Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over de voortgangsrapportage experiment Regelluwe scholen po/vo (Kamerstuk 29546-30)
2019D15978 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 22 maart 2019 over de voortgangsrapportage
experiment Regelluwe scholen po/vo (Kamerstuk 29 546, nr. 30).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
4
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
6
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voortgangsrapportage
experiment Regelluwe scholen po1/vo2 en de bijbehorende brief. De voorgenoemde leden hebben nog enkele vragen.
De leden lezen dat ondanks positieve ervaringen van de deelnemende scholen, op grond
van andere overwegingen besloten wordt om bepaalde afwijkingen niet landelijk in te
voeren. Zij vragen wat de overwegingen zijn om bepaalde afwijkingen niet door te voeren.
Welke toetsingskaders zullen gebruikt worden? Wat is de reden dat wanneer docenten,
schoolleiders, ouders en leerlingen positief zijn over de ontwikkelingen en zij positief
zijn over de kwaliteit van onderwijs, en het experiment dus gelukt is, dit niet landelijk
wordt ingevoerd, zo vragen de voornoemde leden.
De leden lezen ook dat een uitbreiding van het experiment heeft plaatsgevonden met
nieuwe deelnemende scholen. Krijgen de nieuwe deelnemende scholen genoeg tijd om zich
net zo te kunnen ontwikkelen als de deelnemende scholen die al eerder aan het experiment
zijn begonnen? Zij vragen de Minister of hij de mening deelt dat zij niet benadeeld
mogen worden in de beoordeling omdat zij later begonnen zijn.
Tot slot wordt er geschreven dat voorgestelde innovaties vergaande consequenties kunnen
hebben en dat het mogelijk niet haalbaar is om de wet- en regelgeving voor het primair
– en voortgezet onderwijs aan te passen, zonder daarbij ook de consequenties voor
andere sectoren te betrekken. Betekent dit dat andere sectoren zich dan moeten aanpassen
aan de nieuwe wet- en regelgeving van het po en vo, zo nee, waarom niet, zo vragen
de voornoemde leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over
de voortgangsrapportage experiment Regelluwe scholen po/vo. Deze leden hebben nog
enige vragen.
Voortgangsrapportage 2019
De leden vragen de Minister of hij kan aangeven of een reden voor de relatief geringe
belangstelling is gelegen in het feit dat de scholen weten dat de verandering slechts
tijdelijk is en zij na afloop van het experiment weer terug moeten keren naar de oude
situatie.
Ook vragen de leden de Minister of hij kan aangeven of er een reden is aan te wijzen
voor het verschil in deelnemende scholen aan het experiment uit het primair onderwijs
en het voortgezet onderwijs.
De Minister constateert dat sommige experimenten geen doorgang vinden omdat op enig
moment is gebleken dat wat de scholen willen, ook al onder de huidige wet- en regelgeving
mogelijk is. De leden vragen de Minister om wat voor zaken het dan gaat en wat de
reden is dat scholen niet weten dat wat zij willen al mogelijk is. Ziet de Minister
hierin reden, zo vragen deze leden, om richting de scholen specifiek over deze punten
te communiceren zodat zij daarin wellicht inspiratie op doen om dit punt zelf ook
in te voeren indien zij dit wenselijk achten. Deze leden vragen tevens aan de Minister
of hij hier in het algemeen reden in ziet om wet- en regelgeving op sommige punten
te verduidelijken en scholen hierbij ook beter te ondersteunen, bijvoorbeeld door
een informatiepunt waar scholen bij terecht kunnen indien zij zich afvragen of iets
dat zij willen valt onder de huidige wet- en regelgeving. Waar kunnen scholen op dit
moment terecht indien zij dit soort vragen hebben?
Ziet de Minister reden om onderdelen van het experiment tussentijds aan te passen
of uit te breiden, zo vragen de leden. Zo ja, op welke onderdelen? Deze leden vragen
de Minister tevens hoe wordt omgegaan met knelpunten die scholen tegenkomen tijdens
hun experiment. Is het dan voor die scholen mogelijk het experiment op dat punt aan
te passen? Wie adviseert scholen hierover, zo vragen de voornoemde leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de genoemde voortgangsrapportage
en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
Het vervolg
De leden constateren dat het experiment Regelluwe scholen wordt doorgezet tot 2022
en de doelstelling is om na afloop van het experiment waar wenselijk definitief ruimte
te maken in de WPO3 en WVO4. Is de Minister het met deze leden eens dat iedere school zou moeten kunnen deelnemen
aan dit experiment? Scholen die nog geen beoordeling «goed» of een predicaat van excellentie
hebben, zijn nog volop bezig om de school te verbeteren en het onderwijs te optimaliseren,
daar kan ruimte in de regels gewenst zijn. Daarnaast is het van toegevoegde waarde
voor het experiment om te weten wat het effect is van de ruimte in de regels op verschillende
type scholen. Bovendien geeft de voortgangsrapportage aan dat de plannen van een aantal
scholen gewoon realiseerbaar waren binnen de huidige wet-, en regelgeving en er meer
bewustwording op deze scholen is gekomen van de ruimte in de huidige onderwijswetgeving.
De leden vinden dat elke school ruimte en vertrouwen moet krijgen om tot het beste
onderwijs te komen, graag een reactie van de Minister hierop.
De voornoemde leden constateren dat in het regeerakkoord is afgesproken dat waar mogelijk
wet- en regelgeving aan te passen die de vrijheid scholen nodeloos beperkt. De voortgangsrapportage
geeft aan dat een aantal vernieuwingen positief uitvalt en op weinig bezwaren stuit.
Voorbeelden hiervan zijn de vervroegde instroom van kleuters op enkele vaste momenten
in het jaar, de afwijking van profielen en de septemberroute. Kan de Minister op elk
van de vernieuwingen toelichten of dit voor alle scholen mogelijk kan worden gemaakt?
Deze leden horen graag van de Minister welke wet- en regelgeving hij voor ogen heeft
en op welke termijn de Kamer voorstellen kan verwachten om scholen meer ruimte en
vertrouwen te geven.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsrapportage
over regelluwe scholen. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden constateren dat in het onderhavige experiment scholen kunnen afwijken van
de onderwijstijd. Hoe verhoudt dit experiment zich tot het experiment flexibele onderwijstijden,
dat onlangs is gestopt zonder dat er een concreet vervolg aan is gegeven? Is het bijvoorbeeld
mogelijk dat goed presterende scholen uit dat experiment mee kunnen doen aan het onderhavige
experiment, zo vragen deze leden.
De voornoemde leden vragen of de Minister nader in kan gaan op de voorbeelden uit
het onderhavige experiment waar een verkenning van de haalbaarheid en wenselijkheid
van invoering naar wordt gedaan. Welke onderwerpen zijn dit en wanneer zijn deze verkenningen
afgerond, zo vragen deze leden.
Deze leden constateren dat voor andere onderwerpen geldt dat de Minister er niet nu
al mee aan de slag gaat, vanwege praktische aandachtspunten en principiële bezwaren.
Zij vragen of de Minister per onderwerp kan aangeven wat deze aandachtspunten en bezwaren
zijn en wat mogelijke oplossingen zouden kunnen zijn. Kan hij tevens per onderwerp
nader ingaan op de principiële bezwaren en wat zijn principiële standpunt hierover
is? Deze leden wijzen bijvoorbeeld over afwijkingen die gevolgen hebben voor de kinderopvang.
Wat is zijn standpunt hierover, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister voor
Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de «voortgangsrapportage experiment Regelluwe
scholen po/vo». Zij hebben daar nog enkele vragen over.
De leden constateren dat de Minister halverwege de experimenteerperiode redelijk positief
is over het experiment, naar aanleiding van de uitgebreide derde voortgangsrapportage.
Deelt de Minister de mening dat er, aangezien dit experiment weliswaar niet innovatie
op scholen tot doel heeft maar daar toch vaak toe leidt, in het licht van de recente
conclusies van de inspecteur-generaal in de Staat van het Onderwijs 2017/20185 over de niet aangetoonde effectiviteit van «innovatie» op algemeen-bijzondere scholen,
veel voorzichtigheid in acht moet worden genomen bij het mogelijk maken van meer van
dit soort nieuwe concepten? Is de Minister dit ook des te meer met de leden eens,
omdat het in dit experiment nu nog grotendeels om goede tot excellente scholen gaat
en er in de toekomst wellicht, als ook minder goed presterende scholen (zoals de Minister
het noemt: het hele veld) eventueel de mogelijkheid aangrijpen om «regelluw» te worden,
er meer schade dan voordeel voor de onderwijskwaliteit ontstaat? Zij vragen of de
Minister zijn antwoorden kan toelichten.
Is de Minister zich ervan bewust dat hij door bij dit experiment de mogelijkheid aan
scholen te bieden om af te wijken van de bevoegdheidseisen, hoe nauwkeurig gespecificeerd
dat ook moge zijn, ervoor zorgt dat scholen steeds meer risico lopen om niet meer
aan de voor de leerlingen noodzakelijke basiskwaliteit te kunnen voldoen, zoals ook
de inspecteur in de Staat van het Onderwijs 2018/2019 concludeert, zo vragen de leden.
Hoe kijkt de Minister hiernaar en hoe zou hij eventueel willen garanderen dat het
loslaten van de bevoegdheidseisen niet tot verlaging van de onderwijskwaliteit zal
leiden? Kan de Minister zijn antwoord hierop toelichten, zo vragen de voornoemde leden.
Tevens vragen zij aan de Minister of hij de «bevestiging» van de deelnemende scholen
dat afwijkingen van de regelgeving aan het eind van het experiment omkeerbaar zijn
indien besloten wordt om deze niet landelijk in te voeren, voldoende garantie geeft
dat hierdoor na afloop van het experiment geen schade voor leerlingen ontstaat. Deelt
de Minister de mening dat het opvallend is dat «het aantal scholen dat zich heeft
aangeboden voor de uitbreiding van het experiment aan de lage kant is» en dat «de
meeste scholen geen belangstelling hadden om mee te doen aan het experiment»? Zou
het zo kunnen zijn dat het experiment veel minder dan aanvankelijk gedacht is, gebaseerd
is op een «behoefte» in het onderwijs aan regelluwte dan op de «behoefte» aan innovatie?
Zij vragen of de Minister zijn antwoord op deze vragen kan toelichten.
Hoe kijkt de Minister in het kader van de huidige zorgwekkende segregatie in het funderend
onderwijs aan tegen de «aandachtspunten» die de onderzoekers noemen voor wat betreft
de gevolgen van sommige onderwerpen voor de portemonnee van ouders en leerlingen,
zo vragen de voornoemde leden. Is het niet van het grootste belang dat iedere bedreiging
(in dit geval geldproblemen) voor kansengelijkheid en toegankelijkheid in de kiem
gesmoord wordt, zo vragen de voornoemde leden de Minister. Kan de Minister de leden
alvast – vooruitlopend op de informatie die de Minister zegt de Kamer te zullen verstrekken
zodra er meer duidelijkheid kan worden gegeven – garanderen dat hij ervoor zal zorgen
dat geen leerling door de uiteindelijke afloop van dit experiment met negatieve geldelijke
consequenties zal worden geconfronteerd? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden.
De voornoemde leden constateren dat uit de evaluatie van de educatieve keuzedagen
en de vereenvoudiging van het schoolplan blijkt dat ouders en scholen er tevreden
over zijn. Toch vragen zij de Minister of hij ook zicht heeft op de mening van leraren
op deze punten. Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden. Deelt de Minister
de mening dat bij met name de educatieve keuzedagen de ruimte voor differentiatie
en persoonlijke interesses lang niet bij iedereen even onomstreden is, zeker niet
bij leraren, die dit vaak als werkdruk verhogend ervaren? De leden vinden het op dit
punt zorgwekkend, dat de Minister al in dit stadium van het experiment spreekt over
«kijken naar mogelijkheden om deze ruimte en flexibiliteit aan alle basisscholen te
bieden». Vindt de Minister niet dat ook hier weer uiterste voorzichtigheid geboden
is om zulke vergaande landelijke vernieuwingen toe te staan, waar immers ook de Staat
van het Onderwijs 2017/2018 op dit punt terughoudend is?
Wat betreft de vereenvoudiging van het schoolplan zijn de leden positief gestemd dat
de geschetste mogelijkheden hier realistisch zijn en dat in de samenwerking tussen
sectorraden, inspectie en scholen gewerkt wordt aan een voor iedereen beter, regelluwer
en effectiever te hanteren model. Toch willen de leden de Minister met klem vragen
om ook hierbij niet per ongeluk voorbij te gaan aan de inbreng van leraren en de leden
vragen de Minister daarom hoe hij dat in de praktijk beter en explicieter vorm zal
geven.
Tot slot geeft de Minister aan dat hij, ondanks dat de slotrapportage pas in 2020
wordt opgeleverd, toch tussentijds alvast wil kijken naar de haalbaarheid van bepaalde
afwijkingen «omdat het voor de deelnemende scholen van belang is dat ze weten of iets
definitief zal worden ingevoerd of dat ze rekening moeten houden met een afbouwperiode».
De leden klinkt dit plausibel in de oren, met name wat betreft de afbouwperiode, maar
vragen de Minister toch behoudend te zijn in zijn voorspellingen naar scholen toe
over wat al dan niet «definitief» wordt. Zij vragen of de Minister de leden hier een
positief antwoord op kan geven. Zo niet, dan ontvangen de leden graag een toelichting
van de Minister op zijn antwoord.
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.