Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden De Groot en Bromet over het bericht 'Mest barst van chemicaliën en dat is slecht nieuws voor de weidevogels'
Vragen van de leden De Groot (D66) en Bromet (GroenLinks) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het bericht «Mest barst van chemicaliën en dat is slecht nieuws voor de weidevogels» (ingezonden 27 maart 2019).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 24 april
2019).
Vraag 1
Kent u het bericht «Mest barst van chemicaliën en dat is slecht nieuws voor de weidevogels»?1
Antwoord 1
Ja. Het bericht in Trouw verwijst, net als het bericht op Foodlog waarover eerder
vragen zijn gesteld, naar het rapport «Een onderzoek naar de mogelijke relaties tussen
de afname van weidevogels en de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen op veehouderijen»
door Jelmer Buijs en Margriet Samwel-Mantingh, dat op 12 april is gepubliceerd. Ten
tijde van de vorige vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2038) was het rapport, in opdracht van de provincie Gelderland, nog niet openbaar. Bij
de beantwoording van de nu voorliggende vragen heb ik, behalve het artikel, ook het
betreffende rapport benut en een duiding van de resultaten door WUR (zie bijlagen).
Vraag 2
Klopt het dat de bestrijdingsmiddelen die in stro en veevoer zitten en de chemische
middelen die worden gebruikt in stallen en mestkelders via de mest van het vee weer
op het land terecht komen?
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Wist u dat de bestrijdingsmiddelen in mest ook op biologische veebedrijven zijn gevonden
en dat die hoeveelheden weinig schelen met de hoeveelheden chemicaliën in mest op
gangbare bedrijven?
Antwoord 3
Ja.
Vraag 4
Klopt het dat biologische veebedrijven bijvoorbeeld stro mogen gebruiken uit de gangbare
teelt en dat er hierdoor chemicaliën in de mest terechtkomen?
Antwoord 4
Ja. Op grond van de Europese regelgeving inzake biologische productie is het verplicht
om de rustruimten voor zoogdieren te voorzien van strooisel dat moet bestaan uit stro
of andere geschikte natuurlijke materialen. Dit strooisel mag afkomstig zijn van gangbare
teelt.
Vraag 5
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat de voorwaarden voor de (biologische) landbouw
niet streng genoeg zijn om de aanwezigheid van chemicaliën te voorkomen? Zo ja, wat
bent u van plan hieraan te doen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
In het huidige beleid is er geen sprake van strikte scheiding tussen gangbare en biologische
landbouw als het gaat om de aanwezigheid van residuen. Het gaat erom dat de gevonden
hoeveelheden binnen wettelijk vastgestelde normen blijven.
Vraag 6, 7 en 11
Was u op de hoogte van de zorgelijke ontwikkeling dat de bestrijdingsmiddelen in mest
leiden tot de afname van de weidevogelpopulatie en welke concrete maatregelen gaat
u nemen om het huidige weidevogelbeleid te verbeteren?
Herinnert u zich de beantwoording van de Kamervragen over het artikel «Ook afname
weidevogels op biologische boerenbedrijven mogelijk gevolg van aanwezige pesticiden»2, waarin u stelt dat bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen rekening wordt
gehouden met onder andere blootstelling aan de bodem en daarin levende organismen
en dat de risicobeoordeling het risico van residuen afdekt? Deelt u de mening dat
het zorgelijk is dat er toch grote hoeveelheden pesticiden gevonden worden? Zo ja,
moet er niet zo snel mogelijk een herbeoordeling plaatsvinden waarbij nieuwe wetenschappelijke
inzichten worden meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Heeft u zicht op de omvang van het probleem en wat gaat u doen om dit probleem te
onderzoeken en het weidevogelbeheer effectiever te maken?
Antwoord 6, 7 en 11
Zoals ik u gemeld heb in mijn vorige brief (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019,
nr. 2038) maak ik mij zorgen over de afname van weidevogels. Onder een veelvoud van factoren
voor deze afname bevindt zich ook het voedselaanbod. Voor veel weidevogels bestaat
dit uit insecten. Het rapport van Buijs e.a. legt een verband tussen bestrijdingsmiddelen
in krachtvoer, die via mest insecten doden, waardoor de weidevogelpopulatie op veehouderijbedrijven
afneemt.
Op basis van de onderzoeksresultaten geven toxicologen en weidevogelexperts van WUR
in hun duiding van het rapport van Buijs e.a. aan dat het causale verband tussen werkzame
stof in krachtvoer en de afname van weidevogels niet is aangetoond.
Vraag 8
Wordt het huidige toelatingsbeleid van pesticiden zo snel mogelijk aangepast aan de
nieuwe European Food Safety Authority (EFSA) risicobeoordeling van cumulatieve blootstelling
van stoffen via residuen in voedsel?
Antwoord 8
Zodra de risicobeoordeling van EFSA van cumulatieve blootstelling van stoffen via
residuen gereed is, zal deze worden geïmplementeerd en toegepast door het Ctgb in
het toelatingsbeleid van gewasbeschermingsmiddelen. Medio 2019 komen rapporten hierover
beschikbaar. Het RIVM levert hier een bijdrage aan.
Vraag 9
Op welke manier kunnen veehouderijbedrijven inzichtelijk krijgen wat voor schade pesticiden
toebrengen aan de grond en omgeving, zodat ze een gedegen afweging kunnen maken in
het gebruik van chemische middelen en de aantasting van de omgeving?
Antwoord 9
Agrarische ondernemers dienen eerst een afweging te maken of het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel
in een bepaalde situatie noodzakelijk is. Blijkt dit inderdaad het geval te zijn,
dan dient een gewasbeschermingsmiddel te worden gebruikt dat is toegelaten door het
Ctgb. Het Ctgb maakt, op basis van zijn wettelijke taak, een wetenschappelijke analyse
van het rapport om de vraag te beantwoorden of de gevonden waardes risico kunnen opleveren
en of er grond is om bestaande toelatingen in te perken.
Bovendien kijken we in het kader van het nationaal programma landbouwbodems niet alleen
naar de fysisch-chemische samenstelling, maar ook naar de biologische en ontwikkelen
we een set indicatoren waarmee agrarische ondernemers uit de voeten kunnen.
Vraag 10
Op welke wijze past het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij kringlooplandbouw?
Antwoord 10
Bij kringlooplandbouw komt zo min mogelijk afval vrij, is de uitstoot van schadelijke
stoffen zo klein mogelijk en worden grondstoffen en eindproducten met zo min mogelijk
verliezen benut.
De «Toekomstvisie Gewasbescherming 2030» die uw Kamer op 16 april jl. heeft ontvangen
(Kamerstuk 27 858, nr. 449) is een uitwerking van mijn kringloopvisie «Waardevol en verbonden» en beoogt een
trendbreuk: planten en teeltsystemen die weerbaar zijn, hebben minder gewasbeschermingsmiddelen
nodig. En daar waar we niet zonder middelen kunnen, moeten deze nagenoeg zonder emissies
naar het milieu en nagenoeg zonder residuen worden gebruikt. Op basis van de toekomstvisie
volgt een uitvoeringsprogramma waarin het handelingsperspectief op de korte, middellange
en lange termijn staat beschreven. Het streven is om dat na het zomerreces gereed
te hebben.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.