Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Dam over het Landelijk Meldpunt Misstanden bij de Nationale Politie
Vragen van het lid Van Dam (CDA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het Landelijk Meldpunt Misstanden bij de Nationale Politie (ingezonden 21 februari 2019).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 5 april 2019)
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1882
Vraag 1
Kent u de weergave op pagina 101 van de Jaarverantwoording Politie 2017 over het Landelijk
Meldpunt Misstanden (LMM) binnen de Nationale Politie?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het aantal in de tekst weergegeven meldingen c.q. adviesvragen die door het
LMM in 2017 behandeld zijn, of zijn nadien nog zaken bekend geworden die toe te rekenen
zijn aan het jaar 2017? Is al bekend hoeveel meldingen c.q. adviesvragen het LMM in
2018 behandeld heeft?
Antwoord 2
Het in de Jaarverantwoording politie 2017 genoemde aantal meldingen c.q. adviesaanvragen
klopt. Dit betreffen er 31. In de Jaarverantwoording politie 2018 zullen het aantal
meldingen c.q. adviesaanvragen over 2018 worden weergegeven. Dit betreffen er 20.
Vraag 3
Kunt u specifieker zijn over de aard van de zaken die zich in 2017 en 2018 bij het
LMM hebben aangediend? Betreft het omgangsvormen, seksueel misbruik, aspecten van
hiërarchie? Kunt u – zonder op de specifieke situaties in te gaan – hier meer duiding
aan geven?
Antwoord 3
De aard van de zaken is zeer divers, maar deze dienen wel van voldoende gewicht te
zijn. Onder een misstand wordt verstaan «het maatschappelijk belang in het geding
is bij de schending van een wettelijk voorschrift, een gevaar voor de volksgezondheid,
een gevaar voor de veiligheid van personen, een gevaar voor de aantasting van het
milieu, een gevaar voor het goed functioneren van de openbare dienst of een onderneming
als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten.»2
De kwesties die bij het LMM worden aangedragen betreffen onder meer individuele (arbeids)geschillen
tussen medewerker en leidinggevende, ongewenste omgangsvormen, vermeend machtsmisbruik,
ontevredenheid omtrent de reorganisatie en adviesvragen omtrent integriteitskwesties.
Vraag 4
Klopt het dat het LMM qua inbedding en handelwijze niet valt onder de Leidraad Vertrouwenspersonen
van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (juli 2017, update november 2017)? Zo
ja, kunt u verduidelijken welk protocol of welke regelgeving van toepassing is?
Antwoord 4
Dat klopt. Dit neemt niet weg dat er regelmatig contact is tussen het Ministerie van
Justitie en Veiligheid en de politie om zoveel mogelijk dezelfde werkwijzen te hanteren
en van elkaar te leren.
Het Besluit Interne Klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie is op het LMM
van toepassing.
Vraag 5 en 6
Kunt u in algemene zin duiden hoe een zaak terechtkomt bij het LMM, welke procedure(stappen)
gevolgd wordt, wie op enig moment beslist of en hoe een zaak wordt afgedaan of dat
een advies gegeven wordt?
Hoe verhoudt het LMM zich tot het Huis voor Klokkenluiders?
Antwoord 5 en 6
Sinds januari 2014 is het LMM actief binnen de politieorganisatie. Het bestaat uit
vertrouwenspersonen integriteit die ondersteunen en adviseren bij integriteitskwesties
en meldingen van (vermoedens van) misstanden. Daarnaast zorgt het LMM voor het uitvoeren
van onderzoek naar aanleiding van een melding van een (vermoeden van een) misstand.
Een melding van een vermoeden van een misstand kan worden gedaan bij een leidinggevende,
een vertrouwenspersoon omgangsvormen, een afdeling VIK of rechtstreeks bij het LMM.
Het LMM is te bereiken via een speciale mailbox of via een vertrouwenspersoon integriteit
(VPI). Vervolgens wordt gekeken of de melding voldoet aan de eisen zoals gesteld in
het Besluit Interne Klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie (redelijk vermoeden
en van voldoende gewicht).
Indien de melding niet direct bij het LMM gedaan wordt en sprake is van een vermoeden
van een misstand, leidt de leidinggevende, vertrouwenspersoon omgangsvormen of VIK-afdeling
de melding door naar het LMM. Wanneer twijfel bestaat of inderdaad sprake is van een
vermoeden van een misstand, kan contact worden opgenomen met het LMM voor advies.
Het LMM wijst de melder één van de VPI’s (naar keuze van de melder) toe. Deze VPI
wordt het exclusieve aanspreekpunt voor de melder (en zal in de betreffende casus
geen rol vervullen in het LMM als adviesorgaan van de korpschef).
Het LMM weegt of de melding een vermoeden van een misstand betreft. Daarnaast zal
het LMM de melding toetsen aan enkele onderzoekscriteria, waaronder de ontvankelijkheid
en de betrouwbaarheid. Hierbij worden vanuit het oogpunt van integriteit de belangen
van alle betrokkenen in acht genomen. Het LMM adviseert de korpschef of de melding
voldoet aan de gestelde criteria en of nader onderzoek naar de melding mogelijk dan
wel aangewezen is. Indien het LMM onderzoek noodzakelijk acht, wordt aan de korpschef
een voorstel gedaan voor de opdracht en samenstelling van een landelijke onderzoekscommissie.
Namens de korpschef stelt het LMM de melder of de VPI (in het geval van en vertrouwelijke
melding) binnen twaalf weken na de melding schriftelijk en gemotiveerd in kennis van
de bevindingen van het onderzoek, het oordeel daarover en de eventuele consequenties
die daaraan worden verbonden, met inachtneming van de benodigde vertrouwelijkheid.
De melder kan de externe route naar het Huis voor Klokkenluiders nemen in verschillende
gevallen. Dit is mogelijk in het geval dat de melder zich niet voldoende veilig voelt
om intern een vermoeden van een misstand te melden. Het kan ook voorkomen in het geval
dat de korpschef onderwerp van melding is, of als de melder het niet eens is met de
wijze van afhandeling dan wel het oordeel.
Vraag 7
Op welke wijze wordt de melder van een misstand betrokken bij de afdoening van een
melding of adviesvraag? Kunt u aangeven of de melders van misstanden in het jaar 2017
en 2018 tevreden waren over de wijze waarop hun melding is afgedaan? Kunt u deze vraag
beantwoorden in het licht van de constatering (in de eerder genoemde jaarverantwoording)
dat van de 31 meldingen of adviesvragen ten aanzien van minstens 23 meldingen geconstateerd
is dat geen sprake is van een misstand?
Antwoord 7
Wanneer een medewerker om advies vraagt, krijgt hij of zij dit advies dan wel rechtstreeks
van de vertrouwenspersoon integriteit (VPI), dan wel na tussenkomst van de korpschef.
Indien een medewerker een melding van een door hem of haar vermoedde misstand doet,
zal het LMM op basis van de door de medewerker gegeven informatie de melding formuleren.
Hiertoe wordt één of meerdere malen persoonlijk met de medewerker gesproken door de
VPI. De melder wordt door de toegewezen VPI op de hoogte gehouden van het wegingsproces
en geïnformeerd over de beslissing van de korpschef: wel of geen vermoeden van een
misstand en de eventuele acties.
Van de 31 meldingen c.q. adviesvragen in 2017 betrof het merendeel adviesvragen. Medewerkers
zijn over het algemeen tevreden met het advies dat zij ontvangen.
De overige kwesties betroffen meldingen van mogelijke misstanden. Bij één melding
werd een vermoeden van een misstand vastgesteld en is er een onderzoek naar dit vermoeden
gestart. Bij één melding is een eenheidsleiding gevraagd de melding op te pakken en
te onderzoeken en heeft de melder bescherming ontvangen in de zin van de Interne Klokkenluidersregeling.
De overige gemelde vermoedens van misstanden zijn zorgvuldig gewogen en leidden tot
de conclusie dat er geen sprake was van een vermoeden van een misstand in de zin van
de Wet Huis voor Klokkenluiders. Vaak zag in deze gevallen de melding op een individueel
conflict en werd het algemeen maatschappelijk belang niet geraakt. Het LMM neemt alle
meldingen serieus, maar het gros van de medewerkers komt met individuele (arbeids)geschillen
bij de VPI. Op dergelijke kwesties ziet de Wet Huis voor Klokkenluiders niet. Desondanks
probeert het LMM deze medewerkers te helpen bij de aanpak van de problematiek. In
dergelijke gevallen zijn de medewerkers wel minder tevreden over de afdoening.
Vraag 8
Waarom is bij zeven meldingen uit 2017 zoveel tijd nodig voor de beoordeling van de
vraag of sprake is van een vermoeden van een misstand? Heeft dit wellicht te maken
met het feit dat in die zaken tevens andere procedures lopen, bijvoorbeeld een strafrechtelijk
onderzoek of een strafrechtelijke vervolging ten aanzien waarvan de politie wacht
op de uitkomst? In hoeverre staat de procedure rond het melden en beoordelen van een
misstand zelfstandig van andere procedures? Kan de korpschef zich zelfstandig een
oordeel vormen of sprake is van een misstand?
Antwoord 8
Er zijn diverse redenen te noemen waarom meer tijd aan kwesties wordt besteed. Dit
kan zijn omdat er nog procedures moeten worden afgewacht, een melder het lastig vindt
om zijn of haar melding te concretiseren, in overleg met de melder met anderen gesproken
wordt, of dat voor de melding complexe materie dient te worden bestudeerd.
Een weging van een melding staat in principe op zichzelf, maar het kan voorkomen dat
een te verwachten uitspraak van een rechter over (een onderdeel van) de kwestie van
invloed kan zijn en dient te worden afgewacht. De korpschef dient een rechterlijke
uitspraak te eerbiedigen. Wanneer een rechter na beoordeling van een concrete kwestie
van mening is dat er geen (of wel) sprake is van een misstand, zal de korpschef bij
dezelfde wetenschap van de feiten en omstandigheden niet van dat oordeel afwijken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.