zijn die op een ander niveau belegd moeten worden. Maar uw vraag is of we een deel
                     van de jeugdzorgsector zouden moeten recentraliseren. Ik denk dan: nee, dat is echt
                     niet het antwoord. Dat zou juist heel veel kapotmaken van wat er nu al loopt. Moet
                     je goed kijken naar de ordening en op welk niveau je het opdrachtgeverschap hebt georganiseerd?
                     Ja, dat antwoord heb ik zojuist gegeven; dat moet je inderdaad doen. Zou je moeten
                     kijken of je in sommige regio's op een hogere schaal kunt samenwerken om tot een nieuw
                     eenduidig palet van het aanbod te komen? Het antwoord is ja. Kortom, gegeven het gedecentraliseerde
                     stelsel hebben we te oefenen met de vraag hoe we dan toch met elkaar de verantwoordelijkheid
                     dragen voor dat geheel. Overigens betekent dat ook oefenen aan de rijkskant. Dus wat
                     betekent op dat punt die stelselverantwoordelijkheid? Dat zullen we moeten doen. Maar
                     terug naar vroeger is echt geen oplossing.
                  
De voorzitter:
Een helder antwoord. Een korte vervolgvraag.
De heer Hijink (SP):
Het is nou weer jammer dat de Minister met zo'n sneer moet afsluiten. Ik zie namelijk
                     best wel de voordelen die het op bepaalde punten kan hebben en dat je met slim beleid
                     lokaal in de buurt psychische klachten kunt voorkomen, als je de schulden aanpakt,
                     als je problemen in gezinnen aanpakt. Zeker, dan geloof ik best dat je een depressie
                     bij een kind kunt voorkomen. Maar dit gaat natuurlijk over een hele andere categorie
                     van kinderen die evident een zware psychische aandoening hebben en die via de huisarts
                     vaak terechtkomen in de zorg, waarvan de gemeente vervolgens alleen de rekening ziet.
                     U moet mijn woorden dus niet verdraaien naar «u wilt terug naar vroeger» of «u wilt
                     de helft van de jeugdzorg recentraliseren». Dat heb ik allemaal niet gezegd. Ik heb
                     het over deze specifieke groep en vraag me af of díe zorg wel in goede handen is bij
                     de gemeente. Dat is mijn enige punt.
                  
Minister De Jonge:
Excuus, ik heb het niet bedoeld als sneer. Excuus, zo bedoelde ik het niet. Want ik
                     vind dit juist het goede inhoudelijke debat. U bent ook niet de enige met deze zorg
                     of opvatting, want die wordt ook door het werkveld zelf met enige regelmaat opnieuw
                     naar voren gebracht. Tegelijkertijd ben ik gewoon beducht voor het herintroduceren
                     van een schot. Laat ik het dan zo formuleren. Vanaf het moment waarop we dat schot
                     in de financiering hebben weggehaald, zijn er juist hele nieuwe vormen van samenwerking
                     op gang gekomen waarvan we het einde nog lang niet hebben gezien. Kortom, ik ben er
                     beducht voor om dat schot nu weer terug te plaatsen. Tegelijkertijd moet je zorgen
                     dat er voor dat hoogspecialistische aanbod dat ik net noemde voldoende verantwoordelijkheid
                     wordt gedragen in het stelsel als geheel. Om daartoe te komen, heb je wel iets extra's
                     te organiseren.
                  
De voorzitter:
Excellentie, kunt u heel snel de laatste drie vragen beantwoorden? We willen namelijk
                     naar de tweede termijn.
                  
Minister De Jonge:
U wilt er nog drie?
De voorzitter:
Nou ja, drie minuten.
Minister De Jonge:
Excuus. Dat kan echt, want dit was een vraag die ook mevrouw Westerveld heeft gesteld.
(Onrust op de publieke tribune.)
De voorzitter:
Sorry meneer, dat doen we niet. Als u vanaf de tribune gaat roepen, dan gaat u de
                     zaal uit. Dat was de eerste en laatste keer. Mijnheer excellentie.
                  
Minister De Jonge:
Ik kom op de vraag van de heer Raemakers over de zwijgcontracten. In het verleden
                     hebben we die vaker gezien, eigenlijk meer in de medisch-specialistische zorg. Dat
                     was het moment waarop mijn voorganger, Minister Schippers, heeft gezegd: we moeten
                     af van die zwijgcontracten; we moeten daar echt een punt achter zetten. Zij overwoog
                     toen zelfs al om de wet te wijzigen. Er is toen een hele inventarisatie geweest. Uit
                     mijn hoofd gezegd zijn er 55 gevallen in beeld gebracht, waarvan de inspectie na nader
                     onderzoek uiteindelijk 8 gevallen inderdaad moest kwalificeren als een zwijgcontract.
                  
Waarom moeten we ervan af? Precies om de reden die u noemt. Zwijgcontracten leiden
                     tot een gesloten cultuur, ze staan mogelijk zelfs een rechtsgang in de weg en leren
                     lukt enkel op het moment dat we dingen out in the open bespreken. Dat raakt ook uw
                     vraag over de openheid en transparantie van de gemeentelijke inspectierapporten, die
                     ik overigens ook herken. Ik heb al toegezegd dat ik daarover met de gemeenten in gesprek
                     ben, maar we moeten ook daadwerkelijk komen tot een wettelijk verbod op zwijgcontracten.
                     Waarom een wettelijk verbod? Een aantal dingen die in het verleden in de zwijgcontracten
                     zijn opgeschreven, zijn op dit moment al niet meer rechtsgeldig, maar ik denk dat
                     een wettelijk verbod op zwijgcontracten echt normerend is. Het is goed als je via
                     een wettelijk verbod ervoor zorgt dat een zwijgcontract überhaupt altijd van rechtswege
                     nietig is. Zwijgcontracten leiden er namelijk toe dat journalisten hun werk niet meer
                     kunnen doen, dat er niet meer kan worden geleerd, dat misstanden in de doofpot kunnen
                     worden gestopt en dat de mensen die het betreft er echt jarenlang last van kunnen
                     hebben. Kortom, ik wil er echt van af. We moeten er echt, echt, echt een streep onder
                     zetten. Ik denk dat een wettelijk verbod de meest duidelijke en strakke manier is
                     om dat te doen.
                  
Er is gevraagd hoe het met die doorzettingsmacht zit. We hebben al eerder over de
                     wachtlijsten gesproken en waarschijnlijk doen we dat volgende week weer tijdens ons
                     AO over huiselijk geweld en kindermishandeling. In de voortgangsrapportage zal ik
                     u rapporteren over wat die wachtlijstaanpak daadwerkelijk heeft opgeleverd. Een van
                     de elementen in die wachtlijstaanpak zijn de expertteams. Juist daar organiseren we
                     die doorzettingsmacht. Je zou kunnen zeggen dat de formele doorzettingsmacht in de
                     jeugdzorg al georganiseerd is, want die ligt namelijk gewoon bij de gemeente. Die
                     is de financier van de zorg en heeft de doorzettingsmacht om dingen af te dwingen
                     en dingen voor elkaar te krijgen. Maar we hebben ook gezien dat het best weerbarstig
                     is voor een individuele gemeente om dat soort dingen voor elkaar te krijgen. Daarom
                     hebben we gezegd dat iedere regio een eigen expertteam moet hebben waar die doorzettingsmacht
                     georganiseerd is. In bijvoorbeeld het geval van anorexiazorg waarover we vorige week
                     in de krant lazen, heeft het expertteam van Utrecht de doorzettingsmacht benut en
                     de plek die nodig was als het ware afgedwongen. Daaraan zien we dat het steeds beter
                     werkt. Zijn we er al? Nee, nog echt niet. Het ene expertteam heeft meer doortastendheid
                     dan het andere expertteam, dus we hebben nog een weg te gaan. Het wordt wel beter
                     dan het was. De inspectie zit erbovenop.
                  
Hiermee ben ik in ieder geval aan een einde, voorzitter. Ik weet niet of ik helemaal
                     volledig ben geweest, maar ik heb wel mijn best gedaan.
                  
De voorzitter:
Ik meen te horen dat mevrouw Westerveld nog één onbeantwoorde vraag heeft.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ja, ik had de vraag gesteld hoe het kan dat sommige specialistische behandelcentra
                     verdwijnen, terwijl er op andere plekken wachtlijsten zijn. Een voorbeeld dat nu veel
                     in het nieuws is, is de Albatros. Er wordt veel over gezegd, maar mijn vraag aan de
                     Minister is hoe dit kan. En wat kan hij betekenen als een plek waar veel jongeren
                     heel tevreden over zijn de deuren moet sluiten?
                  
Minister De Jonge:
Ik heb net een beetje geschetst wat het instrumentarium en handelingsrepertoire zijn
                     op het moment dat een instelling in de financiële problemen komt. Er moet een...
                  
De voorzitter:
Nee ho, nee ho, we hebben echt één minuut.
Minister De Jonge:
Dat heb ik net dus toegelicht. Over de Albatros heb ik vanmorgen in de krant gelezen.
                     Ik wist niet dat daar een besluit tot sluiting zou worden of zou zijn genomen. Het
                     is ook niet bekend bij het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd. Instellingen die
                     echt een probleem hebben, waar dus echt een zorgcontinuïteitsvraag aan de orde is,
                     melden zich doorgaans wel bij het ondersteuningsteam. Hierover is bij ons niets bekend.
                     We zullen het navragen bij de regio Den Haag. Kennelijk zijn er alternatieven voorhanden
                     voor deze locatie. Dat kan ik vanuit hier niet overzien. Ik meen dat deze locatie
                     onder zorgaanbieder Parnassia valt en kennelijk heeft die een besluit genomen. We
                     zullen navragen wat hier speelt. Mij is zeker niet bekend dat er een continuïteitsvraagstuk
                     aan de orde zou zijn.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, Minister, voor het beantwoorden van de vragen. Dan komen we aan de tweede
                     termijn van de Kamer. Ik hanteer één minuut per spreker. Het woord is aan mevrouw
                     Westerveld van GroenLinks.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voorzitter. Ik denk dat alle hier aanwezige Kamerleden op hun eigen manier hebben
                     geprobeerd om antwoord te geven op de vraag hoe we nog meer misstanden in de jeugdzorg
                     kunnen voorkomen. Een tijd geleden was ik op bezoek bij Yes We Can Clinics, die in
                     Brabant een prachtige locatie hebben, met grote sportverenigingen ernaast. Die hebben
                     ze bewust. Ze geven aan dat de jongeren die er zitten niet alleen de beste hulp maar
                     ook een hele mooie locatie verdienen, omdat dat helpt. Dat zou ik zo veel meer jongeren
                     gunnen. In mijn eerste termijn zei ik al dat ik heel graag zou willen dat we een oplossing
                     vinden voor jongeren die heel erg met zichzelf in de knoop zitten, die al heel vaak
                     zijn opgenomen en die daar vaak niet veel beter uit zijn gekomen dan toen ze erin
                     gingen.
                  
Voorzitter. Ik heb van de Minister een aantal hoopvolle zaken gehoord, maar ik ben
                     niet over alle antwoorden tevreden en wil graag een VAO aanvragen.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Tielen van de VVD.
Mevrouw Tielen (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank ook de Minister. Aan het begin van de eerste termijn
                     van de Minister ontstond er een beetje een geïrriteerd gesprek over de onderzoeken
                     en het geld. Die irritatie snap ik. Ik ben blij dat de Minister toezegt dat hij zijn
                     best doet om te zorgen dat de Kamer die onderzoeken dinsdag krijgt, omdat het gaat
                     over de informatiepositie van het hoogste orgaan in ons land, namelijk de Tweede Kamer.
                     Ik kijk uit naar de brief van de Minister met die onderzoeken.
                  
Ik ben blij met de kennisagenda – dat is ook weer een ingewikkeld woord – en dat er
                     daadwerkelijk wordt gekeken of kinderen er beter uit komen dan dat ze erin gaan, en
                     niet alleen op de dag dat ze eruit gaan, maar ook op langere termijn. Ik zie ernaar
                     uit dat dat echt concreet wordt. Ik ben verheugd over de vernieuwing die er is.
                  
Ik ben nog niet helemaal tevreden met de antwoorden van de Minister over de inspectie.
                     Ik snap hoe de inspectie werkt. Tegelijkertijd heb ik nog niet het gevoel dat de inspectie
                     er nu bovenop kan zitten en dat alle meldingen die van ouders en van kinderen zelf
                     komen ergens een plek krijgen en ook snel worden opgevolgd. We hebben immers voorbeelden
                     gezien waarbij meerdere mensen zeggen: ik had toch signalen afgegeven, waarom duurt
                     het zo lang? Mijn specifieke vraag aan de Minister luidt: wat is de status van de
                     meldplicht voor jeugdzorgaanbieders die hij heeft overwogen en waarover hij zich in
                     vorige debatten weleens heeft uitgesproken? Hoe gaan we om met de inspectie van pleeggezinnen
                     en gezinshuizen? En wat zijn de verwachtingen die de inspectie kan geven aan al die
                     ouders en kinderen die zich soms zorgen maken over eventuele misstanden?
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Meneer Voordewind namens de ChristenUnie.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik ben blij met de toezegging van de Minister om die rapporten
                     volgende week dinsdag in plaats van op vrijdag naar de Kamer te sturen. Ik denk dat
                     de hele Kamer het op prijs stelt dat dat niet op vrijdag gebeurt.
                  
Ik ben begonnen met de hartenkreet van een vader die zei: alsjeblieft, ik hoop dat
                     mijn dochter liefde en aandacht krijgt op de momenten dat ik haar die even niet kan
                     geven. Daarom houden wij en ik denk ook het CDA, en mogelijk nog meerdere partijen,
                     een blijvend pleidooi om die zorg zo dicht mogelijk bij huis en de thuissituatie te
                     leveren. Ik zie dan ook uit naar de notitie van de Minister over de pleegzorg en de
                     gezinshuizen. In dat kader blijf ik pleiten om te kijken naar die samenhang met het
                     actieplan voor gezinshuizen en om ook te kijken naar woonruimte voor jongvolwassenen
                     die uit de jeugdzorg komen als ze 18-plus zijn. Maar goed, daar gaan we in het volgende
                     debat waarschijnlijk over spreken.
                  
Met betrekking tot de suïcidepreventie dank ik de Minister voor zijn toezegging om
                     de Kamer te informeren over de wijze waarop we daar het meeste zicht op krijgen.
                  
Ten slotte had ik in de eerste termijn nog een vraag gesteld over de projectkosten
                     die de Minister in zijn laatste brief noemt. Bedoelt hij daar kosten mee om het projectbureau
                     te financieren of zijn dat andere projectkosten die hij gaat financieren? En komen
                     die dan uit het transformatiebudget? Kan de Minister daar nog iets over zeggen?
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Collega Hijink van de Socialistische Partij.
De heer Hijink (SP):
Dank u, voorzitter. Ik heb met dit soort debatten toch altijd het gevoel dat je door
                     hele dikke modder loopt. Je komt wel iets vooruit, maar je hebt niet het gevoel dat
                     je echt verder komt wat betreft de wachtlijsten, maar ook niet wat betreft de benoemde
                     misstanden en de mogelijkheden die de inspectie nu heeft. Kunnen we het gevoel krijgen
                     dat de Minister echt bereid is om vaart te maken? Ik heb daar toch mijn vraagtekens
                     bij, ook gelet op het feit dat kinderen als postpakketjes van de ene jeugdzorgaanbieder
                     naar de andere worden gestuurd en de vele tientallen overplaatsingen in een paar jaar
                     tijd. We hebben net de voorbeelden gehoord. Wat gaat de Minister daar nu concreet
                     aan doen? Ik krijg de antwoorden vandaag helaas niet.
                  
Het is goed dat de brief met die onderzoeken volgende week komt. Ik denk ook dat het
                     heel goed is dat we daar snel over gaan praten. Het kan niet anders dan dat de tekorten
                     heel groot zijn. Ik hoorde dat de gemeente Den Haag over het afgelopen jaar weer een
                     enorm tekort heeft. Dus ik ben heel benieuwd naar wat er precies uit de optelsom komt
                     en natuurlijk vooral naar wat de Minister daar vervolgens mee gaat doen. Is hij bereid
                     om de portemonnee te trekken om de gemeenten in staat te stellen het werk te doen
                     waarvoor ze op dit moment zijn aangesteld?
                  
Daar wil ik het bij laten, voorzitter. Ik wil niet onbeschoft zijn, maar ik heb om
                     16.00 uur een andere afspraak. Ik loop dus dadelijk weg.
                  
De voorzitter:
Meneer Raemakers namens D66.
De heer Raemakers (D66):
Voorzitter, dank u wel. Ik denk dat er over die onderzoeken naar het macrobudget genoeg
                     gezegd is. We wachten de brief af.
                  
Ook over anorexia is er in het debat heel veel gewisseld. Ook wat dat betreft wachten
                     we heel graag de brief af.
                  
Ik ben heel blij dat de Minister heeft gezegd dat we echt af moeten van de zwijgcontracten
                     en dat hij gaat werken aan een wettelijk verbod. Ik zou zo dadelijk in tweede termijn
                     nog wel heel expliciet van de Minister de uitspraak willen horen dat we die zwijgcontracten
                     ook niet meer willen in de gevallen waarbij aangifte is gedaan en waarvan de informatie
                     al bij politie en justitie ligt. Ik wil dat die zwijgcontracten in alle gevallen helemaal
                     uit de wereld zijn. Kan de Minister dat nog even bevestigen?
                  
Tot slot kom ik op de doorzettingsmacht. Daar was ik ook tevreden mee. Maar hoe zit
                     het met de treeknormen? Daar had ik ook naar gevraagd. Die hebben we niet in de jeugdzorg,
                     maar kan de Minister nog eens reflecteren op de vraag of we voor de wachtlijsten in
                     de jeugdzorg criteria kunnen hanteren die iets meetbaarder zijn?
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Mevrouw Kuiken namens de Partij van de Arbeid.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Voorzitter. Iemand vroeg me vandaag of ik verbaasd ben over het feit dat de wachtlijsten
                     zo lang zijn en dat er zo veel kinderen voortdurend van plek naar plek worden doorgeschoven.
                     Mijn antwoord was nee. Tegelijkertijd word je telkens wel geraakt door het feit dat
                     het zo'n grote impact op de kinderen heeft, omdat ze geen vrienden kunnen maken of
                     omdat ze zich niet meer veilig voelen, maar bijvoorbeeld ook door de wachtlijsten
                     of vanwege het feit dat sommige instellingen sluiten en er meer jongeren bijeen worden
                     geplaatst die eigenlijk niet samen horen. Deze jongeren hebben te maken met andere
                     problematiek waardoor er een grotere onveiligheid ontstaat.
                  
Voorzitter. Laat ik het even bij mezelf houden. De problemen van de jeugdzorg zijn
                     niet van de afgelopen twee jaar. Ze zijn ook niet van de afgelopen vijf jaar. Tegelijkertijd
                     ben ik geen knip voor de neus waard als ik hier niet in staat ben om de goede vragen
                     te stellen en iets meer te doen dan alleen maar papier heen en weer schuiven. We moeten
                     met elkaar de urgentie voelen om er nu ook echt wat aan te gaan doen. We moeten niet
                     alleen maar praten over systemen en geld schuiven. We moeten over een jaar of twee
                     concrete en meetbare resultaten hebben neergezet. Dat gevoel haal ik vandaag niet
                     uit het debat. Dat zal aan mezelf liggen. Dan heb ik niet de goede vragen gesteld.
                     Ik zal een nieuwe poging doen in het VAO dat er komt, maar ga met een vervelend gevoel
                     weg. Ik twijfel niet aan de intenties, maar ik geloof nog niet dat we met elkaar aan
                     de knoppen draaien die nodig zijn om echte veranderingen te bewerkstelligen. Ook ik
                     moet nu gaan, maar het spijt me voor al die jongeren die hier zitten met dat gevoel
                     en dat vertrouwen dat ze in ons moeten krijgen.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Mevrouw Agema van de PVV.
Mevrouw Agema (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn toezegging dat hij de jeugdzorginstellingen
                     gaat toevoegen aan de Wtza. Ik denk dat het een oplossing is, maar het is niet de
                     panacee op dit terrein. Het probleem ligt heel veel dieper, omdat heel veel gemeentes
                     niet bereid zijn om geld uit te geven aan de zorg voor dure kinderen. Daar ligt een
                     groot probleem. Als er dan allerhande malafide organisaties voor weinig wat willen
                     regelen, vrees ik dat dat probleem niet echt uit de wereld is, ook niet als die jeugdinstellingen
                     aan de Wtza worden toegevoegd.
                  
Kinderen die hoogspecialistische zorg nodig hebben, zijn eigenlijk de dupe van de
                     transformatie. Ja, dat vind ik wel. De Minister knijpt zijn ogen een beetje dicht.
                     Ik vind van wel. We hebben hier echt al te veel debatten over gevoerd, wat betreft
                     de anorexiazorg, Jason, Anna, noem maar op. We hebben al zo veel casussen gehad. Die
                     zijn zo structureel. Dat hoor je ook van de jeugdpsychiaters en jeugdhulpverleners.
                     Er moet echt meer gebeuren. We zitten in 2019 en 2020 komt eraan, met al die hoge
                     verwachtingen van de transformatie die zou plaatsvinden. Ik zie alleen maar een gebroken
                     vlinder die op de grond ligt. Die is echt nog niet gaan vliegen, voorzitter. Tijdens
                     de Voorjaarsnota verwacht ik van de Minister dat er gewoon geld geregeld wordt voor
                     de kinderen die hoogspecialistische zorg nodig hebben en die nu het kind van de rekening
                     zijn. We kunnen die urgentie niet in elk debat maar blijven uiten. Dan verliezen we
                     als Tweede Kamer keihard onze geloofwaardigheid.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Agema. Ik zie af van mijn tweede termijn en sluit aan bij de ChristenUnie
                     wat betreft de zorg nabij huis.
                  
Minister, kunt u vooruit met de laatste drie minuten?
Minister De Jonge:
Ja hoor. Ik zal heel kort reageren op de resterende vragen. Daarna zal ik nog twee
                     algemene zinnen uitspreken in reactie op de toon en sfeer van de tweede termijn, die
                     ik snap.
                  
Eerst de aankondiging van het VAO. Daar zien we reikhalzend naar uit, zeg ik in de
                     richting van GroenLinks.
                  
De tweede vraag betreft de meldplicht voor nieuwe aanbieders. Hoe ziet die eruit?
                     We hebben de Wtza, de Wet toetreding zorgaanbieders. Deze geldt doorgaans voor het
                     medisch-specialistische terrein, maar wij willen daar heel graag het jeugddomein aan
                     toevoegen. Met mevrouw Agema zeg ik dat dat zeker geen panacee is, maar het helpt
                     wel. Daarnaast is een veel scherpere inkoop nodig. Als je als gemeente een contract
                     hebt met een instelling die je niet echt kent, dan vind ik dat je daarmee risico's
                     creëert. Omdat we in de jeugdzorg het fenomeen van ongecontracteerde zorg gelukkig
                     niet kennen, is het in de jeugdzorg wel degelijk mogelijk om alleen de partijen te
                     contracteren die je kent, waarmee je een band hebt en een relatie hebt. U kent allen
                     mijn inzet wat betreft het Europees aanbesteden. Ik vind dat we daar in het sociaal
                     domein vanaf moeten en dat we gewoon in partnerschap tussen gemeenten en instellingen
                     tot nieuwere en betere vormen van zorg moeten komen. Dat maakt het veel makkelijker
                     om daadwerkelijk te komen tot een relatie, een bondgenootschap, een partnerschap tussen
                     gemeenten en aanbieders. In die setting zou ik de jeugdzorg graag georganiseerd willen
                     zien. Daar werken we hard aan; dat weet u.
                  
Dan kom ik op de inspectie. Omwille van de tijd noem ik twee dingen. Bij de voortgangsrapportage
                     zal ik weergeven wat de inspectie doet aan de genoemde thema's, zoals de gezinshuizen
                     en gesloten jeugdhulp, en op welke manier de signalen die binnenkomen in behandeling
                     worden genomen. Uw zorg is of dat wel alert genoeg gebeurt. Mijn beeld zegt van wel,
                     maar laat ik het u weergeven, opdat u uw controlerende taak zo goed mogelijk kan uitvoeren.
                     Dat is één.
                  
Twee, de inspectie maakt altijd een werkplan. In december, dacht ik, komt altijd het
                     werkplan voor volgend jaar. Als ik het werkplan krijg, stuur ik het altijd aan de
                     Kamer. Misschien is het goed om in de voortgangsrapportage het werkplan voor 2019
                     uit te lichten en aan de hand van die thema's de voortgang te schetsen. Eind 2019
                     krijgt u weer het werkplan voor 2020 en kunt u vanaf dat moment het debat weer volgen.
                  
Mevrouw Tielen (VVD):
Een werkplan is mooi, maar ik had eigenlijk wel verwacht dat het jaarbeeld van de
                     IGJ over 2018 al beschikbaar zou zijn. Wanneer is dat er? Ik wil namelijk gewoon graag
                     concrete uitkomsten en resultaten zien.
                  
Minister De Jonge:
In ieder geval in mei.
Dan kom ik op de CU. De heer Voordewind heeft een aantal observaties gedaan. Daarnaast
                     resteert er nog één vraag: wat bedoel ik met die projectkosten? Wat is er nodig voor
                     de uitwerking van het huidige plan van aanpak? De financiële gevolgen voor individuele
                     instellingen zijn gewoon een kwestie tussen de gemeente en de betreffende individuele
                     instelling. Als het gaat over de transformatie die men in een regio van plan is, is
                     het vaak – ik geloof in zes regio's – onderdeel gemaakt van het regionaal transformatieplan.
                     Maar als het gaat over de projectkosten om dit plan uitgevoerd te krijgen, is er niet
                     echt een eigenaar voor die projectkosten. Daarom heb ik gezegd dat we die als ministerie
                     dragen binnen de begroting voor jeugd. We zorgen dus zelf voor een dekking.
                  
De heer Voordewind (ChristenUnie):
«De uitvoering van dit actieplan» is heel vaag. Er staan heel veel acties in het plan.
                     Wat bedoelt u daar precies mee?
                  
Minister De Jonge:
Waar het gaat over de kosten die worden gedragen door individuele instellingen is
                     het gewoon een kwestie tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer, dus tussen de
                     regio en de instelling. Daarnaast zijn er de projectkosten, de kosten voor de projectleiding
                     et cetera en de kosten om daarop te sturen, zodat alle acties die we ons hebben voorgenomen
                     ook daadwerkelijk uitgevoerd en waargemaakt kunnen worden. Dat zijn de centrale kosten,
                     de programmakosten om het uitgevoerd te krijgen. Die kosten dragen wij als departement.
                     Er worden geen bedden van betaald. Dat gaan we niet doen, als dat uw vraag was.
                  
De SP heeft volgens mij geen nieuwe vragen gesteld. D66 heeft een vraag gesteld ter
                     bevestiging van de aangifte. Wat als er al een aangifte is gedaan? Dat maakt niet
                     uit. Een zwijgcontract is een zwijgcontract en mag niet meer worden afgesloten. Het
                     zal wat mij betreft gewoon een verbod op zwijgcontracten worden.
                  
Dan kom ik op de treeknormen. In de voortgangsrapportage gaan we in op de manier waarop
                     de wachtlijstaanpak in de regio vorm krijgt. Daarin zal ik ook ingaan op die treeknormen.
                     In formele zin bestaan ze weliswaar niet in de jeugd- en opvoedhulp, maar ze worden
                     wel degelijk toegepast, want je moet ergens aan normeren. De jeugd-ggz had uit het
                     verleden treeknormen, nog vanuit het medisch-specialistische domein, en die heeft
                     ze gewoon gehouden. Die J&O-normering is daar een beetje van afgeleid. Zo gaan de
                     meeste regio's ermee om. Maar laat ik u weergeven op welke manier dat gebeurt op dit
                     moment.
                  
Dan kom ik op de observatie die de SP, maar ook wel de PVV en de PvdA, deed. Laat
                     ik vooropstellen dat iedereen hier zit met een gevoel van urgentie, van «de verbeteringen
                     die we met elkaar willen, wil ik sneller en tastbaarder terugzien in de praktijk».
                     Met al dat geuite ongeduld ben ik het van harte eens en ik heb datzelfde ongeduld
                     in mijn lijf. Op die manier doen we ook ons werk. Tegelijkertijd weten we dat we aan
                     het werk zijn met een hele grote sector waarin de problemen niet gisteren ontstaan
                     zijn en waarin de problemen ook niet morgen opgelost zijn. Quick fixes bestaan wat
                     dat betreft niet.
                  
Aan mevrouw Agema, en alle anderen die het genoemd hebben, bevestig ik dat ik niet
                     zal weglopen voor de uitkomst van het volumeonderzoek, maar ik zal er ook niet op
                     vooruitlopen. We zullen ons daarvan rekenschap geven en we zullen op basis van die
                     uitkomst acteren. Daarover gaan we me elkaar het debat hebben. Maar het is zoveel
                     meer dan dat. Tuurlijk is geld ook belangrijk, maar het is zoveel meer dan dat. De
                     meeste onhandigheid in de wijze waarop het stelsel soms is ingericht, heeft eigenlijk
                     niet zo gek veel met geld te maken. Neem bijvoorbeeld alles rondom de gesloten jeugdzorg.
                     Gesloten jeugdzorg is ongeveer de duurste vorm van jeugdzorg. Alle alternatieven zouden
                     dus goedkoper zijn. Toch zien we dat die alternatieven er eigenlijk te weinig zijn
                     op dit moment. Kortom, het heeft ook met heel veel andere dingen te maken en al die
                     andere dingen hebben we met elkaar aan te pakken. En ja, er zijn dingen waarvan je
                     wil dat die nooit meer gebeuren. Daarom kneep ik eventjes met mijn ogen, zeg ik in
                     de richting van mevrouw Agema. Er zijn dingen die je geen enkel kind gunt. Er gebeuren
                     dingen in de jeugdzorg die je in de toekomst absoluut wilt voorkomen. Het klopt dat
                     die dingen er zijn. Maar er zijn ook dingen die ontzettend mooi zijn. We hebben het
                     vaak over incidenten, maar we hebben het zelden over de duizenden keren per dag dat
                     een incident in de jeugdzorg wordt voorkomen, door medewerkers die alert zijn en hun
                     nek uitsteken. Dat is geen verwijt, naar niemand toe. Integendeel. Maar als we spreken
                     over de jeugdzorg maak ik me weleens zorgen of we wel in voldoende mate met twee woorden
                     blijven spreken. De dingen die beter kunnen, moeten we niet onder het tapijt vegen.
                     Natuurlijk niet, maar we moeten zeker ook oog hebben voor al die mooie ontwikkelingen
                     en al die dappere, stoere jeugdzorgprofessionals die iedere dag hun nek uitsteken
                     voor de jongeren die aan hen worden toevertrouwd. Daar heb ik grote waardering voor.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, excellentie. Dan komen we aan het eind van deze vergadering. We hebben
                     zeven minuten uitloop, zal ik nog maar even zeggen. Ik dank de aanwezige Kamerleden,
                     de excellentie voor de antwoorden, de ondersteuning en de belangstellenden op de publieke
                     tribune en thuis. Dank u wel.
                  
Sluiting 16.07 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport - 
              
                  Mede ondertekenaar
H.J. Post, griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.