Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Ronnes en Agnes Mulder over problemen met en leren van pilots aardgasvrije wijken voor de toekomstige wijkaanpak
Vragen van de leden Ronnes en AgnesMulder (beiden CDA) aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Economische Zaken en Klimaat over problemen met en leren van pilots aardgasvrije wijken voor de toekomstige wijkaanpak (ingezonden 4 maart 2019).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede
namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat (ontvangen 17 april 2019). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1920.
Vraag 1
Kent u het artikel «Nijmeegse pionierbuurt zucht onder isolatie en waterpomp»?1
Antwoord 1
Ja, dit artikel is mij bekend.
Vraag 2
Betreft het hier een wijk die verbouwd wordt om de woningen geschikt te maken om geen
aardgas meer te gebruiken en de woningen niet langer aan te sluiten op het gasnet?
Antwoord 2
Het betreft een renovatieproject van de woningcorporatie Portaal in de wijk Meijhorst,
onderdeel van het stadsdeel Dukenburg. In 2016 bleek uit een onderzoek van de woningcorporatie
onder de bewoners dat zij onder andere last hadden van het binnenklimaat van de woning
(vocht, tocht en schimmel). Op basis van dit onderzoek heeft de woningcorporatie uiteindelijk
besloten tot renovatie naar Nul-op-de-meter (NOM) waarbij voor de warmtevoorziening
gebruik wordt gemaakt van individuele warmtepompen. Door deze renovatie hoeven de
woningen niet langer meer aangesloten te zijn op het aardgasnet.
De gemeente Nijmegen heeft daarnaast in 2018 een aanvraag voor een rijksbijdrage ingediend
voor de wijk Meijhorst, in het kader van het Programma Aardgasvrije Wijken. De Minister
van BZK heeft deze wijk – als één van de 27 van de 74 inzendingen – geselecteerd als
proeftuin Aardgasvrije Wijken. De ervaringen en lessen van de NOM-renovatie in de
Meijhorst zijn waardevol in het kader van de proeftuin en de woningcorporatie zal
de bevindingen delen met de gemeente en de andere betrokken stakeholders.
Vraag 3
Kunt u toelichten wat de in het artikel beschreven verbouwing van de Nijmeegse wijk
Meijhorst inhoudt?
Antwoord 3
In de Meijhorst worden door woningcorporatie Portaal 132 woningen gerenoveerd naar
NOM. Deze renovatie vindt plaats tegen gelijkblijvende woonlasten. De woning wordt
vergaand geïsoleerd («nieuwe schil») en er komen nieuwe installaties zoals een warmtepomp
en zonnepanelen. De isolatie, de installaties en de zonnepanelen zorgen ervoor dat
de woningen duurzame energie produceren én minder energie verbruiken. Als een woning
of gebouw op jaarbasis evenveel energie opwekt als verbruikt, is sprake van NOM. In
de woningen wordt géén aardgas meer gebruikt. De aansluiting op het gasnet vervalt.
Vraag 4
Kunt u aangeven welke problemen voor bewoners, onder andere ten aanzien van isolatie
en ventilatie, zich nu in de wijk voordoen? Welke oplossingen worden geboden?
Antwoord 4
Er hebben zich problemen voorgedaan bij de renovatie in de Meijhorst die hebben geleid
tot klachten bij bewoners. In een brief aan de woningcorporatie hebben bewoners hun
klachten bekend gemaakt. Ook zijn er klachten binnengekomen bij de aannemer. Deze
klachten van bewoners zijn op te splitsen in hoe bewoners het renovatieproces ervaren
en hoe de woonervaring in de gerenoveerde woning is.
Het renovatieproces
Bij deze NOM-renovatie is gebruik gemaakt van voorgefabriceerde gevel- en dakelementen.
Deze standaardisering maakt dat dit soort renovaties snel uitgevoerd kunnen worden.
In de bestaande bouw zijn er echter altijd verschillen in maatvoering waarvoor oplossingen
bedacht moeten worden. Dit was ook in de Meijhorst het geval. Problemen met de uitvoering
ervan zorgden voor extra werk. Bewoners geven in hun brief aan dat zij ontevreden
waren met de manier waarop de problemen werden opgelost.
Ook was er bij de eerste fase van het renovatieproces sprake van moeizame communicatie
tussen de bij de bouw betrokken partijen. Na de renovatie van de eerste vijf blokken
is er daarom een bouwstop ingelast om de problemen op te lossen.
Door de problemen en de bouwstop heeft het hele project langer geduurd dan gepland.
Hierdoor hebben de bewoners langer moeten wachten op volledige afronding van de werkzaamheden
dan nodig.
Woonervaring na renovatie
Woningtemperatuur
Een aantal bewoners geeft aan problemen te ervaren met het verwarmen van de woning:
ze krijgen de woning niet warm genoeg en het opwarmen van de woning duurt lang. Uit
eerdere ervaringen blijkt ook dat de nieuwe wijze van verwarmen van de woning wennen
is voor bewoners. Inmiddels zijn de instellingen van de warmtepompinstallaties aangepast,
waardoor bewoners de woning warmer kunnen krijgen als ze daar behoefte aan hebben.
Droge lucht
Een aantal bewoners meldt last te hebben van droge lucht in de woning. Het klopt dat
de woning droger kan aanvoelen dan in de oorspronkelijke situatie. De woningen beschikken
over een nieuw ventilatiesysteem. Dit heeft als voordeel dat vocht en schimmel minder
kans krijgen. Een mogelijke oplossing voor de droge lucht is om luchtbevochtigers
of kamerplanten te gebruiken.
Monitoring en leren
Het aantal opleverpunten bij de renovatie daalt en het renovatieproces verloopt steeds
beter volgens planning. De woningcorporatie heeft daarnaast de communicatie aangepast
via nieuwsbrieven en individuele gesprekken.
De gemiddelde tevredenheid is nu 6,6. De woningcorporatie streeft naar een nog hogere
tevredenheid. De verwachting is dat de renovatie rond de zomer van 2019 afgerond wordt.
Daarna zal het project in zijn geheel uitgebreid geëvalueerd worden.
Vraag 5
Is deze wijk onderdeel van de wijkaanpak aardgasvrije wijken? Zo nee, wordt wel de
kennis van deze wijk gebruikt voor de wijkaanpak?
Antwoord 5
Zie antwoord op vraag 2.
Vraag 6
Op welke wijze wordt centraal informatie verzameld over onder andere de keuze voor
de aanpak van wijken, waaronder deze wijk in Nijmegen, over de wijze van samenwerking
met netbeheerder, over het participatietraject met bewoners, over de keuze voor bepaalde
verbouwingen en over mogelijke problemen waartegen wordt aangelopen?
Antwoord 6
Tot 2019 werd informatie over de wijkenaanpak niet structureel of centraal verzameld.
Wel werd via verschillende samenwerkingsverbanden kennis en informatie uitgewisseld,
bijvoorbeeld via de Green Deal Aardgasvrije Wijken.
Eind 2018 is een start gemaakt met het interbestuurlijke Programma Aardgasvrije Wijken
(PAW), waarin de Ministeries van BZK en EZK, de VNG, het IPO en de UvW samenwerken.
Binnen dit programma zijn 27 grootschalige proeftuinen geselecteerd, waaronder die
in Nijmegen.
De komende jaren zullen deze proeftuinen – maar ook vele andere gemeenten die werken
aan verduurzaming in de gebouwde omgeving – een schat aan kennis en ervaring opleveren.
Om te zorgen dat alle gemeenten kunnen profiteren van deze kennis en ervaringen is
binnen het Programma Aardgasvrije Wijken gestart met een Kennis- en Leerprogramma
(KLP) voor alle gemeenten dat onder regie van de VNG wordt uitgevoerd. Het KLP zal
gemeenten ondersteunen in het oppakken en uitvoeren van hun regierol in de transitie
naar een aardgasvrije gebouwde omgeving. Gemeenten dienen bij het KLP de kennis, contacten
en inspiratie te kunnen vinden om de volgende stap te kunnen zetten richting aardgasvrije
wijken. Ook draagt het KLP bij aan de bewustwording van de opgave en de nieuwe rol
van gemeenten hierin.
Het doel van het KLP is dan ook drieledig:
1. Bewustwording bij gemeenten over hun nieuwe rol, de omvang van de opgave en wat er
van ze verwacht wordt.
2. Kennisontwikkeling en expertiseopbouw bij gemeenten door het uitwisselen, opbouwen,
doorontwikkelen en inbedden van kennis en best practices.
3. Het signaleren en agenderen van knelpunten waar gemeenten en betrokken stakeholders
vanuit de regierol van gemeenten tegenaan lopen buiten hun eigen invloedsfeer.
Het KLP ondersteunt gemeenten door onder andere de leerervaringen van de proeftuinen
en de koplopers onderling uit te wisselen, zodat gemeenten niet iedere keer zelf het
wiel hoeven uit te vinden. Daarnaast worden kennisvragen vertaald naar producten of
werkwijzen zodat ook alle andere gemeenten in staat zijn versneld en op basis van
gedeelde kennis met aardgasvrije wijken aan de gang te gaan. Ook als gemeenten aangeven
dat bepaalde kennis ontwikkeld moet worden, zal het KLP daar een rol in spelen. Zo
kunnen gezamenlijke aanpakken en afwegingskaders worden ontwikkeld die iedereen nodig
heeft. Het KLP zal aan het ontwikkelen van deze oplossingen een bijdrage leveren door
het organiseren van leerkringen, expertmeetings, werksessies et cetera. Het KLP levert
dus een bijdrage aan de kennisontwikkeling en expertiseopbouw bij gemeenten.
Vraag 7
Welke informatie is tot zover verzameld uit de praktijk bij het verbouwen van wijken
om deze geschikt te maken om van het gasnet te halen?
Antwoord 7
Zie antwoord op vraag 6. Verder was er voorafgaand aan het Programma Aardgasvrije
Wijken de Green Deal Aardgasvrije Wijken, waarin koploper gemeenten kennis en ervaringen
deelden over het aardgasvrij maken van wijken. Geleerde lessen in deze deal werden
actief verspreid via bijeenkomsten, websites, publicaties en nieuwsbrieven. Bij de
opzet van het Programma Aardgasvrije Wijken is gebruik gemaakt van deze kennis.
De komende weken wordt het platform www.aardgasvrijewijken.nl ingericht waar zoveel mogelijk kennis wordt verzameld en gedeeld op het gebied van
de aanpak van het aardgasvrij maken van wijken.
Vraag 8
Kunt u toelichten hoe u deze informatie geanalyseerd wordt en hoe hieruit lessen worden
getrokken om de verdere wijkaanpak te verbeteren? Zo ja, welke lessen over de keuze
voor wijken, de mogelijkheden van alternatieven, de wijze van communicatie en participatie
van bewoners, enz. zijn reeds getrokken?
Antwoord 8
Een cruciaal element van het Programma Aardgasvrije Wijken is het volgen van de voortgang
van de wijkgerichte aanpak. Naast de «harde» monitoring van bijvoorbeeld aantallen
gebouwen die aardgas of aardgasvrij-ready zijn geworden, betreft het vooral het monitoren
van de leerervaringen die worden opgedaan met de activiteiten van het programma. Belangrijk
onderdeel hiervan is hoe bewoners en gebouweigenaren betrokken worden bij de wijkenaanpak.
Er zal in ieder geval jaarlijks worden gemonitord en gerapporteerd wat de voortgang
is van het Programma Aardgasvrije Wijken en van de proeftuinen in het bijzonder. Uw
Kamer zal hierover in het najaar van 2019 worden geïnformeerd.
Vraag 9
Kunt u toelichten hoe zijn deze lessen gedeeld en/of toegankelijk zijn gemaakt voor
alle gemeenten, provincies en netbeheerders vooraf aan de keuze van 27 gemeenten voor
proeftuinen in september 2018 in het kader van het Programma Aardgasvrije Wijken?
Antwoord 9
Zie antwoord op vraag 6, 7 en 8.
Vraag 10
Kunt u aangeven hoe na de keuze van de 27 proeftuinen kennis en lessen gedeeld zijn
met deze 27 gemeenten over de uitvoering van deze projecten?
Antwoord 10
Zie antwoord op vraag 6, 7 en 8.
Vraag 11
Kunt u aangeven wat het Programma Aardgasvrije Wijken inhoudt en op welke wijze de
proeftuinen/pilotwijken hier een onderdeel van uitmaken?
Antwoord 11
Eind 2018 is een start gemaakt met het interbestuurlijke Programma Aardgasvrije Wijken
(PAW), waarin de Ministeries van BZK en EZK, de VNG, het IPO en de UvW samenwerken.
Doel van het PAW is om te leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht
en opgeschaald. Tevens worden op basis van lokale uitvoering knelpunten gesignaleerd,
geagendeerd en waar mogelijk opgelost. Dit wordt nader uitgewerkt in een programmaplan
dat in de eerste helft van 2019 zal worden afgerond.
Om het doel te realiseren wordt gebruik gemaakt van grootschalige proeftuinen (waarvan
de eerste 27 inmiddels zijn gestart) en het bijbehorende Kennis- en Leerprogramma
(KLP). Tevens zorgen deze proeftuinen en het KLP voor een vliegwiel zodat gemeenten
samen met de betrokken partijen op een steeds grotere schaal in staat zijn te starten
met de wijkgerichte aanpak. Hiermee wordt een groeiende community gerealiseerd waarin
leerervaringen worden opgedaan en kennis gedeeld.
Vraag 12
Kunt u inzichtelijk maken welke informatie ten aanzien van communicatie en participatie,
kosten en mogelijke problemen en oplossingen van de 27 proeftuinen verzameld wordt
en door wie en hoe de voortgang van de projecten gemonitord wordt, zodat het beoogde
leereffect maximaal bereikt wordt (Kamerstuk 32 847, nr. 429)?
Antwoord 12
Zie antwoord op vraag 8.
Vraag 13
Hoe is dit geregeld of afgesproken in het Programma Aardgasvrije Wijken of het Kennis-
en Leerprogramma (KLP) aardgasvrije wijken en hoe bent u daarbij betrokken? Kunnen
deze afspraken gedeeld worden met de Tweede Kamer?
Antwoord 13
Zie antwoord op vraag 8 en 11. Nadat het programmaplan van het Programma Aardgasvrije
Wijken inclusief het KLP is afgerond en bestuurlijk is vastgesteld (naar verwachting
zomer/najaar 2019), kan het met uw Kamer worden gedeeld.
Vraag 14
Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze ingewonnen informatie en mogelijke lessen toegankelijk
worden gemaakt voor de keuze en de uitvoering van de volgende proeftuinen waarvoor
de uitvraag in 2019 plaatsvindt zodat het beoogde leereffect maximaal wordt bereikt?
Antwoord 14
Bij een nieuwe uitvraag aan gemeenten om een aanvraag in te dienen voor een proeftuin
aardgasvrije wijken, wordt gebruik gemaakt van de opgedane kennis. Op dit moment vind
een evaluatie plaats op het selectieproces en -criteria van de eerste ronde. Deze
evaluatie, inclusief mijn voorgenomen uitgangspunten voor een nieuwe uitvraag, zal
ik uiterlijk eind mei 2019 aan uw Kamer zenden.
Vraag 15
Kunt u toelichten hoe de afspraken over de uitvoering van de proeftuinen eraan bijdragen
dat het beoogde leereffect maximaal wordt voor de toekomst?
Antwoord 15
Afspraken met gemeenten over de uitvoering van de proeftuinen zijn vastgelegd in convenanten.
Onderdeel hiervan is de verplichting voor gemeenten om geleerde lessen te delen. De
convenanten worden gepubliceerd in de Staatscourant en zijn daarmee openbaar. Op basis
van de afspraken met de gemeenten, de activiteiten binnen het Kennis- en Leerprogramma
en aanvullende acties binnen het Programma Aardgasvrije Wijken wordt getracht het
leervermogen te maximaliseren. Dit zal ook periodiek worden geëvalueerd en waar nodig
worden bijgesteld.
Vraag 16
Kunt u toelichten hoe geborgd is in het Programma Aardgasvrije Wijken dat er systematisch
geleerd wordt voor de toekomstige aanpak?
Antwoord 16
Zie antwoord op vraag 15.
Vraag 17
Kunt u inzichtelijk maken wat de kosten zijn per vermeden ton CO2 van de 27 proeftuinen/wijken waaraan op 1 oktober 2018 (Kamerstuk 32 847, nr. 429) rijksmiddelen zijn toegekend? Hoeveel gemeentelijke en rijksmiddelen worden geïnvesteerd
en hoeveel energiebesparing en daarmee vermeden CO2-emissies leveren de projecten op?
Antwoord 17
Bij de selectie van de proeftuinwijken is de vermeden hoeveelheid CO2 niet meegewogen. Het doel van de proeftuinen is om in de wijken samen met bewoners,
gebouweigenaren, woningcorporaties, netbeheerders, energieleveranciers en andere stakeholders
ervaringen op te doen om via een wijkgerichte aanpak gebouwen van het aardgas af te
halen. Deze ervaringen zijn nodig om verdere stappen te kunnen zetten naar een zo
kosteneffectief mogelijke grootschalige aanpak.
In de tabel bij het antwoord op vraag 19 staat per wijk de toegekende rijksbijdrage
voor de realisatie van de proeftuinen. Het betreft middelen vanuit de klimaatenvelop
voor 2018 en 2019. De rijksbijdrage is gebaseerd op een onrendabele top bij de realisatie
van de proeftuinen.
Middelen voor 2020 en verder worden afgesproken op basis van het nog af te sluiten
Klimaatakkoord.
Vraag 18
Kunt u een analyse geven van in hoeverre schaalvoordelen mogelijk zijn mede in het
licht van het rapport Klimaatbeleid en de gebouwde omgeving, Mogelijkheden voor het
verkleinen van de «Efficiency gap» van het Economisch Instituut voor de Bouw? Over
welke kosten hebben we het indien de verwachte kostenreductie wordt bereikt?2
Antwoord 18
In het rapport van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) wordt geschetst dat
vanaf een bepaalde energieprestatieverbetering in labels er gemiddeld genomen een
onrendabele top ontstaat (ongeveer vanaf label B). Het EIB noemt dit de «efficiency
gap». In haar rapport geeft het EIB een aantal mogelijkheden om de efficiency gap
te verkleinen. Het betreft het voldoende spreiden van verduurzaming van de woningvoorraad
over de tijd, zodat er voldoende uitvoeringscapaciteit in de bouw- en installatiesector
is. En het gaat om een meer gedifferentieerde strategie waarbij niet alle woningen
perse naar energieneutraal hoeven worden gerenoveerd maar ook kleinere stappen kunnen
volstaan. Ook geeft het EIB aan dat schaalvoordelen mogelijk zijn door een meer geïndustrialiseerde
wijze van bouwen en dat een continue werkstroom daarbij een randvoorwaarde is.
Deze analyse van het EIB sluit aan bij de analyse die door partijen in het ontwerp
Klimaatakkoord is gedaan en de beleidsinzet die daarbij is geformuleerd. Inzet in
het ontwerp Klimaatakkoord is via de startmotor en de wijkenaanpak een continue en
voorspelbare bouwstroom te creëren die ambitieus en tegelijkertijd ook realistisch
is. Verder is afgesproken voor veel voorkomende woningtypen in Nederland standaarden
voor reductie van de warmtevraag te ontwikkelen op basis van de kosten en baten die
dat voor de gebruiker oplevert. Marktpartijen hebben aangegeven passende arrangementen
te kunnen maken met industrieel vervaardigbare pakketten die tot aanzienlijke kostenreductie
leiden. Voorwaarde is dat deze continue bouwstroom, standaarden en ook ondersteunende
instrumenten zoals een innovatieprogramma en vraagbundeling via de renovatieversneller
er dan wel komen.
In het kader van de werkgroep arrangementen van de tafel gebouwde omgeving is voor
een aantal arrangementen een analyse van de waardeketen gedaan om te bezien welke
schaalvoordelen deze aanpak kan opleveren. Gekeken is onder meer naar de kostenvoordelen
van opschaling, standaardisatie en industrialisatie in het inkoopproces, distributie
en marketing, ketensamenwerking en de uitvoering
(zie https://www.klimaatakkoord.nl/gebouwde-omgeving/documenten/publicaties/…).
Mede op basis hiervan is in het ontwerp Klimaatakkoord geconcludeerd dat in 2030 afhankelijk
van het arrangement een kostenreductie van 20–40% kan worden gerealiseerd.
Vraag 19
Welke 27 wijken/proeftuinen zijn gekozen, om hoeveel woningen gaat het per gekozen
wijk en wat is de tijdsplanning voor deze projecten?
Antwoord 19
In onderstaand overzicht staan per provincie de 27 gemeenten met de namen van de geselecteerde
proeftuinwijken, de toegekende rijksbijdrage en het aantal gebouwen dat door de gemeente
in de aanvraag is opgenomen.
Gemeentenaam
Provincie
Wijk/buurt
Toegekende rijksbijdrage (€)
Aantal gebouwen
Assen
Drenthe
Lariks-West
4.245.000
428
Noordoostpolder
Flevoland
Nagele
4.224.500
497
Tytsjerksteradiel
Friesland
Garyp
5.664.764
603
Vlieland
Friesland
Duinwijck
664.863
38
Nijmegen
Gelderland
Dukenburg
4.800.000
828
Wageningen
Gelderland
Benedenbuurt
5.300.000
490
Appingedam
Groningen
Opwierde-Zuid
7.374.000
398
Delfzijl
Groningen
Delfzijl-Noord
4.493.675
865
Groningen
Groningen
Paddepoel en Selwerd
4.825.000
500
Loppersum
Groningen
Loppersum-’t Zandt-Westeremden
3.056.000
373
Oldambt
Groningen
Nieuwolda-Wagenborgen
4.759.000
1.202
Pekela
Groningen
Boven Pekela en de Doorsneebuurt
4.050.300
603
Brunssum
Limburg
Brunssum-Noord
4.170.000
525
Sittard-Geleen
Limburg
Limbrichterveld-Noord
4.804.881
847
Drimmelen
Noord-Brabant
Terheijden
3.417.000
334
Eindhoven
Noord-Brabant
t Ven
4.650.000
526
Tilburg
Noord-Brabant
Quirijnstok
3.806.516
500
Amsterdam
Noord-Holland
Van Der Pekbuurt
6.050.000
827
Purmerend
Noord-Holland
Overwhere-Zuid
6.988.411
1.276
Hengelo
Overijssel
Nijverheid
4.246.280
500
Utrecht
Utrecht
Overvecht-Noord
4.705.000
1.272
Middelburg
Zeeland
Dauwendaele
3.300.000
500
Den Haag
Zuid-Holland
Bouwlust/Vrederust
4.835.000
848
Katwijk
Zuid-Holland
Smartpolder
4.831.511
500
Rotterdam
Zuid-Holland
Pendrecht
6.000.000
1.900
Sliedrecht
Zuid-Holland
Sliedrecht-Oost
3.850.000
600
Zoetermeer
Zuid-Holland
Palenstein
6.534.360
1.117
Iedere gemeente heeft in de aanvraag een planning opgenomen met een inschatting van
de het moment waarop de gebouwen van het aardgas af zijn. Hierbij schatten 14 gemeenten
in dat de gebouwen vóór 2022 van het aardgas af zijn. De andere planningen lopen uiteen
van 2022 tot 2030.
Op basis van de aanvragen zijn met alle gemeenten convenanten gesloten met daarin
afspraken over de monitoring en het delen van kennis en ervaringen. Wanneer er in
de loop van de projecten wijzigingen zijn ten opzichte van de oorspronkelijke aanvragen
vindt er overleg plaats tussen de gemeente en het ministerie. De resultaten van de
monitoring zal ik met de Kamer delen.
Vraag 20
Hoe wordt in het Programma Aardgasvrije Wijken gewerkt aan innovatie en kostenreductie?
Antwoord 20
Binnen het Programma Aardgasvrije Wijken wordt de wijkenaanpak vormgegeven. De wijkenaanpak
moet leiden tot een planmatige opschaling van het aardgasvrij maken van woningen en
andere gebouwen. Dit draagt bij aan de totstandkoming van een continue en voorspelbare
bouwstroom. Deze continue en voorspelbare bouwstroom is randvoorwaardelijk voor industrialisatie
in de bouwsector waarmee kostenreductie kan worden gerealiseerd.
Voor innovatie en kostenreductie wordt vanuit het Programma Aardgasvrije Wijken ook
ingezet op een goede koppeling van de wijkenaanpak met andere initiatieven en beleidsinstrumenten.
Zo zullen VNG en het Rijk samen met de NVDE onderzoeken hoe de wijkgerichte aanpak
ook goed kan aansluiten bij de te ontwikkelen standaarden voor reductie van de warmtevraag.
Door een goede koppeling van de wijkgerichte aanpak aan de standaarden kunnen ook
de voordelen van de ontwikkeling van standaardarrangementen zoveel mogelijk worden
benut.
Ook wordt ingezet op synergie tussen het Programma Aardgasvrije Wijken en het innovatieprogramma.
In het innovatieprogramma worden jaarlijks subsidiemiddelen aan kennisinstellingen
en bedrijven beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling van betere en meer kostenefficiënte
verduurzamingstechnieken en renovatieconcepten. Het is de ambitie om deze verduurzamingstechnieken
en renovatieconcepten ook zo snel mogelijk in de proeftuinen toe te passen. De eerste
27 proeftuinen aardgasvrije wijken kunnen hier zelf invulling aan geven. Vanuit het
Programma Aardgasvrije Wijken wordt op dit moment bezien hoe de verbinding tussen
innovatieve consortia van kennisinstellingen en bedrijfsleven binnen de eerste 27
proeftuinen verloopt en welke mogelijkheden er zijn om deze verbinding te versterken.
Mede in het kader van de evaluatie zal worden bekeken of in de volgende uitvraag voor
proeftuinen aardgasvrije wijken meer focus op toepassing van innovatieve technieken
en renovatieconcepten wenselijk is.
Vraag 21
Wat wordt bedoeld met missie-gedreven innovatieprogramma’s als genoemd in de beantwoording
van de feitelijke vragen over het klimaatakkoord op hoofdlijnen (documentnr. 2018D49890)?
Antwoord 21
Als onderdeel van het ontwerp Klimaatakkoord is een Integrale Kennis en Innovatieagenda
(IKIA) opgesteld en zijn per sector missies en op hoofdlijnen meerjarig missiegedreven
innovatieprogramma’s (MMIP’s) geformuleerd. Dit is gebeurd in het kader van de bredere
inzet van het kabinet om het topsectorenbeleid meer missiegedreven te maken en meer
focus te leggen op de economische kansen van maatschappelijke opgaven zoals die in
het ontwerp Klimaatakkoord. MMIP’s geven daarbij een nadere invulling van welke innovaties
voor realisatie van een missie nodig zijn en bieden overheden, kennisinstellingen
en bedrijven houvast om hun investeringen in R&D te richten en hierop samenwerking
te zoeken.
De missie voor de gebouwde omgeving uit de IKIA van het ontwerp Klimaatakkoord is
om deze in 2050 CO2-arm te hebben. Twee MMIP’s die moeten gaan bijdragen aan het realiseren van deze
missie zijn «Versnelling energierenovaties in de gebouwde omgeving» en «Duurzame warmte
en koude in de gebouwde omgeving».
De MMIP «Versnelling energierenovaties in de gebouwde omgeving» heeft als doel te
komen tot kwalitatief goede, gebruikersvriendelijke, goedkope en opschaalbare renovaties
voor alle belangrijke gebouwtypen door onder andere industrialisatie en robotisering.
De MMIP «Duurzame warmte en koude in de gebouwde omgeving» moet leiden tot een snelle
beschikbaarheid van stille, compacte, efficiënte en vooral goedkope warmtepompsystemen
in combinatie met compacte warmteopslag voor individuele huishoudens. Ook richt deze
MMIP zich op onder andere kostprijsreductie en flexibiliteit bij de productie, grootschalige
opslag en distributie van duurzame warmte met aandacht voor aquathermie, bodemenergie
en ondiepe geothermie (<1.500 meter).
Voor de uitvoering van deze twee MMIP’s is recent een oproep voor voorstellen gepubliceerd.
Inzet is de MMIP’s door breed samengestelde consortia van kennisorganisaties, bedrijven
en maatschappelijke organisaties te laten uitvoeren. Dit vindt zoveel mogelijk plaats
volgens een open innovatiemodel zodat de ontwikkelde kennis breed verspreid kan worden
binnen de bouw-, installatie- en energiesector en ook vragende partijen zoals vastgoedeigenaren
en gemeenten kunnen aanhaken. Het beschikbare subsidiebudget is € 17,6 miljoen waarvan
€ 7,2 miljoen voor het MMIP «Versnelling energierenovaties in de gebouwde omgeving»
en € 10,4 miljoen voor het MMIP «Duurzame warmte en koude in de gebouwde omgeving».
Zie voor meer informatie: https://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/subsidies-energie-innovatie-top…’s.
Vraag 22
Welke prototypes en totaalconcepten (als genoemd in de beantwoording van de vragen
over het klimaatakkoord op hoofdlijnen, documentnr. 2018D49890) zijn opgenomen in de proeftuinen/wijken?
Antwoord 22
Het is de ambitie om de te ontwikkelen prototypes en totaalconcepten ook toe te passen
in de proeftuinen van het Programma Aardgasvrije Wijken. Op dit moment valt echter
nog niet te zeggen welke prototypes en totaalconcepten precies opgenomen zullen worden
in de proefwijken omdat de concepten nog niet uitontwikkeld zijn en omdat de proeftuinen
nog niet in die specifieke uitvoeringsfase zijn.
Vraag 23
Kunt u toelichten wat bedoeld wordt met een renovatieversneller en een startmotor,
als genoemd in het ontwerp klimaatakkoord (documentnr. 2018D61684)?
Antwoord 23
De renovatieversneller is een nog te ontwikkelen instrumentarium om vraag- en aanbodbundeling
te faciliteren. Doel is om hiermee opschaling en versnelling van verduurzaming van
woningen in de corporatiesector te realiseren.
Het basisidee van de Renovatieversneller is dat corporaties vraag bundelen en grootschalig
gelijksoortige «kavels» op een innovatieve manier uitvragen zodat innovatie en kostenreductie
aan de aanbodzijde mogelijk worden. De beoogde rol voor de rijksoverheid is de vraagbundeling
en uitvraag faciliteren en stimuleren, bijvoorbeeld met subsidie.
De Renovatieversneller is onderdeel van de Startmotor van het ontwerp Klimaatakkoord.
Het moet een versnelde opschaling van de renovatiemarkt mogelijk maken en leiden tot
kostendaling. De Renovatieversneller is onderdeel van een bredere aanpak om te komen
tot meer innovatie en een hogere productiviteit in de bouwsector. De inzet van onder
meer de Bouwagenda wordt hierop toegespitst: industrialisatie, aanbesteden, human
capital agenda, digitalisering, ketensamenwerking, kwaliteitszorg. Voornemen is voor
de zomer van 2019 een samenhangende beleidsbrief over deze bredere aanpak naar uw
Kamer te zenden.
Vraag 24
Kunt u aangeven aan welke criteria regionale warmteplannen en de gemeentelijke transitievisies
warmte moeten voldoen?
Antwoord 24
In het ontwerp Klimaatakkoord is aangegeven dat de rijksoverheid in overleg met de
medeoverheden beziet of er nadere inhoudelijke vereisten gesteld moeten worden aan
de transitievisies warmte en hiervoor zo nodig kaders opstelt. Hier wordt momenteel
aan gewerkt. Ook wordt bekeken of criteria voor de regionale warmteplannen worden
uitgewerkt.
Vraag 25
Kunt u toelichten welke structurele samenwerking tussen gemeenten, provincies en netbeheerders
er is om regionale warmteplannen op te stellen?
Antwoord 25
Bij het opstellen van de RES en de regionale warmteplannen werken decentrale overheden,
netbeheerders, bedrijven en maatschappelijke partners samen. Dit wordt onder andere
vormgegeven via het Nationaal Programma RES en het Expertisecentrum Warmte. Ook vindt
samenwerking plaats met het Programma Aardgasvrije Wijken.
Vraag 26
In hoeverre is de staat van het huidige elektriciteitsnet een beperking in de mogelijke
oplossingen die gemeenten ontwikkelen voor de toekomstige energievoorziening in de
regionale warmteplannen en warmte transitievisies?3
Antwoord 26
Voor de toekomstige energievoorziening zal het nodig zijn dat er aanpassingen worden
gedaan aan het elektriciteitsnet. In het ontwerp Klimaatakkoord is beoogd dat de netbeheerder
uitwerkt welke aanpassingen aan de energie-infrastructuur nodig zijn en wat daarvan
de consequenties zijn (ruimtelijk, financieel, planning, besluitvorming). De RES en
transitievisies warmte helpen netbeheerders om tijdig op een toename van de elektriciteitsvraag
te anticiperen en maatregelen te nemen.
Netbeheerders hebben de wettelijke taak om een ieder die er om verzoekt te voorzien
van een elektriciteitsaansluiting met voldoende capaciteit. De Minister van EZK heeft
aangegeven welke acties hij neemt naar aanleiding van het huidige tekort aan netcapaciteit
voor duurzame energieprojecten (Aanhangstel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs.
1539, 1540, 1541, 1542).
Vraag 27
Indien een opschaling of verandering van het elektriciteitsnet noodzakelijk is, hoe
wordt ten aanzien van de regionale warmteplannen en warmte transitievisies samengewerkt
met de netbeheerder zodat hiermee rekening gehouden wordt?
Antwoord 27
Zie antwoord op vraag 25.
Vraag 28
Kunt u toelichten hoe u gemeenten bijstaat bij het opstellen van regionale warmteplannen
en de gemeentelijke transitievisies warmte?
Antwoord 28
Overheden, netbeheerders en andere partijen werken actief samen om te komen tot een
totaalpakket aan ondersteuning voor gemeenten. Een aantal elementen daarvan zijn al
voorzien: de Leidraad, het Expertise Centrum Warmte en ondersteuning vanuit de nationale
programma’s RES en PAW. Deze elementen worden hieronder toegelicht.
Om tot een zorgvuldig afwegingsproces te komen voor zowel de transitievisie warmte
als voor het uitvoeringsplan op wijkniveau, worden gemeenten en stakeholders ondersteund
vanuit een Leidraad (zie ook het antwoord op vraag 30). Hierin wordt objectieve informatie
beschikbaar gesteld over de kosten van verschillende warmteopties op basis van transparante,
gevalideerde feitelijke data. In de gesprekken over de RES kunnen de uitkomsten uit
de Leidraad worden benut.
Gemeenten kunnen bij het Expertise Centrum Warmte (ECW) terecht als steunpunt bij
het werken met de Leidraad voor de totstandkoming van de Transitievisie Warmte en
de uitvoeringsplannen op wijkniveau. Daarnaast heeft het ECW de functie van kenniscentrum,
voornamelijk op het gebied van technische, economische en duurzaamheidsaspecten, maar
ook als het gaat over nationale ontwikkelingen zoals marktordening, aquathermie en
geothermie. Het ECW zorgt er ook voor dat de benodigde informatie beschikbaar is of
wordt gemaakt.
Voor het ontwikkelen van de RES werken VNG, IPO, UvW, EZK en BZK samen in het Nationaal
Programma RES. Dit programma heeft tot doel de 30 RES-regio’s te ondersteunen bij
het opstellen van hun RES. Het nationaal programma heeft reeds een handreiking voor
regio’s opgesteld over de RES en het bijbehorend proces. Daarnaast bestaat de ondersteuning
onder andere uit het ontwikkelen en delen van kennis, procesondersteuning, data en
modellen en het organiseren van een «lerend netwerk». Daarnaast is er vanuit het nationaal
programma jaarlijks € 15 miljoen beschikbaar voor de 30 RES-regio’s.
Een belangrijk onderdeel binnen het Kennis- en Leerprogramma binnen het Programma
Aardgasvrije Wijken is het bewustmaken van gemeenten van de opgave en het ondersteunen
van gemeenten bij het komen tot een transitievisie warmte. Dit wordt onder andere
gedaan door het opstellen van een handreiking en het faciliteren van gemeenten om
onderling kennis uit te wisselen.
Vraag 29
In hoeverre is er structurele samenwerking met netbeheerders ten behoeve van het opstellen
van regionale warmteplannen en de gemeentelijke transitievisies warmte?
Antwoord 29
Zie ook antwoord op vraag 25 en 28. Netbeheerders zijn een belangrijke partij in de
regio bij het opstellen van de RES en in de gemeente bij het opstellen van de gemeentelijke
transitievisie warmte. Gemeenten dienen bij het vaststellen van het moment waarop
de toelevering van aardgas wordt beëindigd rekening te houden met de tijd die benodigd
is voor investeringsplannen van onder andere netbeheerders.
Vraag 30
Kunt u aangeven welke rol het rekenmodel dat wordt voorbereid door PBL ten behoeve
van de Regionale Energiestrategieën?4
Antwoord 30
Het rekenmodel dat door het PBL wordt ontwikkeld maakt deel uit van de Leidraad. Deze
Leidraad (zie ook het antwoord op vraag 28) is hoofdzakelijk bedoeld ter ondersteuning
van gemeenten bij de lokale afweging voor de warmteopties voor een wijk of buurt als
onderdeel van het opstellen van de transitievisie warmte. Hieruit volgt de lokale
behoefte voor warmtebronnen voor de gebouwde omgeving. De Leidraad bestaat uit twee
componenten, namelijk een startanalyse met het rekenmodel van PBL en een handreiking
met tips en richtlijnen om de startanalyse aan te vullen met lokale data.
De Leidraad wordt ook benut voor de RES waarmee inzicht wordt gegeven in de regionale
warmtevraag en het warmteaanbod.
Vraag 31
Wordt voor het maken van dit model kennis opgehaald bij bedrijven in de isolatie-
en bouwsector?
Antwoord 31
Ja. De sector is vertegenwoordigd in de Adviesraad ECW. De Adviesraad ECW adviseert
(onder andere) over de Leidraad. Ook worden bijeenkomsten georganiseerd met de sector.
Vraag 32
Kunt u aangeven hoe er voldoende flexibiliteit gehouden wordt om met de lessen van
de huidige pilots aardgasvrije wijken/proeftuinen wijzigingen aan te brengen in regionale
warmteplannen en gemeentelijke transitievisies warmte om bij te sturen ten behoeve
van kostenefficiëntie en ten behoeve van het betrekken van bewoners?
Antwoord 32
De geleerde lessen uit de proeftuinen moeten vanzelfsprekend worden gebruikt bij de
uitvoering van andere wijken, dat is immers het doel van de proeftuinen. Transitievisies
en regionale warmteplannen zijn niet in beton gegoten. Er is echter een belangrijk
verschil tussen de proeftuinen enerzijds en de visies en plannen anderzijds. Waar
de proeftuinen vooral zijn gericht op de uitvoering, zijn de visies en plannen vooral
bedoeld om de strategische keuzes vast te leggen.
Vraag 33
Is het wel zinvol om tijdsplanningen in de regionale warmteplannen en transitievisies
warmte te maken lopend tot 2050, terwijl we op dit moment pas beginnen en gaan leren?
Zo ja, kunt u dat toelichten?
Antwoord 33
In de transitievisie warmte legt de gemeenteraad een realistisch tijdspad vast waarop
wijken van het aardgas gaan. De transitievisies warmte moeten uiterlijk eind 2021
gereed zijn; daarna wordt de transitievisies elke vijf jaar geactualiseerd. Voor de
wijken waarvan de transitie vóór 2030 gepland is, zijn in 2021 ook de potentiële alternatieve
energie infrastructuren (all electric, (type) warmtenet etc.) bekend. Voor wijken
die na 2030 aan de beurt zijn, zal dat in een volgende versie van de transitievisie
warmte duidelijk worden. Nadat in de transitievisie warmte de mogelijke alternatieven
in beeld gebracht zijn, wordt per wijk een uitvoeringsplan opgesteld waarin het definitieve
besluit wordt genomen over de alternatieve energie-infrastructuur van een wijk. Het
uitvoeringsplan biedt nog voldoende ruimte om de lessen mee te nemen uit buurten waar
al stappen gezet worden. Bovendien is voor veel wijken de transitie na 2030 gepland.
In 2021 krijgen deze buurten de duidelijkheid dat ze pas na 2030 aan de beurt zijn.
Zo blijft er voldoende ruimte om de lessen die de komende jaren worden geleerd en
nieuwe (technische) ontwikkelingen in te zetten voor de wijken waar de transitie nog
uitvoering moet krijgen.
De Regionale Energiestrategieën (RES) hebben een horizon tot 2030. In het ontwerp
Klimaatakkoord is afgesproken dat de RES om de twee jaar geactualiseerd worden, zodat
nieuwe ontwikkelingen, technieken en geleerde lessen kunnen worden meegenomen.
Vraag 34
Wat denkt u dat deze plannen betekenen voor inwoners terwijl deze zeer waarschijnlijk
gewijzigd moeten gaan worden?
Antwoord 34
De gemeente bepaalt op basis van de transitievisie warmte in samenspraak met betrokken
stakeholders op welke datum daadwerkelijk de toelevering van aardgas wordt beëindigd
en legt dit vast in het uitvoeringsplan op wijkniveau. In dit uitvoeringsplan wordt
ook het definitieve warmtealternatief vastgelegd, zodat bij het vaststellen van de
termijn rekening gehouden kan worden met de investeringen die bewoners en andere gebouweigenaren
nog moeten doen. Voor een groot deel van de wijken is de transitie na 2030 gepland.
Voor die wijken wordt nog geen potentiële alternatieve energie infrastructuur opgenomen
in de plannen. Dit is erop gericht dat bewoners niet te maken krijgen met plannen
die gewijzigd (moeten) worden.
Vraag 35
Kunt u inzichtelijk maken wat het Nationaal Expertisecentrum Warmte als genoemd in
het ontwerpKlimaatakkoord (documentnr. 2018D61684) gaat doen, wat u verantwoordelijkheid zal zijn voor deze onafhankelijke overheidsinstantie?
Antwoord 35
Zie ook vraag 28. Gemeenten kunnen bij het Expertise Centrum Warmte (ECW) terecht
als steunpunt bij het werken met de Leidraad voor de totstandkoming van de Transitievisie
Warmte en de uitvoeringsplannen op wijkniveau. Daarnaast heeft het ECW de functie
van kenniscentrum, voornamelijk op het gebied van technische, economische en duurzaamheidsaspecten,
maar ook als het gaat over nationale ontwikkelingen zoals marktordening, aquathermie
en geothermie.
Het ECW zorgt er ook voor dat de benodigde informatie beschikbaar is of wordt gemaakt.
Hiermee worden gemeenten (en regio’s) in staat gesteld plannen te maken en lokale
besluitvorming voor te bereiden vanuit een geharmoniseerd startpunt.
Samen met het Kennis- en Leerprogramma van het Programma Aardgasvrije Wijken en het
Nationaal Programma RES wordt een brede ondersteuning voor gemeenten voorzien. Desgewenst
kan het ECW ook een rol spelen bij andere onderwerpen als daar behoefte aan blijkt
te bestaan.
Het Rijk financiert het ECW vanuit de Klimaatenvelop.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.