Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Dam over het bericht ‘Politiegeweld in zicht: zijn nieuwe geweldsmiddelen nodig?’ en het onderzoeksrapport van Olga Timmer ‘Een onderzoek naar hoe de politie Amsterdam omgaat in GGZ-instellingen met verwarde personen die geen strafbaar feit plegen’
Vragen van het lid Van Dam (CDA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Politiegeweld in zicht: zijn nieuwe geweldsmiddelen nodig?» en het onderzoeksrapport van Olga Timmer «Een onderzoek naar hoe de politie Amsterdam omgaat in GGZ-instellingen met verwarde personen die geen strafbaar feit plegen» (ingezonden 21 februari 2019).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 11 april 2019).
            Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1884.
         
Vraag 1
            
Kent u het artikel «Politiegeweld in zicht: zijn nieuwe geweldsmiddelen nodig van
               de Website voor de Politie»?1 Kent u het onderzoeksrapport van Olga Timmer «Een onderzoek naar hoe de politie Amsterdam
               omgaat in GGZ-instellingen met verwarde personen die geen strafbaar feit plegen»?2
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Deelt u de stellingen uit het artikel op de websitevoordepolitie dat er thans geen
               bevoegdheid is voor de politie om geweld te gebruiken in het kader van (bijstand aan)
               gedwongen hulpverlening, dat dit in de praktijk veel dilemma’s oplevert en dat dit
               de politie in een vrijwel onmogelijke positie plaatst?
            
Antwoord 2
            
Ingevolge artikel 3 van de Politiewet 2012 heeft de politie naast het handhaven van
               de rechtsorde tot taak het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Indien een
               patiënt in een GGZ-instelling een ernstig en onmiddellijk gevaar vormt voor zichzelf
               of voor anderen, en de GGZ-instelling dit gevaar niet kan afwenden en de hulp van
               de politie inroept, heeft de politie tot taak dat ernstig en onmiddellijk gevaar te
               beëindigen. Bij de uitvoering van de politietaak, dus ook bij de uitvoering van de
               daarvan deel uitmakende hulpverleningstaak, is de ambtenaar die is aangesteld voor
               de uitvoering van de politietaak onder de bij en krachtens de Politiewet 2012 gestelde
               voorwaarden bevoegd geweld te gebruiken.
            
De bevoegdheid tot het gebruik van geweld door de politie in een GGZ-instelling is
               in vorenstaand geval beperkt tot het beëindigen van een ernstig en onmiddellijk gevaar
               voor personen en niet gericht op hulp aan gedwongen hulpverlening. Indien de politie
               wordt verzocht in een GGZ-instelling, is de politie namelijk uitsluitend belast met
               de uitvoering van de politietaak. De uitvoering van de daarvan deel uitmakende hulpverleningstaak
               kan samenvallen met het verlenen van hulp aan gedwongen hulpverlening, doch hulp aan
               gedwongen hulpverlening is nooit een zelfstandig doel van het optreden van de politie.
               Indien de politie ter hulpverlening optreedt in een GGZ-instelling staat hij onder
               het gezag van de burgemeester.
            
Zoals ik uw Kamer schreef bij brief van 13 februari 2019, en mijn ambtsvoorganger
               eerder bij brief van 25 september 2017, is een GGZ-instelling in beginsel zelf verantwoordelijk
               voor de veiligheid in de instelling.3 Uitsluitend indien de GGZ-instelling niet slaagt zelfstandig in de veiligheid te
               voorzien en een ernstig en onmiddellijk gevaar voor personen bestaat, is het desverzocht
               aan de politie dat gevaar te beëindigen. In de praktijk wordt de hulp van de politie
               verzocht in geval een patiënt geen controle meer heeft over zichzelf vanwege zijn
               stoornis en gevaarlijk gedrag vertoont. Veelal gaat het om patiënten met een ernstige
               psychiatrische stoornis die op dat moment beschermd dienen te worden tegen zichzelf.
               Voordat de politie daadwerkelijk optreedt in een GGZ-instelling overlegt de politie
               zo mogelijk met het personeel van de instelling over de situatie van de patiënt en
               de wijze van optreden. In overeenstemming met hun geweldsinstructie beslissen politieambtenaren
               ter plaatse over de wijze waarop zij optreden. De politie en de geestelijke gezondheidszorg
               (GGZ) hebben hierover afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in het Convenant politie
               – GGZ.4
Vraag 3
            
Deelt u de aanbeveling in het onderzoeksrapport van Timmer dat de politie ter voorkoming
               van onnodig risico op vervolging door onbevoegd gebruik van geweldsmiddelen duidelijkheid
               moet verschaffen over de juridische indekking van agenten bij optreden in GGZ-instellingen
               als een verward persoon tegen wie geweld gebruikt wordt geen strafbaar feit pleegt?
            
Antwoord 3
            
Het juridische kader voor de uitvoering van de politietaak in een GGZ-instelling,
               zoals ik beschreef ik mijn antwoord op vraag 2, is bekend bij de politie.
            
Vraag 4
            
Kunt u aangeven hoe en in welke mate de nieuwe ambtsinstructie voor de politie bepalingen
               bevat die een kader schetsen waarbinnen de politie op rechtmatige wijze geweldsmiddelen
               kan inzetten tegen mensen die niet verdachte zijn van een strafbaar feit, maar die
               zich bevinden in een stelsel van gedwongen hulpverlening en/of geduid worden als een
               persoon met verward gedrag?5
Antwoord 4
            
De grondslag voor het gebruik van geweld door ambtenaren die zijn aangesteld voor
               de uitvoering van de politietaak staat in de Politiewet 2012. Hierin wordt geen wijziging
               beoogd. De Ambtsinstructie geeft onder meer nadere regels voor het gebruik van geweldsmiddelen
               en vrijheidsbeperkende middelen. Ten aanzien van de Ambtsinstructie worden wel wijzigingen
               beoogd, doch geen van die wijzigingen ziet specifiek op het gebruik van geweld in
               een GGZ-instelling. Voor een beschrijving van het juridisch kader voor de uitvoering
               van de politietaak in een GGZ-instelling verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
            
Vraag 5
            
Wie is het bevoegd gezag daar waar het gaat om de beoordeling en toetsing van geweld
               door de politie toegepast in het kader van de hulpverleningstaak, inclusief de geweldstoepassing
               ten opzichte van mensen die onderdeel zijn van gedwongen hulpverlening of persoon
               met verward gedrag genoemd worden?
            
Antwoord 5
            
Volgens de nieuwe Ambtsinstructie meldt de politieambtenaar die geweld heeft aangewend
               dan wel diens meerdere (indien deze een last tot het aanwenden van geweld heeft gegeven)
               het aangewende geweld bij de hulpofficier van justitie. Dit is de hulpofficier van
               justitie die krachtens aanwijzing van het tot aanstelling, schorsing of ontslag bevoegd
               gezag is belast met het registreren van aangewend geweld. De hulpofficier van justitie
               bepaalt of het aangewende geweld op grond van de nieuwe Ambtsinstructie dient te worden
               geregistreerd en daarmee of dit ter beoordeling moet worden voorgelegd aan de korpschef.
               Naast de interne beoordeling, regelt de nieuwe Ambtsinstructie dat de korpschef in
               bepaalde gevallen van de geweldsaanwending kennisgeeft aan de officier van justitie.
               Alsdan is het tevens aan de officier van justitie om te beoordelen of de ambtenaar
               handelde in overeenstemming met de geweldsinstructie.
            
Vraag 6
            
Wilt u deze vragen uiterlijk beantwoorden voor de behandeling van het wetsvoorstel
               geweldsaanwending opsporingsambtenaar in de Kamer?6
Antwoord 6
            
Ja.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
