Lijst van vragen : Lijst van vragen inzake de beleidsreactie bij het verslag over de Staat van het Onderwijs 2017-2018 (Kamerstuk 35000-VIII-176)
2019D17275 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en
Voortgezet Onderwijs en Media over hun brief van 10 april inzake de beleidsreactie
bij het verslag over de Staat van het Onderwijs 2017–2018 (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 176).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Alberts
Nr.
Vraag
1
Hoeveel scholen maken gebruik van de uitzonderingsgrond voor de laatste school van
een richting in een bepaald gebied? Welke richting hebben deze scholen?
2
Welke maatregelen worden er genomen tegen de wo-masteropleidingen1 die geen schakelprogramma aanbieden terwijl ze hier wettelijk toe verplicht zijn?
3
Welke technische mbo-opleidingen2 hebben een loopbaanperspectief en salaris vergelijkbaar met sommige academische opleidingen
en welke academische opleidingen worden hiermee bedoeld? Welke cijfers staven dit?
4
Kunt u een overzicht geven van het totaal aantal studenten in het hbo3 en het wo van de afgelopen vijf jaar?
5
Kunt u een overzicht geven van het totaal aantal internationale studenten in het hbo
en wo van de afgelopen vijf jaar?
6
Kunt u een overzicht geven van het totaal aantal internationale studenten uit de EU/EER4 en internationale studenten van buiten de EU/EER van de afgelopen vijf jaar?
7
In welke mate speelt het lerarentekort een rol in het mbo?
8
Kunt u cijfers geven van het aantal mbo-, hbo- en wo-studenten die buiten de onderwijsinstelling
bijles- dan wel schaduwonderwijs zoeken en/of regelen?
9
Wanneer heeft uw ministerie de Staat van het Onderwijs dit jaar ontvangen en wanneer
was dat de afgelopen vijf jaar?
10
Wat zijn de geprognosticeerde effecten van de voorgestelde beleidsmaatregel om het
collegegeld voor niet-EER-studenten niet langer te maximeren, gegeven dat de Staat
van het Onderwijs spreekt van een toegenomen instroom van deze studenten?
11
Zijn er demografische verschillen tussen groepen studenten die vaker switchen, en
zij die vaker dezelfde studie blijven volgen, gegeven dat de switch tussen studies
vooral na het eerste jaar is gedaald?
12
Hoe verklaart u de ontwikkeling dat het percentage studenten dat na het behalen van
een wo-bachelorsdiploma doorstroomt naar een wo-master, afneemt?
13
Wat zijn de juridische mogelijkheden voor de Inspectie van het Onderwijs (verder:
inspectie) om te handhaven op door derden georganiseerd onderwijs, zoals gastlessen,
excursies en techniekfestivals (zoals Generation Discover)?
14
Klopt het dat het Convenant «Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring»
momenteel verlopen is en ook niet automatisch is verlengd?
15
Wat is de inzet van de inspectie om een vervolg te geven aan het Convenant «Scholen
voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring»?
16
Wat zijn de obstakels voor de inspectie om te handhaven op door derden georganiseerd
onderwijs, zoals gastlessen, excursies en techniekfestivals (zoals Generation Discover)?
17
Waarop baseert u de tevredenheid over het feit dat «kansenongelijkheid niet langer
lijkt op te lopen»? Is teleurstelling dat er geen vermindering optreedt hier niet
meer op zijn plaats?
18
Op welke wetenschappelijke onderzoeken baseert u uw uitspraak dat een belangrijke
factor voor het succes van het onderwijs de vrijheid in ons stelsel is (gelet op het
feit dat de inspectie het heeft over «iets minder vrijheid en vrijblijvendheid»)?
19
Op welke onderzoeksresultaten baseert u de aanname dat «de lopende curriculumherziening
noodzakelijk is om de gewenste kwaliteitsslag in het funderend onderwijs te maken»?
20
Welke initiatieven zijn er om het burgerschapsonderwijs te versterken?
21
Op welke wijze komen belangrijke aandachtspunten zoals de werkdruk en de verdere verbetering
van de toegankelijkheid tot uiting in beleid?
22
Wat zijn de redenen om er niet voor te kiezen terug te gaan naar één eindtoets in
het basisonderwijs, gezien de constatering van de inspectie dat de huidige toetsen
niet goed vergelijkbaar zijn?
23
Overweegt u nog andere, nieuwe maatregelen om het lerarentekort op te lossen naast
de zes genoemde reeds lopende maatregelen en de regionale subsidieregeling en de doeluitkering
voor de G45?
24
Is de omarming van het Onderwijsraadadvies «Ruim baan voor de leraar» niet een extra
bedreiging voor de onderwijskwaliteit, in het licht van het standpunt van de inspectie
dat er een relatie is tussen onbevoegdheid van leraren en slechtere prestaties van
leerlingen?
25
Welke instrumenten staan u ter beschikking om de leerlingensegregatie aan te pakken?
26
Welke instrumenten staan u ter beschikking om de lerarensegregatie aan te pakken?
27
Op welke onderzoeksresultaten baseert u de stelling «differentiatie, maatwerk en innovatie
zijn noodzakelijk om leerlingen en studenten op de toekomst voor te bereiden»?
28
Kunt u een overzicht geven van de resultaten van de inzet van «vliegende brigades»
in het po6 en het project «Leren verbeteren» in het vo?7
29
Kunt u een overzicht geven van de resultaten van het inzetten van «collegiale visitatie»
op scholen?
30
Kunt u aangeven of de inspectie bij ernstige casuïstiek het afgelopen jaar al eens
direct heeft ingegrepen, betreffende ernstig en langdurig falen van een bestuur of
acute problemen bij scholen, opleidingen en instellingen. Zo ja, wat was daarvan het
resultaat?
31
Waarom wordt aan de inspectie de bevoegdheid toegekend om bij ernstig falen direct
in te grijpen? Is dit niet bij uitstek een verantwoordelijkheid waar u als Minister
zelf aan zet bent?
32
Welke mogelijkheden ziet u om bij het verbeteren van de kwaliteitscultuur niet alleen
de sectorraden te betrekken maar uitdrukkelijk ook de besturenorganisaties?
33
Hoe wordt het voornemen tot uitbreiding van de handelingsruimte van de inspectie om
bekostigingssancties op te leggen uitgewerkt? Beoogt het kabinet een wetswijziging?
34
In hoeverre houdt u ermee rekening dat de vernieuwende concepten vooral differentiatie
toepassen, terwijl onderzoek uitwijst dat dit segregatie in de hand werkt (zoals de
onderzoeken/publicaties van professor Denessen, Universiteit Leiden, aantonen)?
35
Welke instrumenten staan u ter beschikking om in te spelen op de relatie tussen lerarensegregatie
en het lerarentekort, zoals de inspectie die legt?
36
Hoe houdt de inspectie toezicht op de kwaliteit van het onderwijs in de gesloten jeugdzorg
en JJI's?8
37
Hoeveel procent van de havisten en vwo'ers kiest voor een tussenjaar na het afstuderen
op jaarbasis sinds 2012?
38
In hoeverre steunt u de oproep van de inspectie dat de overheid regie moet nemen om
een raamwerk van eisen en ambities vast te stellen? Waarom is meer nodig dan op basis
van de referentieniveaus gebeurt?
39
Hoe waarborgt u dat de lopende curriculumherziening inderdaad, zoals beoogd, de overladenheid
van het programma terugdringt, zodat er meer vrije ruimte ontstaat voor scholen?
40
In hoeverre is de ontwikkeling op het terrein van burgerschapsonderwijs en persoonsvorming
meetbaar te maken en te volgen? Hoe voorkomen we het risico van verschraling van het
onderwijs?
41
Op welke punten heeft het Onderwijsverslag tot een aanpassing van de aanpak van het
lerarentekort geleid en hoe kunnen de inzichten in dit verslag worden benut om scholen
beter te ondersteunen?
42
Wat doet het kabinet om werkgevers zover te krijgen dat ze kwetsbare leerlingen en
studenten een stage-/werkplek bieden en dat er meer openheid komt voor deze kwetsbare
groep? Hoe staat het met de opgave van het quotum voor de doelgroep arbeidsbeperkten?
43
Worden andere manieren verkend om scholen met elkaar te vergelijken dan door middel
van de eindtoets, gelet op het feit dat de eindtoets hiervoor niet ontwikkeld is?
44
Wat is de reden dat slechts 20% van de scholen de referentieniveaus voor
luisteren, spreken en gesprekken als basis voor de gestelde doelen rondom mondelinge
taalvaardigheden noemt?
45
Wat is de reden dat 40% van de scholen geen doelen heeft gesteld op het gebied van
mondelinge taalvaardigheid? Is hier een verschil te zien tussen scholen met veel leerlingen
die thuis een andere taal spreken en scholen die niet veel van deze leerlingen hebben?
46
Wat is de reden dat de betrokkenheid van het schoolbestuur doorgaans gering is bij
de mondelinge taalvaardigheid? Is hier een verschil te zien tussen scholen met veel
leerlingen die thuis een andere taal spreken of weinig leerlingen die thuis een andere
taal spreken?
47
Wat is de reden dat het percentage leerlingen dat het streefniveau 2F
beheerst, onder de ambitie van de commissie Meijering van 65% ligt voor alle drie
de subdomeinen? Kunt u aangeven hoe lang het duurt voor deze ambitie van 65% wel wordt
gehaald? Wat is daarvoor nodig?
48
Kunt u aangeven waardoor het komt dat de luistervaardigheid van leerlingen in groep
acht in 2017 enigszins is afgenomen ten opzichte van leerlingen in groep acht in 2007
en de spreekvaardigheid min of meer stabiel is gebleven?
49
In hoeveel gevallen betreffende verzuim is de maatregel schorsen of stopzetten van
de kinderbijslag genomen? In hoeveel van die gevallen is het kind weer teruggekeerd
naar school?
50
Welke ontwikkeling kent het schaduwonderwijs ten opzichte van het Onderwijsverslag
2014/2015 toen de inspectie een toename signaleerde van onderwijsactiviteiten die
buiten school werden georganiseerd, waarbij het vaak ging om huiswerklessen en extra
begeleiding die ouders en leerlingen zelf organiseerden en financierden? Kan de inspectie
ook ontwikkelingen in het schaduwonderwijs melden die zich aftekenen sinds het verschijnen
van het rapport «Licht op schaduwonderwijs» van Oberon in 2017? Wat betekenen deze
ontwikkelingen voor de kansen(on)gelijkheid van jongeren?
51
Hoeveel studenten worden op dit moment begeleid na het behalen van hun diploma op
niveau 1 of 2, als gevolg van de motie Kwint/Özdil?9
52
Wanneer kunnen we de eerste resultaten verwachten van de pilot naar aanleiding van
de motie Kwint/Özdil?
53
In hoeverre ziet u de kwaliteit van de basiseducatie aan volwassenen die te kampen
hebben met laaggeletterdheid als een grondwettelijk voorwerp van de aanhoudende zorg
der regering? Waarom komt deze niet aan bod in dit jaarlijkse verslag van de Staat
van het Onderwijs aan de Staten-Generaal?
54
Is er onderzoek gedaan naar het effect van zomerscholen? Zo ja, wat zijn daarvan de
conclusies?
55
Op wat voor manier spelen de pabo’s10 en de lerarenopleidingen in op de variëteit en vernieuwing binnen het onderwijs?
56
Hoe wordt gemeten dat kinderen gelijke talenten hebben?
57
Hoe wordt gemeten dat kinderen gelijke kansen hebben?
58
Kunt u de uitspraak onderbouwen dat kinderen met gelijke talenten minder gelijke kansen
hebben dan tien jaar geleden?
59
Is de door de inspecteur-generaal gebezigde term «haarscheuren» in uw ogen niet veel
te licht voor de geschetste verergerde problematiek van slechtere prestaties, meer
laaggeletterdheid, «voorzichtig stabiliserende» kansenongelijkheid, meer (sociaaleconomische)
segregatie en de met dit alles samenhangende risico’s voor de onderwijskwaliteit van
de toekomst?
60
Is de constatering dat (zelf-)evaluatie van specifieke pedagogisch-didactische concepten
op scholen amper tot niet voorkomt voor u reden om meer terughoudend te zijn bij het
kijken naar en faciliteren van scholen die met dit soort initiatieven komen in de
toekomst en vormt dit geen aanleiding voor u om in bredere zin strenger te kijken
naar het nut en de opbrengsten voor de samenleving van de hierdoor ontstane concurrentiestrijd
tussen scholen, ook in het licht van het feit dat het mogelijk alleen maar goed is
voor de concurrentiepositie van een school?
61
Hoe zorgen we ervoor dat het uitwisselen van kennis en ervaring plaatsvindt?
62
Wat bedoelt de inspectie met «daarnaast profiteert niet iedereen mee van de gunstige
arbeidsmarktperspectieven»? Gaat dit over überhaupt het vinden van een baan? Kan dit
in relatie tot het praktijkonderwijs specifiek uitgelegd worden, aangezien deze studenten
begeleid worden naar werk?
63
Wat omvat de kerntaak «socialisatie» meer dan burgerschap? Wat bent u voornemens om
te doen om, naast burgerschap, meer zicht te krijgen op de kerntaak «socialisatie»?
Graag een uitsplitsing naar sector.
64
Wat zijn bewezen effectieve aanpakken dan wel middelen in het licht van gelijke kansen?
65
Is er een verklaring voor de daling van het aantal hoogpresteerders?
66
Wat is de reden dat 15% van de jongeren richting een uitkering gaat? Gaat dit alleen
over ziekte? Kan er geconcludeerd worden dat deze 15% geen vervolgopleiding (mbo,
hbo of wo) afgerond heeft?
67
Is in figuur 1.1b de deeltijdfactor meegenomen in de gemiddelde jaarsalarissen? Zou
u eenzelfde grafiek kunnen maken waarin dit wel/niet is meegenomen?
68
Kunt u een lijst maken met het gemiddelde bruto maandsalaris en het aantal gediplomeerden
van alle opleidingstypen met een matig of slecht arbeidsmarktperspectief?
69
Welke mbo- en hbo-opleidingen in figuur 1.1b hebben een percentage zonder werk hoger
dan 20% en om hoeveel gediplomeerden gaat het per opleiding?
70
Wat is de reden dat alleen gediplomeerden van de basisberoepsgerichte
leerweg in het vmbo11 vaker een uitkering hebben (13% in plaats van 4%) dan elf jaar geleden?
71
Is er inzicht in de redenen waarom gediplomeerden met een niet-westerse migratieachtergrond
minder vaak een baan hebben dan gediplomeerden zonder migratieachtergrond?
72
In hoeverre is het burgerschapsonderwijs in het po en in het vo gericht op burgerschapskennis,
waar een toenemende trend zichtbaar is onder leerlingen in het vo, maar in mindere
mate onder leerlingen in groep acht of het eerste jaar van het vo?
73
In hoeverre is het burgerschapsonderwijs gericht op burgerschapsvaardigheden en -houdingen,
waar geen trend in zichtbaar is volgens het rapport onder vo-leerlingen maar wel onder
leerlingen in groep acht?
74
Lijkt er een verband te zijn tussen de opwaartse trend in de schooladviezen aan het
einde van de basisschool in eerdere jaren en het huidige wisselende vervolgsucces
van havisten? Zo ja, welk?
75
Lijkt er een verband te zijn tussen de opwaartse trend van mbo(-4)-studenten dat een
diploma behaalde en het feit dat 27% van de havisten doorstroomt naar het mbo? Zo
ja, welk? Zo nee, hoe verhouden de slaag- en diplomakansen van mbo-studenten die van
de havo afkomen zich tot de slaag- en diplomakansen van de overige mbo-studenten?
76
Is er een reden aan te geven waarom de kennis over de manier waarop de samenleving
«in elkaar zit» en hoe de democratie «werkt», achterblijft in het Nederlandse onderwijs
in vergelijking met landen om ons heen?
77
Is er een reden aan te geven waarom in alle onderwijssoorten tussen 2009 en 2015 de
burgerschapskennis enigszins is toegenomen, behalve in het vmbo?
78
Hoe verhouden de cijfers die studenten op de middelbare school haalden zich tot hun
slaag- en diplomakansen op de gekozen vervolgopleiding? Is er verschil merkbaar tussen
de verschillende schooltypen en binnen de schooltypen tussen de verschillende profielen?
79
Is er een reden aan te geven waarom, vergeleken met negen jaar geleden, de verschillen
tussen het schooladvies en de eindtoets tweemaal zo groot zijn geworden?
80
Heeft de inspectie een verklaring voor de enorme toename (van 13 naar 48%) van laagpresteerders
op wiskunde onder leerlingen uit de minst bevoorrechte milieus (20% laagste sociaaleconomische
status)?
81
Wat is de verklaring dat studenten met een niet-westerse migratieachtergrond 20 procentpunten
minder kans hebben om in vijf jaar een hbo-bachelordiploma te halen?
82
Wat is de actuele stand van zaken van het percentage laaggeletterden onder veertienjarigen
in Nederland? Wat zegt de huidige stand van zaken over de effectiviteit van de Wet
referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen?12 Hoe verklaart u deze mate van effectiviteit?
83
Heeft de inspectie een verklaring voor de toename van het aantal laaggeletterden onder
veertien jaar?
84
Wat is de reden dat het percentage laaggeletterden onder veertienjarigen in Nederland
tussen 2003 en 2012 is toegenomen, van 11,5 naar 17,9%?
85
Kán de inspectie de prestaties op de gebieden taal en rekenen aan het eind van de
basisschool niet vergelijken of wil de inspectie dat niet? Anders gezegd: zijn de
verschillen tussen de eindtoetsen zo groot dat vergelijking onmogelijk is of kost
het teveel (werk) om die vergelijkbaarheid te bepalen?
86
Welke ijkpunten zijn naar de mening van de inspectie cruciaal voor kansen en kansengelijkheid?
Waarom?
87
Geven de cijfers van 2012 een adequaat beeld van de actuele stand van zaken rondom
laaggeletterdheid? De inspectie concludeert namelijk dat het percentage laaggeletterden
onder veertienjarigen is toegenomen van 11,5% (2003) naar 17,9% (2012), en in de afgelopen
tien jaar is extra inzet gepleegd op rekenen en taal.
88
Kunt u bevestigen dat scholen in het bijzonder onderwijs die segregatie versterken
meestal conceptscholen in de richting «algemeen bijzonder» zijn, en dat er geen signaal
is dat de (levensbeschouwelijke) richtingen in het bijzonder onderwijs de segregatie
versterken?
89
Klopt het dat de groei in aantal en soort vernieuwende conceptscholen niet heeft geleid
tot een groei van de kwaliteit van onderwijs?
90
Welke invloed heeft de toename in verschillende soorten conceptscholen («hokjesscholen»)
gehad op de leerlingensegregatie tussen scholen?
91
Hoeveel scholen die experimenteren met maatwerk en extra aanbod voldoen niet aan een
goede en systematische evaluatie?
92
Is er een verband tussen het hoge innovatiegehalte van het Nederlandse onderwijs en
de afnemende taal- en rekenprestaties? Ofwel: gaat de aandacht voor innoveren ten
koste van de aandacht voor de kernvakken?
93
Hoe verklaart u de groei van het aantal concepten en profielen van scholen in de laatste
twee decennia?
94
Kunnen op basis van de ruime definiëring van profielen en onderwijsconcepten die de
inspectie hanteert en de door de inspectie aangegeven beperkingen in de dataverzameling,
de stellig verwoorde conclusies getrokken worden?
95
Vindt er een evaluatie plaats als een vorm van bijzonder onderwijs of bijzondere aanpak
verdwijnt of een doorstart maakt onder een andere naam? Zo ja, wie voert deze evaluatie
uit en waar zijn de rapporten terug te vinden? Zo nee, waarom niet?
96
Hoe komt het dat profiel- en conceptscholen zich vooral bevinden in de meer stedelijke
gebieden?
97
Wat is de omvang van het aantal bij- en omscholers aan lerarenopleidingen die eerder
een ho-diploma behaalden?
98
Waarom is het aandeel vmbo-leerlingen dat gebruik maakt van een maatwerkdiploma zo
laag, ondanks dat in het vmbo (kader- en basisberoepsgericht) de mogelijkheid tot
maatwerk is toegenomen?
99
Kunt u een overzicht geven van onderwijsvernieuwingen die de inspectie onderzocht
heeft en daarbij vermelden welke aantoonbaar goed werken en welke minder of niet?
100
Kunt u een overzicht geven van welke onderwijsvernieuwingen en -concepten de inspectie
beschouwt als bewezen niet-effectief?
101
Zijn de vo-scholen die in de afgelopen jaren het oordeel (zeer) zwak van de inspectie
kregen en nu een conceptschool zijn geworden, beter gaan presteren? Zo ja, wat heeft
bijgedragen aan betere prestaties? Zo nee, is er nadat deze scholen een concept zijn
gaan aanbieden, een verandering waarneembaar in de aanmeldingen van leerlingen?
102
Kunt u in kaart brengen wat de geografische spreiding is van aanvragen voor een profiel-
of conceptschool die uiteindelijk niet tot stand is gekomen en wat de reden hiervoor
was?
103
Kunt u een overzicht geven per soort profiel- of conceptschool in het po hoe vaak
een school de «eigen doelen» niet goed in beeld heeft en deze evalueert, afgezet tegen
het aantal scholen van die specifieke soort profiel- of conceptschool?
104
Kunt u een overzicht geven per soort profiel- of conceptschool in het vo hoe vaak
een school de «eigen doelen» niet goed in beeld heeft en deze evalueert, afgezet tegen
het aantal scholen van die specifieke soort profiel- of conceptschool?
105
De inspectie geeft aan dat de inspecteurs regelmatig vernieuwingen zien die niet kansrijk
zijn. In een enkel geval gaat het daarbij zelfs om bewezen ineffectieve innovaties.
Op welke bewezen ineffectieve innovaties in po en vo doelt de inspectie en op welke
vernieuwingen die niet kansrijk zijn?
106
Doen we wel recht aan de vernieuwingen en innovaties door de effectiviteit hiervan
af te meten aan smalle kwaliteitsstandaarden (uit het technisch rapport «Variëteit
en vernieuwing» blijkt namelijk dat de inspectie de concepten en profielen langs de
lat van de «smalle» indicatoren legt: oordeel onvoldoende/zeer zwak, de centrale examenresultaten
op kernvakken en nominale studieduur in relatie tot Cito-eindtoetsscore, terwijl veel
profielen en concepten juist appelleren aan andere – bredere – doelen van het onderwijs)?
107
Hoe werken de verschillende initiatieven om het onderwijs meer «evidence-based» of
«evidence-informed» te maken met elkaar samen?
108
Zijn er scholen die wel grondige evaluaties maken van eigen doelen? Kunt u zeggen
welke dit zijn?
109
Wat bedoelt de inspectie met de zin «Als inspectie willen we brede kwaliteit belonen»
en waaruit bestaat zo’n beloning?
110
De inspectie heeft – via een internetanalyse van onder andere websites van scholen
– conclusies getrokken over monitoring en kwaliteitszorg van scholen, zoals dat de
kwaliteit van de onderzoeken te wensen overlaat. Voor de kwaliteitsbeoordeling op
eigen doelen13 wordt veelvuldig gebruik gemaakt van behoorlijk gedateerde of enkel en alleen internationale
bronnen. Beide zijn lastig te relateren aan de actuele situatie op Nederlandse scholen.
Is het, op basis van deze door de inspectie gehanteerde methode, verantwoord om dergelijke
conclusies te trekken?
111
Hoe stelt de inspectie vast of een school al te maken heeft met het lerarentekort?
112
Zijn de scholen die al te maken hebben met het lerarentekort de enige scholen die
nauwelijks in kwaliteitsverbetering investeren?
113
Hoe verhoudt de huidige investering in kwaliteitsverbetering op de scholen die al
te maken hebben met het lerarentekort zich tot de investering in kwaliteitsverbetering
die deze scholen in eerdere jaren deden voordat zij leden onder een lerarentekort,
bijvoorbeeld vijf, tien, vijftien en twintig jaar geleden?
114
Hoeveel procent van de schoolbesturen investeert in kwaliteitsverbetering als de basiskwaliteit
eenmaal bereikt is?
115
Welke factoren spelen een rol voor leraren om voor een bepaalde school te kiezen en
hoe kunnen schoolbesturen hierop inspelen, bijvoorbeeld door aanpassingen in het opleidingsbeleid
of de aangeboden contractvorm?
116
Hoeveel uur werken leraren in het po gemiddeld en hoe verhoudt dit zich tot één, vijf,
tien en vijftien jaar geleden?
117
Is er een indicatie dat financiële stimulansen om in de Randstad leraren van buiten
de Randstad te trekken (enig) effect hebben gehad?
118
Is de letterlijke constatering van de inspectie dat het lerarentekort oploopt en een
bedreiging vormt voor de onderwijskwaliteit voor u reden om veel sterker dan nu het
geval is in te gaan zetten op de oplossing van het lerarentekort en met nieuwe maatregelen
te komen, zoals bijvoorbeeld kleinere klassen, lagere werkdruk voor leraren door minder
lessen en een veel betere beloning?
119
Is er een verband tussen voorkeuren van leraren voor scholen en de lerarentekorten
op scholen met veel migrantenleerlingen?
120
Is bekend hoe vaak klassen worden verdeeld omdat er geen leraar beschikbaar is?
121
Is bekend hoeveel van de 360 aanvragen die er in 2014 waren voor zij-instroomtrajecten
zijn gehonoreerd en hoeveel van de gestarte trajecten met succes zijn afgerond? Hoeveel
mensen die het traject hebben afgerond staan daadwerkelijk voor de klas?
122
Hoe verklaart u de ogenschijnlijke tegenstelling tussen paragraaf 1.3.1 (daar heet
lerarentekort risico voor het onderwijs), daaronder het kopje «lerarentekort bedreiging
voor kwaliteit van onderwijs» en in diezelfde alinea de uitspraak van de inspectie
dat de toezichtgegevens geen duidelijk beeld schetsen over de relatie tussen het lerarentekort
en de onderwijskwaliteit?
123
Is er een reden aan te geven waarom de instroom op tweedegraads lerarenopleidingen
sinds 2014 afneemt en ten opzichte van 2017/18 verder daalde met 5%?
124
Hoe zijn de 900 aanvragen voor zij-instroomtrajecten verdeeld over de sectoren? Hoeveel
aanvragen zijn hiervan goedgekeurd?
125
Is er een reden aan te geven waarom in het vo het verschil in lerarentekort tussen
de Randstad en overige gebieden kleiner is dan in het primair onderwijs?
126
Wat is de oorzaak van het feit dat het percentage leraren met een niet-westerse migratieachtergrond
landelijk laag (slechts 3,7%) is?
127
Heeft de inspectie een verklaring voor de constatering dat leerlingen hogere examencijfers
halen bij leerkrachten die meer verdienen?
128
Halen de scholen in het po en het vo de afspraken die zijn gemaakt over de functiemix?
Is hierbij een relatie te zien met het gegeven dat scholen die hun leraren 10% meer
betalen dan het gemiddelde ook betere examenresultaten laten zien?
129
Hoe verhoudt het onderzoek waaruit blijkt dat vooral ervaring van leraren bepalend
is voor de leerprestaties van leerlingen, zich tot het onderzoek waaruit blijkt dat
leerlingen hogere examencijfers halen bij leerkrachten die meer verdienen? Is bij
het tweede genoemde onderzoek de betere beloning puur afhankelijk van de ervaring
van de betreffende leraar of was er ook sprake van prestatiegerichte beloningen of
het aantal uren voor de klas?
130
Kunt u het ziekteverzuim per onderwijssector per regio in kaart brengen?
131
Hoe verhoudt het verloop van beginnende leraren zich tot het verloop van beginnende
leraren één, vijf, tien en vijftien jaar geleden?
132
Is de letterlijke constatering van de inspectie dat onbevoegde leraren slecht zijn
voor de schoolprestaties, een negatief effect hebben op de examencijfers en dat de
verdeling van die onbevoegde leraren ook nog eens nadelig is voor de kansengelijkheid,
voor u reden om initiatieven en adviezen die een lossere omgang met bevoegdheden bepleiten
met zeer grote terughoudendheid te benaderen?
133
Waarom kan de inspectie geen uitspraken doen over het effect van verhogen van salarissen
op prestaties?
134
Kunt u verklaren waarom er minder verloop is onder leraren op scholen met meer leerlingen
met hoger opgeleide ouders, terwijl de ervaren werkdruk niet verschilt?
135
Hoe kan de werkdruk in het po gelijk zijn bij scholen met hoger en lager opgeleide
ouders, terwijl er toch meer burn-outklachten zijn?
136
Worden de ervaringen van de samenwerkingsverbanden die aantoonbaar goed functioneren
gedeeld met andere samenwerkingsverbanden?
137
Delen samenwerkingsverbanden op regelmatige basis ervaringen met elkaar, zowel als
het gaat om best practices als bij problemen waar ze tegenaan lopen?
138
Aan wie is het om zicht te krijgen op de grote groep thuiszittende en voortijdig uitgevallen
leerlingen?
139
Hoe ziet de begeleiding vanuit de school voor vso-studenten14 met de leerroute «arbeidsmarkt» eruit, nadat de opleiding is afgerond?
140
Wat vindt u ervan dat vso-ers zonder indicatie geweigerd worden bij sommige entreeopleidingen?
141
Hoe handelt de inspectie als zij constateert dat een drempelloze entreeopleiding leerlingen
weigert die zich aanmelden zonder positief advies van hun vso-school?
142
Is er meer bekend over waarom ouders bedenkingen hebben tegen de richting van alle
scholen binnen een redelijke afstand van het woonadres?
143
Welke maatregelen worden er genomen om «groenpluk» te voorkomen?
144
Wie is ervoor verantwoordelijk om zicht te houden op voortijdig schoolverlaters? Hoe
wordt er aan deze verantwoordelijkheid vorm gegeven?
145
Wat is de reden dat van de drie soorten vrijstellingen van de plicht om ingeschreven
te staan op een school, alleen de tweede categorie – vrijstelling op basis van richtingenbedenking
– is toegenomen (van 813 leerlingen in 2016/2017 naar 931 leerlingen in 2017/2018)?
Kunt u daarbij ook aangeven om welke richtingen het dan gaat?
146
Heeft de inspectie suggesties hoe scholen hun ondersteuningsplannen kunnen verhelderen?
147
Kunt u aangeven waarom vergeleken met de situatie van vóór de invoering van passend
onderwijs, de verschillen tussen regio’s in het aantal verwijzingen naar het so15 groter zijn geworden? Kunt u tevens aangeven waarom de verschillen tussen samenwerkingsverbanden
in het verwijzen naar het so groter zijn in het vo dan in het po?
148
Kunt u aangeven hoe groot het percentage scholen is waarbij de inspectie constateert
dat de beschrijving in het ondersteuningsplan niet altijd helder is waardoor het vaak
niet duidelijk is welke basis- en extra ondersteuning binnen het regulier onderwijs
wordt geboden?
149
Kunt u aangeven hoe groot het percentage scholen is waarbij dat wat op papier staat,
niet altijd overeenkomt met de ondersteuning in de praktijk? Hoeveel scholen schrijven
niet op wat zij wél bieden aan ondersteuning en hoeveel scholen kunnen soms niet bieden
wat zij opschreven in het ondersteuningsplan?
150
Is er volgens de inspectie een verband tussen afname van het sbo16 en deelname aan het so en andersom?
151
Zijn er samenwerkingsverbanden die bewust óf het so kleiner maken en het sbo laten
toenemen of andersom?
152
Kunt u aangeven wat de verschillen zijn tussen de deelname aan het sbo en het so en
waardoor dat komt?
153
Hoeveel procent van de samenwerkingsverbanden heeft geen monitor- en evaluatiesysteem
ingericht?
154
Wordt uit de schoolondersteuningsprofielen van scholen voldoende duidelijk wat er
onder basisondersteuning valt en wat onder extra ondersteuning?
155
Hoe kan het lerend vermogen van het onderwijs worden vergroot en wat is de rol van
de inspectie hierbij?
156
Wat is het uitvalpercentage van leerlingen in de entreeopleidingen met en zonder positief
doorstroomadvies van hun (vo-)school?
157
Zijn er aanvullende onderzoeksgegevens beschikbaar over segregatie van leerlingen
en de cumulatie van problemen op scholen?
158
Welk verband bestaat er tussen de leerlingensegregatie en lerarensegregatie? Wat is
het effect van lerarensegregatie op kwalitatief goed onderwijs?
159
Hoeveel procent van de schoolbesturen formuleert toetsbare doelen en evalueert regelmatig?
Hoe vaak heeft dit bij deze schoolbesturen geleid tot versterking van de onderwijskwaliteit?
160
Wordt door scholen voldoende onderkend dat de meest kwetsbare leerlingen de leerlingen
zonder migratieachtergrond zijn van wie de ouders maximaal een opleiding op mbo 2-niveau
hebben? In hoeverre bieden scholen voldoende ondersteuning aan deze kwetsbare groep
leerlingen?
161
Hoe verhoudt de onderwijskwaliteit op scholen die al te maken hebben met het lerarentekort
zich tot de onderwijskwaliteit op scholen met een vergelijkbare leerlingenpopulatie
waar het lerarentekort geen grote rol speelt?
162
Wat is de oorzaak van het feit dat leerlingen vooral in de onderbouw vertraging oplopen?
163
Wat zijn effectieve maatregelen geweest die hebben gezorgd voor minder zittenblijvers?
164
Kunt u aangeven waarom de doorgaande ontwikkeling beter bij eerste- en tweede-generatieleerlingen
met een niet-westerse achtergrond lijkt te worden gerealiseerd dan bij leerlingen
met een andere achtergrond gezien het feit dat zittenblijven meer daalt bij de eerste
groep dan bij de tweede groep? Is er een andere reden waarom bij de leerlingen met
een andere achtergrond het aandeel zittenblijvers minder is gedaald?
165
Kunt u aangeven wat de referentieniveaus zeggen over de ontwikkeling, specifiek voor
rekenen en lezen, van een kind gedurende de basisschoolperiode vanaf groep één tot
en met groep acht?
166
Kunt u aangeven hoe de inspectie monitort wat de toegevoegde waarde ofwel de bijdrage
aan de ontwikkeling van een kind van groep één tot groep acht van een basisschool
is?
167
Welke (wettelijke) belemmeringen zijn er om een specifieke eindtoets verplicht te
stellen op basisscholen? Waarom gelden deze belemmeringen niet voor het centraal examen
in het voortgezet onderwijs?
168
Zijn er andere landen waar er in het primair onderwijs een specifieke centrale toets
wordt afgenomen?
169
Zijn er naast het verplichten van een specifieke eindtoets of het vergroten van het
aantal ankeropgaven nog andere mogelijkheden om adequate data te verzamelen waarmee
zicht kan worden gehouden op het onderwijsniveau van basisscholen? Zo ja, kunt u hier
een overzicht van geven?
170
Zijn er verschillen merkbaar in de leerlingenresultaten betreffende het fundamenteel
niveau mondelinge taal op scholen die tweetalig onderwijs geven en op scholen waar
alleen in het Nederlands lesgegeven wordt? Kunt u hier een overzicht van geven, uitgesplitst
naar luistervaardigheid, spreken en gesprekken?
171
Zijn er verschillen merkbaar in de leerlingenresultaten betreffende het streefniveau
mondelinge taal op scholen die tweetalig onderwijs geven en op scholen waar alleen
in het Nederlands lesgegeven wordt? Kunt u hier een overzicht van geven, uitgesplitst
naar luistervaardigheid, spreken en gesprekken?
172
Is onderzocht of de verschillende eindtoetsen daadwerkelijk tot andere toetsadviezen
leiden bij vergelijkbare leerlingen of is dit een hypothetische uitspraak? Indien
dit is onderzocht, hoe groot zijn afwijkingen dan in omvang en hoeveelheid?
173
Is er een verband tussen de gekozen eindtoets op een school en het aantal leerlingen
dat een lager (of juist hoger) initieel advies krijgen ten opzichte van de toetsuitslag?
Kunt u hiervan een cijfermatig overzicht geven per toetssoort?
174
Is er een waarneembaar verschil in het aantal leerlingen dat een lager of juist een
hoger initieel advies krijgt als de school is overgestapt naar een andere eindtoets
in vergelijking met voorgaande jaren waarin de school gebruikmaakte van een andere
eindtoets?
175
Welke factoren, naast de betrokkenheid van de schoolleider, zijn van invloed op de
gemiddelde leerlingenresultaten op het gebied van luistervaardigheid, spreken en gesprekken?
176
Hoe verklaart u dat het percentage leerlingen met een dyslexieverklaring hoger is
dan het prevalentiecijfer?
177
Welke maatregelen worden er genomen tegen scholen die tekortschieten in de begeleiding
van leerlingen met lees- en spellingsproblemen?
178
Welk(e) type(n) scholen hebben meer leerlingen met dyslexie en welke minder? Welke
van deze scholen beschikken over een werkend protocol voor dyslexie?
179
Kun u een overzicht geven van het aantal leerlingen met een dyslexieverklaring van
de afgelopen tien jaar? Indien dit recentelijk niet is gedaald, wat is hier de reden
voor?
180
Wat wordt bedoeld met de opmerking dat een meer gevarieerde inrichting van het protocol
dyslexie gewenst is?
181
Is er een verband tussen de aandacht die scholen aan rekenlessen besteden en het aantal
sterke rekenaars op een school? Zo ja, wat is het belangrijkst om het aantal sterke
rekenaars te vergroten: het aantal uren dat een school aan rekenonderwijs besteedt,
de gebruikte lesmethode, gespecialiseerde docenten of iets anders?
182
Is er een verband tussen de aandacht die scholen aan rekenlessen besteden en het aantal
zwakke rekenaars op een school? Zo ja, wat is het belangrijkst om het aantal zwakke
rekenaars te verminderen: het aantal uren dat een school aan rekenonderwijs besteedt,
de gebruikte lesmethode, gespecialiseerde docenten of iets anders?
183
Hoe wordt het peilingsonderzoek naar de burgerschapscompetenties vormgegeven?
184
Wat is de reden dat leraren beperkt op de hoogte zijn van wat het streefniveau 1S
of hoger is? Wordt dit op de lerarenopleiding behandeld? Zo niet, waarom niet?
185
Hoe kan de conclusie getrokken worden dat Nederlandse leerlingen veel minder kennis
en vaardigheden op het gebied van burgerschap hebben dan leerlingen in het buitenland
(blz. 13), als gelijktijdig wordt gesteld dat de meeste scholen weinig of geen inzicht
hebben in de resultaten van hun burgerschapsonderwijs en dat ook op landelijk niveau
het zicht ontbreekt op de burgerschapscompetenties van leerlingen?
186
Heeft u een verklaring voor het feit dat leerlingen in niet-stedelijke regio’s in
vergelijking met leerlingen uit andere regio’s meer kans hebben op een lager initieel
advies ten opzichte van de toetsuitslag? Leidt dit feit er ook toe dat er in niet-stedelijke
regio’s vaker een heroverweging wordt aangevraagd? Zo nee, waarom niet?
187
In hoeverre zijn er verschillen waarneembaar in de mate waarin schooladviezen verschillen
van de eindtoetsscores op scholen waar docententeams aandacht besteden aan bewustwording
van de eigen aannames en collegiale uitwisseling en op scholen waar niet op deze manier
aandacht besteed wordt aan het tegengaan van ongelijke kansen in schooladviezen?
188
Hoe verhoudt de neiging van basisschooldocenten om leerlingen van hoogopgeleide ouders
een hoger schooladvies te geven en leerlingen van laagopgeleide ouders een lager schooladvies,
zich tot de constatering dat leerlingen met hoogopgeleide ouders vaker opstromen en
leerlingen met laagopgeleide ouders vaker afstromen in het voortgezet onderwijs?
189
Kunt u toelichten hoe het feit dat het aandeel onvoldoende scholen is afgenomen van
1,6% naar 1,2% zich verhoudt tot de verklaring dat met de aanpassingen van het kader
waarmee de inspectie scholen onderzoekt, de lat hoger is gelegd?
190
Wat zijn de voordelen voor scholen als zij een waardering «goed» ontvangen?
191
Hoeveel leraren organiseren het onderwijs efficiënt? Hoeveel leraren creëren de voorwaarden
voor een positief werkklimaat? Hoeveel leraren zorgen voor èn efficiënt onderwijs
èn een positief werkklimaat?
192
Is onderzocht wat het motief van een school is om deel te nemen aan het traject voor
een beoordeling goed of excellent? Zo ja, graag een overzicht.
193
Kunt u aangeven of excellente scholen geëvalueerd worden na aanmelding en toewijzing
van het predicaat?
194
Kunt u aangeven of scholen met het predicaat «excellent; hun kennis delen en van elkaar
leren?
195
Zijn er bewezen effectieve maatregelen die een school kan nemen om het aandeel leraren
dat binnen vijf jaar na afstuderen het beroep verlaat, terug te dringen? Zo ja, kunt
u hiervan een overzicht geven?
196
Hoe verhouden, na de salarisverhoging voor leraren in het basisonderwijs, de salarissen
van leraren en schoolleiders zich tot elkaar?
197
Hoe groot is het tekort aan schoolleiders en -directeuren en hoe verhoudt zich dat
procentueel tot het lerarentekort?
198
Welke (fiscale) belemmeringen zijn er voor (gepensioneerde) docenten om (meer uur)
te werken?
199
Welke belemmeringen zijn er voor hybride docenten?
200
In hoeverre is de situatie dat scholen met veel leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond
harder worden getroffen door het lerarentekort, beïnvloedbaar met bonussen op de salarissen
die het specifiek voor leraren die op deze scholen lesgeven aantrekkelijker maken
om daar te (gaan of blijven) werken? Wat zeggen onderzoeken in het buitenland over
deze mogelijkheid?
201
Zijn de burgerschapsdoelen in het buitenland duidelijker verwoord dan in de huidige
Nederlandse wet- en regelgeving?
202
Hoe verklaart u dat het totaal aantal meldingen bij vertrouwensinspecteurs in het
primair onderwijs zoveel hoger is dan in het voortgezet onderwijs?
203
Wat is de oorzaak dat zowel in het primair als in het voortgezet onderwijs het aantal
meldingen betreffende radicalisering zo laag is?
204
Hoeveel procent van de schoolleiders en schoolbesturen stuurt actief op kwaliteit
door zichzelf continu te willen verbeteren en personele en/of financiële consequenties
te verbinden aan kwaliteitsverbetering? Wat is het effect op de onderwijskwaliteit
van deze scholen?
205
Hoeveel scholen maken gebruik van de kleinescholentoeslag? Kunt u hiervan een overzicht
geven per richting van de school?
206
Is het mogelijk dat de door de gemeente bepaalde en hanteerde definitie van de doelgroep
van voor- en vroegschoolse educatie smaller is dan de groep waarvoor de gemeente geld
ontvangt van het Rijk op basis van de landelijke indicatoren?
207
Wat zijn de gevolgen van de omstandigheid dat niet alle doelgroeppeuters worden bereikt
met voorschoolse educatie en het landelijk bereik blijft steken op 83% (40.659 doelgroeppeuters
in 282 gemeenten waarvan volledige bereikgegevens beschikbaar waren) voor de toekomst
die de doelgroeppeuters die níet worden bereikt, tegemoet gaan?
208
Wat is de reden dat een kwart van alle gemeenten minder plaatsen aanbood dan er doelgroeppeuters
zijn?
209
Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de groei van het sbo? Zijn er qua leerlingkenmerken
veranderingen in de leerlingpopulatie van het sbo waarneembaar sinds de invoering
van passend onderwijs?
210
Is er zicht op de oorzaken van de toename van het aantal leerlingen in het sbo en
de verdeling over de regio’s?
211
Betekent het feit dat de uitstroom van sbo naar basis- en kaderberoepsgericht onderwijs
afneemt met als mogelijke verklaring een zwaarder wordende gedrags- en thuisproblematiek,
dat er feitelijk sprake is van een toenemende selectie aan de poort van het vmbo?
212
Bestaat er een verband tussen de financiële status van samenwerkingsverbanden en de
sbo- en so-deelnamepercentages?
213
Hoeveel leerlingen hebben een extra ondersteuningsbehoefte, maar ontvangen geen zorgmiddelen
voor extra ondersteuning?
214
Worden de resultaten van leerlingen die van speciaal (basis-)onderwijs teruggaan naar
het regulier onderwijs (stijgend aantal) gemonitord? Indien het antwoord ja is, hoe
doen deze leerlingen het daar?
215
Heeft de inspectie zicht op welke aanpakken in passend onderwijs werken en welke niet
of minder? Zo ja, graag een indicatie.
216
Heeft de inspectie zicht, op welke plek leerlingen met eenzelfde ondersteuningsbehoefte
momenteel betere resultaten behalen: in het regulier onderwijs of in een vorm van
speciaal onderwijs?
217
Wat is het verwachte tijdspad voor de curriculumherziening?
218
Kunt u, in verband met de constatering dat het lerarentekort de scholen met een complexe
populatie het zwaarst treft, aangeven welke maatregelen er door scholen getroffen
worden om kansenongelijkheid voor leerlingen van verschillende scholen te voorkomen?
219
Hoe verklaart u dat de ontwikkeling naar minder brede scholengemeenschappen onlangs
is gestagneerd? Welke mogelijkheden bestaan er zoal om de ontwikkeling te beïnvloeden
zodat de stagnatie wordt omgezet in een toename van het aantal brede scholengemeenschappen?
220
Welke definitie wordt gebruikt voor «vmbo-breed»?
221
Op hoeveel scholen worden er brede brugklassen aangeboden, zowel absoluut als procentueel?
Kunt u hierbij onderscheid maken tussen de schoolsoorten die samen in een klas zitten?
222
Is er een reden waarom leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond nog steeds
vaker zakken voor hun eindexamen dan leerlingen zonder migratieachtergrond?
223
Kunt u aangeven hoe het aandeel gecombineerde en verlengde brugklassen zich heeft
ontwikkeld de afgelopen tien jaar?
224
Hoeveel procent van de vo-scholen biedt een maatwerkdiploma aan?
225
Hoe verhoudt de gemiddelde score op de eindtoets van leerlingen zich tot hun kans
om op- of af te stromen?
226
In hoeverre vindt er longitudinaal onderzoek plaats naar de mate waarin volwassenen
kennelijk door hun basisschool ernstig werden ondergeadviseerd, gezien het opleidingsniveau
dat zij uiteindelijk hebben weten te behalen?
227
Is er een relatie te zien in het aandeel zittenblijvers in het vo op scholen met en
zonder zomerscholen?
228
Kan de Kamer het onderzoek naar de veertien vo-scholen in het kader van opstroom ontvangen?
229
Wat is de reden dat er grote regionale verschillen te zien zijn bij stapelen van vmbo
naar havo waarbij in het algemeen in de vier grote steden meer wordt gestapeld dan
in de provincies Drenthe en Overijssel?
230
Hoe doen de leerlingen die vanuit het praktijkonderwijs uitstromen naar het vervolgonderwijs
(entreeopleiding/mbo 1) het daar (immers, het feit dat ze mogen instromen zegt niets
over het succes)?
231
Kunt u toelichten wat er precies bedoeld wordt met de «beduidend lagere normen» die
zouden gelden voor de havo? Op welke manier en ten opzichte waarvan wijken de normen
af?
232
Hoe verhoudt de stelling dat van onderwijsvernieuwingen die vooral gericht zijn op
het verbeteren van de motivatie van leerlingen niet zonder meer verwacht wordt dat
ze leiden tot betere leerresultaten (op blz. 105) zich tot de constatering dat de
slechte prestatie van de havo-afdelingen te wijten is aan een slechte motivatie van
leerlingen?
233
Hoe lang is de waardering «goed» geldig?
234
Worden de eindtoetsresulaten uit het primair onderwijs ook meegewogen in het oordeel
over de onderwijsresultaten van afdelingen van scholen in het voortgezet onderwijs?
Wat zijn hier de voor- en nadelen van?
235
Wat is de waarde van het predicaat «goede school» als een school dat kan krijgen terwijl
er geen goede resultaten geboekt worden en er niet goed lesgegeven wordt?
236
Worden havo-leerlingen sneller door de school gejaagd en dalen de cijfers daardoor?
237
Kijkt de inspectie alleen nog maar op scholen die een predicaat aanvragen of waar
de seinen op rood staan? Kan de inspectie aangeven hoe het er op een gemiddelde school
aan toegaat?
238
Wat zijn de tien kenmerken die de inspectie heeft geïdentificeerd, die bijdragen aan
motiverend onderwijs?
239
Klopt het dat het kenmerk «eigenaarschap van het leerproces» niet zonder meer leidt
tot betere leerresultaten? Zijn er ook kenmerken die samengaan met slechtere examencijfers?
240
In hoeverre zijn de kenmerken die de inspectie hanteert voor motiverend onderwijs
een risico voor de leerresultaten (bijvoorbeeld «eigenaarschap van het leerproces»)?
241
Zijn er naast burgerschapsonderwijs nog andere vakgebieden waar scholen weinig of
geen inzicht hebben in de resultaten van het onderwijs? Zo ja, welke vakgebieden zijn
dit en wat zijn de oorzaken van het gebrek aan inzicht?
242
Waarom blijft het niveau van het burgerschapsonderwijs in Nederland achter bij het
buitenland?
243
Kunt u een overzicht geven van de vermogens(-ontwikkeling) van de scholen in het voortgezet
onderwijs? Kun u hierbij een onderscheid maken naar denominatie? Kun u dit ook voor
het po doen?
244
Welke belemmeringen zijn er voor de inspectie om een benchmark in te voeren waarbij
onderwijsresultaten worden afgezet tegen die van andere besturen en scholen? Welke
kosten zijn hieraan verbonden?
245
Wil de inspectie de gewenste benchmark waarbij onderwijsresultaten worden afgezet
tegen die van andere besturen en scholen ook creëren voor het primair onderwijs en
het mbo?
246
Wat kan de inspectie melden over de validiteit van de centrale examens waarvoor het
College voor Toetsen en Examens verantwoordelijk is, mede in het licht van klachten
die werden ingediend? Op welke wijze(n) houdt de inspectie zicht op de klachtenafhandeling?
247
Zijn er duidelijke verschillen in de leerlingpopulaties van samenwerkingsverbanden
die de grote verschillen in deelnamepercentages aan pro17 en vso kunnen verklaren?
248
Hoeveel leerlingen krijgen als ze twintig jaar oud zijn verlenging van het speciaal
voortgezet onderwijs (in plaats van dat ze uitstromen)? Verschil dit per samenwerkingsverband?
249
Kan een landelijke definitie van basisondersteuning helpen om het hoofd te bieden
aan het probleem dat de inspectie een zeer uiteenlopend beeld constateert van de kwaliteit
van passend onderwijs, tussen samenwerkingsverbanden maar ook zelfs daarbinnen?
250
Hoeveel uur werken leraren in het vo gemiddeld en hoe verhoudt dit zich tot één, vijf,
tien en vijftien jaar geleden?
251
Wat zijn de waarneembare effecten sinds «Maastricht» waaruit blijkt dat besturen en
scholen sterk(er) doordrongen zijn van de urgente noodzaak van kwaliteitsborging van
de schoolexamens?
252
Voor hoeveel uur krijgt een beginnende tweedegraadsbevoegd docent in het voortgezet
onderwijs gemiddeld een contract aangeboden? Zijn hier verschillen per vakgebied waarneembaar?
Kunt u een overzicht geven van de contractvorm, het salaris en het aantal uur dat
beginnende tweedegraadsbevoegd docenten uit verschillende vakgebieden aangeboden krijgen
per regio en dit afzetten tegen de mate waarin het lerarentekort in die regio speelt?
253
Voor hoeveel uur krijgt een beginnende eerstegraadsbevoegd docent in het voortgezet
onderwijs gemiddeld een contract aangeboden? Zijn hier verschillen per vakgebied waarneembaar?
Kunt u een overzicht geven van de contractvorm, het salaris en het aantal uur dat
beginnende eerstegraadsgraadsbevoegd docenten uit verschillende vakgebieden aangeboden
krijgen per regio en dit afzetten tegen de mate waarin het lerarentekort in die regio
speelt?
254
Voor hoeveel uur krijgen zij-instromers in het voortgezet onderwijs gemiddeld een
contract aangeboden? Zijn hier verschillen per vakgebied waarneembaar? Kunt u een
overzicht geven van de contractvorm, het salaris en het aantal uur dat zij-instromers
in het voortgezet onderwijs uit verschillende vakgebieden aangeboden krijgen per regio
en dit afzetten tegen de mate waarin het lerarentekort in die regio speelt?
255
Welke maatregelen worden genomen tegen de zeven (van de zestien) onderzochte besturen
waar de kwaliteitszorg niet aan de wettelijke eisen voldoet?
256
Wat is de reden dat bij zeven van de zestien onderzochte besturen de
kwaliteitszorg in het (v)so18 niet voldoet aan de wettelijke eisen?
257
In hoeverre worden best practices gedeeld tussen scholen voor het (voortgezet) speciaal
onderwijs?
258
Is er een reden aan te wijzen voor het sinds 2017 doorzetten van de toename van het
aantal leerlingen in het speciaal onderwijs terwijl de jaren tot 2017 juist een daling
lieten zien?
259
Hoe zijn de leerlingen met een migratieachtergrond verdeeld over de verschillende
clusters van het (v)so?
260
Beschikt de inspectie over cijfers waaruit blijkt hoe vaak onderwijsondersteuners
worden ingezet als leraar?
261
Welke oorzaken ziet de inspectie voor de stijging van het aantal leerlingen in het
speciaal onderwijs?
262
Krijgen alle jongeren in de gesloten jeugdzorg onderwijs?
263
Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de daling van het aantal extranei?
264
Hoeveel vso-scholen bieden geen extraneusregeling en welke beweegredenen geven zij
hiervoor?
265
Kunnen leerlingen die als extraneus examen doen ook slagen als zij alleen een centraal
examen doen, zonder het schoolexamen te maken? Zo nee, waarom niet?
266
Wat is de verklaring voor het feit dat het aantal extranei in het vso daalt?
267
Welke maatregelen worden getroffen tegen scholen die niet voldoen aan de verwachting
rondom sociale en maatschappelijke ontwikkeling van hun leerlingen?
268
Is bekend in hoeveel gevallen leerlingen uitstromen naar een lager niveau (lager dan
schooladvies), omdat ouders vanwege de geografische afstand kiezen voor een school
in de buurt met alleen lagere niveaus?
269
Welke maatregelen worden er genomen tegen de (v)so-scholen waar het didactisch handelen
al enkele jaren ondermaats is?
270
Welke kosten zijn er aan verbonden om de uitstroomleeftijd in het vso te verhogen
naar 21 jaar?
271
Wat zouden de extra kosten zijn als de kilometergrenzen voor vergoeding van het vervoer
naar een voorziening zouden worden losgelaten, voor het hele speciaal onderwijs en
alleen voor de voorzieningen voor blinde en slechtziende of dove en slechthorende
jongeren?
272
Hebben scholen voor speciaal onderwijs evenals scholen met een meer uitdagende leerlingpopulatie
meer last van het lerarentekort?
273
Zijn er verschillen in het lerarentekort met betrekking tot de verschillende uitstroombestemmingen
en regio’s?
274
Wat zijn de gemiddelde maatschappelijke kosten per langdurige thuiszitter in termen
van onderwijsachterstand, onbenut talent en periodes van langdurige werkloosheid gedurende
de verdere levensloop?
275
Wat zijn de knelpunten en ontwikkelingen van de grote groep jongeren die een zorgbehoefte
hebben in het regulier onderwijs?
276
Als de inspectie constateert dat in het speciaal onderwijs jaarlijkse gesprekken tussen
(g)mr19 en raad van toezicht nog weleens ontbreken, speelt dit ook binnen andere onderwijssectoren?
277
Hoeveel procent van de studenten stroomt uit zonder diploma? Zijn zij al meegenomen
in de figuur op pagina 142? Hoeveel van hen hebben geen startkwalificatie?
278
Hoeveel mbo-instellingen bieden hoeveel opleidingen aan voor volwassenen en hoeveel
mensen maken hier gebruik van? Is hier sprake van een toename de afgelopen jaren?
279
In hoeverre is in het mbo de aanwezigheid van een kwaliteitszorgsysteem versus kwaliteitszorg
op orde, een voorspeller voor beter onderwijs voor de student?
280
Bij welke onderwerpen spelen examencommissies in het mbo volgens de wet een rol? Welke
rol is dit?
281
Zit er verschil tussen wat studenten na hun opleiding gaan doen als ze een diploma
onder, op of boven hun niveau hebben behaald? Kunt u hier een cijfermatig overzicht
van geven?
282
Kunt u een overzicht geven van de arbeidsmarktkansen per mbo-niveau en hbo uitgesplitst
per sector?
283
Welke kansen worden geboden aan vrouwen zonder migratieachtergrond die aan een mbo-opleiding
op niveau 3 of 4 beginnen, maar worden ontzegd aan mannen met een niet-westerse migratieachtergrond
die aan een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 beginnen? Wie kent hun deze kansen toe
of ontzegt ze hen juist?
284
Worden «best practices» tussen examencommissies gedeeld?
285
Op welke wijze zorgt het kwalificatiedossier, inclusief de keuzedelen, voor tijdsdruk
bij de entreeopleidingen?
286
Hoe worden de maatwerkmogelijkheden en flexibele routes toegankelijk gemaakt voor
àlle jongeren?
287
Wat zijn de voor- en nadelen van het werken met maatwerkdiploma's, voor zowel de leerlingen
als de scholen.
288
Welke verschillen zijn er waarneembaar tussen de studentenpopulatie die kiest voor
een bol-opleiding20 en de studentenpopulatie die kiest om een bbl-opleiding21 te volgen?
289
Zijn er verschillen waarneembaar in de arbeidsmarktkansen op lange termijn van studenten
die een bol-opleiding hebben gevolgd en van studenten die een bbl-opleiding hebben
gevolgd? Zo ja, kunt u hier per mbo-sector en -niveau een overzicht van geven?
290
In welke mate vindt er «groenpluk» plaats op bbl-opleidingen?
291
Kunt u een overzicht geven van de inspanningen, ook financieel, die in het kader van
het Techniekpact voor het mbo zijn gedaan en de resultaten in termen van instroom
weergeven?
292
Wat gaan de uitgestroomde studenten na hun opleiding doen?
293
Hoe verhoudt het gemiddelde examencijfer op de middelbare school zich tot de kans
van een student om een diploma onder, op of boven niveau te halen?
294
Zijn er meer stapelaars in sectoren waar de arbeidsmarktkansen minder gunstig zijn?
Kunt u een overzicht geven per sector van de arbeidsmarktkansen en het aantal stapelaars,
waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen «traditionele stapelaars» en stapelaars
die naar een ander vakgebied zijn overgestapt?
295
Kunt u een cijfermatig overzicht geven van hoe de kansen op de arbeidsmarkt per sector
toenemen op basis van de hoogte van het behaalde diploma?
296
Kan de inspectie verklaren waarom vrouwen minder werkzaam zijn na het behalen van
een mbo-diploma?
297
Kan de inspectie verklaren waarom vrouwen na het behalen van een mbo-diploma na vijf
jaar al een lager salaris ontvangen dan mannen?
298
Wat is de schaalverdeling op de verticale as in figuur 5.3d?
299
Is er verklaring te geven voor de constatering dat de kwaliteit van de lessen Nederlands
achterblijft bij de kwaliteit van beroepsgerichte lessen?
300
Kan de inspectie verklaren waarom generiek rekenen niet werkt in het mbo?
301
Kan de inspectie met deze cijfers concluderen dat generiek rekenen niet past bij mbo-studenten?
Heeft dit te maken met het feit dat gekozen is voor generiek rekenen in plaats van
praktijkgericht rekenen?
302
Welke stappen worden er al ondernomen om het burgerschapsonderwijs op het mbo te verbeteren?
303
Zijn er duidelijke onderwijsdoelen voor het burgerschapsonderwijs op het mbo vastgesteld?
Zo ja, welke zijn dit? Worden ze behaald en zijn ze handhaafbaar? Zo nee, waarom niet?
304
Hoeveel keuzedelen worden er aangeboden?
305
Hoeveel keuzedelen worden er gemiddeld per instelling aangeboden?
306
Hoeveel keuzedelen worden er gemiddeld per opleiding aangeboden?
307
Van hoeveel van het totaal aantal aangeboden keuzedelen is de examineerbaarheid op
orde?
308
Hoeveel van de totaal aangeboden keuzedelen worden al daadwerkelijk geëxamineerd?
309
Heeft de inspectie ook onderzocht hoeveel uren docenten in staat worden gesteld per
week, per kwartaal te besteden aan studentenbegeleiding en beroepspraktijkvorming?
310
Wat betekent het geringe aantal meldingen bij het Meldpunt Stagediscriminatie voor
de mate waarin feitelijk stagediscriminatie plaatsvindt? In hoeverre spelen onderwijsinstellingen
een actieve rol in de strijd tegen stagediscriminatie door mbo'ers die mogelijk door
stagediscriminatie geen beroepspraktijkvormingsplaats kunnen vinden te attenderen
op het Meldpunt? In hoeverre houden instellingen tijdens de begeleiding van studenten
bij het vinden van een stageplaats rekening met de lastigere uitgangspositie van sommige
studenten?
311
Wat is de reden dat het totaal aantal meldingen bij vertrouwensinspecteurs vanuit
het mbo veel lager is dan het aantal meldingen vanuit het po en vo?
312
Hoeveel meldingen bij vertrouwensinspecteurs worden er vanuit het ho gedaan?
313
Kan de inspectie meer inzicht geven in de aard van de meldingen bij het meldpunt stagediscriminatie?
Welke handelingen worden er gedaan door het meldpunt als er een melding wordt gedaan?
314
Welke maatregelen worden er genomen tegen mbo-instellingen waar (onderdelen van) de
examinering onvoldoende zijn? Welke stappen zitten er tussen het geven van een waarschuwing
met een herstelperiode en het intrekken van de licentie?
315
Kan de inspectie verklaren waarom de personeelskosten stijgen en buiten de Randstad
de docentenfuncties LC met meer dan 10% gedaald zijn de afgelopen tien jaar?
316
Heeft de inspectie zicht waar het geld dat niet besteed wordt aan docentfuncties LC
dan wel aan besteed is?
317
Heeft de inspectie onderzocht welke functies van mbo-personeel er zijn en waarom er
ruim 8% van het mbo-personeel anders wordt aangenomen niet zijnde in loondienst?
318
Hoe gaat u ervoor zorgen dat scholen hun studenten beter gaan voorlichten over de
schoolkosten die studenten wel of niet moeten maken?
319
Wat doet de inspectie als een mbo-instelling druk blijkt uit oefenen om (vrijwillige)
schoolkosten toch te betalen?
320
Moeten opleidingen in de derde leerweg voldoen aan dezelfde standaard voor vakken
als Nederlands, rekenen en burgerschap als in het bekostigd onderwijs? Zo ja, waarom?
Zo nee, op welke manier wijken de eisen af?
321
Hoe verklaart u dat er vrijwel geen derdeleerwegstudenten mbo zijn voor techniek en
landbouw?
322
Hoeveel mbo-instellingen hanteren een eigen beleid, met instemming van de medezeggenschap,
ten aanzien van onderwijstijd?
323
In hoeverre is de in Nederland vaak genoemde «te vroege selectie» in de hele onderwijskolom
terug te vinden in de cijfers van het ho; ofwel in hoeverre is er correlatie tussen
de keuze voor studiedomein/-profiel en het diplomarendement en de arbeidsmarktkans
in ho?
324
Waar stromen de studenten in het hbo naar uit als zij zonder diploma de studie verlaten?
325
Waar stromen de studenten in het wo naar uit als zij zonder diploma de studie verlaten?
326
Wat zijn de langetermijncijfers van studiesucces of rendement voor hbo en wo? Kunt
u hiervan een overzicht geven van de afgelopen 30 jaar?
327
Wat is de reden dat het aantal studenten in een deeltijd hbo-masteropleiding niet
toenemen? In hoeverre mogen deze opleidingen ook deelnemen aan de pilots flexibilisering?
328
Op welke manier houdt de inspectie toezicht op maatwerkconstructies in het ho?
329
Welke definitie van «studiesucces» wordt gehanteerd?
330
Is in de afgelopen jaren het aantal ho-studies dat in het Nederlands werd aangeboden
gedaald? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de Nederlandse taalvaardigheid van afgestudeerden
van nu in vergelijking tot de taalvaardigheid van afgestudeerden toen het merendeel
van de ho-studies in het Nederlands gegeven werd?
331
Zijn er niet-bekostigde instellingen die zich ondanks dat ze alleen cursorisch onderwijs
aanbieden toch hogeschool noemen? Zo ja, om welke nbi’s22 gaat dit?
332
Wat is de oorzaak van het verschil in instroom in het experiment Leeruitkomsten in
2017 en in 2018?
333
Waarom is samenwerking met een mbo-instellingen bij Associate degree-opleidingen niet
bedoeld om het tweejarige ho-traject in te korten? Welke problemen ontstaan er als
dit wel zo zou zijn?
334
Welke verklaring is er te vinden voor de groeiende instroom in economie (hbo)?
335
Welk percentage studenten stroomt na de wo-bachelor door naar de wo-master?
336
Welk percentage studenten aan de wo-master komt uit de wo-bachelor? Waaruit bestaat
het resterende deel in percentages met betrekking tot de vervolgopleiding?
337
Wat is de definitie van uitval in het hbo? Blijft er ook sprake van uitval als een
student na een tussenjaar weer gaat studeren?
338
Wat zijn de genoemde oorzaken voor het hoge aantal switchers na opstromen van hbo
naar wo?
339
Kunt u de hoge percentage voor uitval- en/of switch-studenten in het hbo naar oorzaak
in relatie tot vooropleiding cijfermatig onderbouwen?
340
Welke oorzaken zijn er voor het feit dat studenten in het wo honkvaster geworden zijn?
341
Kunt u de uitval- en switch-percentages uitsplitsen naar opleidingen met selectie
en zonder?
342
Zijn er cijfers over het percentage studenten dat een «weloverwogen studiekeuze» heeft
gemaakt in relatie tot «direct na vwo beginnen» en «veranderen van studie» en «diploma»?
Kunt u deze beschikbaar maken?
343
Hoe verklaart u het verschil van 20% slagingskans in vijf jaar hbo tussen studenten
met en zonder migratieachtergrond?
344
Zijn er cijfers over de relatie tussen studies met een bindend studieadvies en het
diplomarendement in totaal en per subgroep? Kunt u deze beschikbaar maken?
345
Is er een verklaring tussen het verschil in diplomarendement tussen hbo en mbo te
geven?
346
Welk percentage afgestudeerden die het hbo hebben verlaten heeft na één jaar een baan?
Wat is het percentage op lange termijn?
347
Welk percentage niet-afgestudeerden die het hbo hebben verlaten heeft na één jaar
een baan? Wat is het percentage op lange termijn?
348
Wat is na één jaar na afstuderen aan het hbo het gemiddeld loon van een afgestudeerde?
Wat is dit op lange termijn? Kunt u dit per sector aangeven?
349
Wat is na één jaar na het verlaten van de hbo-opleiding het gemiddelde loon van een
niet-afgestudeerde? Wat is dit op lange termijn? Kunt u dit per sector aangeven?
350
Wat houdt een verzwaarde tno-aanvraag23 in? Aan welke eisen moet een nieuwe hoger-onderwijsinstelling voldoen?
351
Aan welke objectieve eisen moet een opleiding voldoen om te voldoen aan de basiskwaliteit?
352
Hoeveel nieuwe opleidingen zijn afgewezen in verband met een negatief oordeel over
macrodoelmatigheid in de jaren 2014–2018?
353
Welke rol speelt macrodoelmatigheid bij de herbeoordeling van bestaande opleidingen?
354
Hoe wordt de studenttevredenheid vastgesteld?
355
Wie is de uitvoerder van de hbo-monitor? Spelen hier dezelfde problemen als bij de
Nationale Studenten Enquête? Zo nee, hoe komt dit?
356
Welke aspecten van de beoordelingen moeten worden verbeterd om de betrouwbaarheid
te verbeteren? Is daarvoor een concreet plan van aanpak beschikbaar?
357
Wat wordt er nu ondernomen om de bekendheid van de verschillende trajecten in de richting
van leraarschap te vergroten?
358
Wat moet er nog gebeuren om de beoogde flexibiliteit daadwerkelijk in de praktijk
te brengen?
359
Welke aanloopproblemen kwamen uit de tussenevaluatie?
360
Hebben pabo-opleidingen concessies gedaan aan de kwaliteit als gevolg van de wens
om snellere routes naar het leraarschap te ontwikkelen?
361
Kunt u bevestigen dat uit gesprekken tussen de inspectie en opleidingen naar voren
komt dat de opleidingen door het oplopende lerarentekort spanning ervaren tussen het
vasthouden aan de kwaliteit en de wens van scholen, bestuurders, beleidsmakers en
potentiële leraren om meer en snellere routes te krijgen naar het leraarschap? Met
wie is er gesproken?
362
Wat is het aandeel (%) instroom van vwo'ers naar een hbo-bachelor vanaf 1990 tot aan
2018?
363
Welke 109 master-opleidingen bieden geen toegang aan studenten met een hbo-opleiding?
364
Op basis van welke criteria mogen hbo- en wo-instellingen bij een numerus fixus bachelor-opleiding
selecteren? Op basis van schoolcijfers? Op basis van motivatie?
365
Kunt u de Kamer een kwantitatief overzicht doen toekomen van het aantal selecterende
masteropleidingen, uitgesplitst per universiteit, inclusief de opleidingen die zeggen
niet te selecteren, maar die wel aanvullende eisen stellen?
366
Welke aspecten van de in het rapport benoemde zelfselectie zijn onderzocht? Wat zijn
hiervan de feitelijke constateringen?
367
Is onderzocht wat de motieven van leraren zijn om een hoger schooladvies te geven
bij een gelijk toetsadvies aan leerlingen met hoogopgeleide ouders? Zo ja, kunt u
hiervan een overzicht geven?
368
In hoeverre zijn ho-instellingen financieel «te» gezond? Wat is de marge aan solvabiliteit
en weerstandsvermogen die de inspectie hanteert en in hoeverre vallen ho-instellingen
daarbuiten?
369
Zijn er in het studiejaar 2018/2019 ook opleidingen verdwenen? Zo ja, welke?
370
Hoe hoog zijn de percentages «personeel in tijdelijke dienst» in het hbo en wo?
371
Waarom gebruikt het overgrote deel van de niet-bekostigde instellingen de Nationale
Studenten Enquête niet?
372
Hoe is het grote verschil tussen de taalkeuze van opleiding voor Nederlands of Engels
tussen de wo-bachelor en wo-master te verklaren?
373
Hoe ervaren studenten de overgang van een Nederlandstalige bachelor naar een Engelstalige
master?
374
Hoe wordt het niveau van het Engels van masterstudenten beoordeeld die eerst een Nederlandstalige
bachelor hebben gevolgd voor ze een Engelstalige master gingen doen?
375
In hoeverre zouden studenten met een niet-westerse migratieachtergrond, die relatief
vaak via een mbo 4-opleiding terechtkomen in de hbo-bachelor, zijn gebaat bij extra
begeleiding en professionele ondersteuning in het kader van studieloopbaanoriëntatie
en -begeleiding? Zijn bestaande middelen voor de hbo-instellingen toereikend om de
doorstromers vanuit het mbo deze extra ondersteuning te bieden? Zo nee, hoeveel geld
zou daarvoor nodig zijn?
376
Hoeveel en welke instellingen die een Engelstalige bachelor of master aanbieden, verplichten
hun internationale studenten om basis-Nederlandse lessen te volgen?
377
Hoeveel procent van de internationale studenten in Nederland volgen een cursus (basis-)Nederlands?
Kunt u dit uitsplitsen in diplomastudenten en exchangestudenten? Welk deel van hen
doet dit vrijwillig en voor welk deel van hen is het een verplicht onderdeel?
378
Hoeveel en welke instellingen die een Engelstalige bachelor of master aanbieden, bieden
mogelijkheden voor hun studenten om Engelse lessen te volgen?
379
Welke onderzoeken heeft de inspectie gedaan en beschikbaar om de druk op docenten
en studenten te meten? Welke kernconclusies uit die onderzoeken liggen ten grondslag
aan de aanbevelingen in de nabeschouwing?
X Noot
1
Wo: wetenschappelijk onderwijs
X Noot
2
Mbo: middelbaar beroepsonderwijs
X Noot
3
Hbo: hoger beroepsonderwijs
X Noot
4
EU/EER: Europese Unie/Europese Economische Ruimte
X Noot
5
G4: de vier gemeenten met de meeste inwoners (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht)
X Noot
6
Po: primair onderwijs
X Noot
7
Vo: voortgezet onderwijs
X Noot
8
JJI’s: justitiële jeugdinrichtingen
X Noot
9
Kamerstuk 34 775-VIII, nr. 120
X Noot
10
Pabo: pedagogische academie voor het basisonderwijs
X Noot
11
Vmbo: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
X Noot
12
Kamerstuk 32 290
X Noot
13
Technisch rapport «Variëteit en vernieuwing», hoofdstuk 5.4, pagina 51
X Noot
14
Vso: voortgezet speciaal onderwijs
X Noot
15
So: speciaal onderwijs
X Noot
16
Sbo: speciaal basisonderwijs
X Noot
17
Pro: praktijkonderwijs
X Noot
18
(V)so: (voortgezet) speciaal onderwijs
X Noot
19
(G)mr: (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad
X Noot
20
Bol: beroepsopleidende leerweg
X Noot
21
Bbl: beroepsbegeleidende leerweg
X Noot
22
Nbi: niet-bekostigde instelling
X Noot
23
Tno: toets nieuwe opleiding
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M. Alberts, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.