Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Bosman, Remco Dijkstra, Koopmans en Laan-Geselschap over het bericht dat Defensie zich nog geen raad weet met steeds kleinere drones
Vragen van de leden Bosman, RemcoDijkstra, Koopmans en Laan-Geselschap (allen VVD) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie, van Infrastructuur en Waterstaat en van Justitie en Veiligheid over het bericht dat Defensie zich nog geen raad weet met steeds kleinere drones (ingezonden 30 januari 2019).
Antwoord van Minister Bijleveld-Schouten (Defensie) en van Minister Blok (Buitenlandse
            Zaken) (ontvangen 7 juni 2019).
         
Vraag 1
            
Bent u bekend met het bericht «Defensie weet zich (nog) geen raad met steeds kleinere
               drones»?1
Antwoord 1
            
Ja
Vraag 2
            
Bent u bekend met de aanbevelingen van experts, zoals ingebracht tijdens het rondetafelgesprek
               van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over «drones en killer robots» van
               maandag 21 januari 2019?
            
Antwoord 2
            
Ja
Vraag 3
            
Deelt u de mening dat drones een breder gevaar vormen dan alleen het beleidsterrein
               Defensie?
            
Antwoord 3
            
Verschillende ministeries volgen de ontwikkelingen op dit vlak op de voet.
Vraag 4
            
Zal het actieplan van de Minister van Buitenlandse Zaken, dat hij toezegde tijdens
               het algemeen overleg over de Nederlandse inzet inzake nucleaire ontwapening van 4 oktober
               2018, ook ingaan op de coördinatie tussen de betrokken ministeries?
            
Antwoord 4
            
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft tijdens het algemeen overleg over de Nederlandse
               inzet inzake nucleaire ontwapening van 4 oktober jl. toegezegd om terug te komen op
               de vraag of controle middels een internationaal normkader over het gebruik van nieuwe
               technologieën als (onderdeel van) wapensystemen mogelijk is. Het kabinet komt op korte
               termijn ter zake in een brief die uw kamer spoedig zal toekomen. Aangezien deze ontwikkelingen
               raakvlakken hebben met meerdere werkterreinen is coördinatie tussen de betrokken ministeries
               essentieel.
            
Vraag 5
            
Wordt er door Defensie zelf onderzoek gedaan naar het bestrijden van drones? Zo ja,
               op welke vormen van onderschepping richt Defensie zich?
            
Antwoord 5
            
Ja. Het Ministerie van Defensie doet al sinds 2011, in samenwerking met internationale
               partners en onderzoeksinstituten, onderzoek naar de bestrijding van drones. Door de
               oprichting van de Joint Nucleus Counter Unmanned Aircraft Systems is dit onderzoek vorig jaar in een stroomversnelling geraakt. Defensie richt zich
               op een mix van verschillende soorten sensoren en effectoren om zo tegen verschillende
               soorten dreiging een antwoord te bieden.
            
Vraag 6
            
Wordt er in de Counter Drone Unit, die Defensie heeft opgericht, ook samengewerkt
               met andere ministeries? Zo ja, welke?
            
Antwoord 6
            
De Joint Nucleus Counter-Unmanned Aircraft Systems werkt samen met de nationale politie en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Vraag 7
            
Heeft onderschepping van drones ook aandacht van bijvoorbeeld de politie en andere
               voor veiligheid en ordehandhaving verantwoordelijke instituties?
            
Antwoord 7
            
De ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid werken, gezamenlijk met de kennisinstituten,
               nauw samen op het gebied van kennis en innovatie. Het beschikken over een degelijke
               en omvangrijke kennisbasis op het gebied van counter-drone is noodzakelijk voor keuzes
               in verwervingsprocessen, beheer en logistiek en inzet.
            
Nederland is, net als veel andere landen, bezig met de verkenning en doorontwikkeling
               van counter-drone maatregelen. Dit doet Nederland in nauwe samenwerking met andere
               landen.
            
Vraag 8
            
Wat is de rol van kennisinstituten, zoals de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk
               onderzoek TNO en het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR), als het gaat om
               anti-drone maatregelen?
            
Antwoord 8
            
TNO en NLR zijn nauw betrokken bij het kennisopbouwprogramma dat door de ministeries
               van Defensie en Justitie en Veiligheid gezamenlijk wordt uitgevoerd.
            
Vraag 9
            
Wordt de (defensie)industrie betrokken bij het versterken van de weerbaarheid tegen
               drones? Zo ja, hoe?
            
Antwoord 9
            
Ja. Naast de genoemde kennisinstituten wordt de industrie betrokken bij het versterken
               van de weerbaarheid. Dit gebeurt door het gezamenlijk ontwikkelen en testen van concepten.
               Daarnaast worden van de industrie ook off-the-shelf anti-drone middelen betrokken.
            
Vraag 10
            
Zijn er mogelijkheden te bedenken om anti-drone maatregelen middels het European defence
               industrial development programme (EDIDP) (eventueel gezamenlijk met andere landen)
               te financieren? Zo ja, (hoe) wordt hier op ingezet?
            
Antwoord 10
            
Mede op verzoek van Nederland is in het EDIDP concept werkprogramma een «counter-drone»
               categorie opgenomen. Dit werkprogramma wordt in de komende maanden door de lidstaten
               gezamenlijk vastgesteld. Vervolgens zal de Europese Commissie een oproep doen om voorstellen
               in te dienen, gebaseerd op de afgestemde behoeftes van de lidstaten. Defensie zet
               zich in om de Nederlandse defensiebehoeftestelling zo goed mogelijk af te stemmen
               met internationale partners. Uiteraard zet Nederland ook in op een zo groot mogelijke
               participatie van de Nederlandse industrie en kennisstellingen en voor gunstige randvoorwaarden
               van het programma, maar uiteindelijk is het aan de kennisinstituten en industrie om
               actief de kansen te benutten.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie - 
              
                  Mede ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.