Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 075 Regels omtrent het waarborgen van edelmetalen voorwerpen (Waarborgwet 20..)
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 3 april 2019
Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor
Economische Zaken en Klimaat met betrekking tot het voorstel houdende regels omtrent
het waarborgen van edelmetalen voorwerpen (Waarborgwet 20..). Op de gestelde vragen
ga ik hierna in. Daarbij houd ik zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aan.
Hoofdstuk I. Algemeen
1. Doel en aanleiding
De leden van de CDA-fractie vroegen wat de gevolgen zijn van de verschillen in wetgeving
tussen Nederland en omringende landen voor het gelijke speelveld, het waarborgen van
eerlijke handel in edelmetalen voorwerpen en het beschermen van consumenten tegen
bedrog, aangezien omringende landen van Nederland geen lid zijn van het Verdrag inzake
het onderzoek en de stempeling van edelmetalen werken (hierna: de Waarborgconventie).
Die gevolgen zijn beperkt. Nederlandse ondernemers die hun producten in het buitenland
verkopen, dienen te voldoen aan de regelgeving van het desbetreffende land. Indien
de producten bijvoorbeeld voor de Duitse markt bedoeld zijn (waar geen waarborgverplichting
geldt), en deze producten niet in Nederland in de handel worden gebracht, zijn ondernemers
niet verplicht om de edelmetalen te voorzien van een waarborg. Ook in Nederland is
het speelveld gelijk. Want alle producten die bestemd zijn voor de Nederlandse markt
dienen te voldoen aan de waarborgverplichting. Hiermee hebben buitenlandse ondernemers
dezelfde verplichting als Nederlandse ondernemers. Wel is het zo dat een Nederlandse
consument een sieraad in het buitenland mogelijk iets goedkoper kan krijgen dan eenzelfde
sieraad op de Nederlandse markt. Daar staat tegenover dat (buitenlandse) consumenten
bij aankoop in Nederland juist meer zekerheid hebben dat het sieraad het gehalte bevat
dat de verkoper aangeeft. Doordat Nederland aangesloten is bij de Waarborgconventie
en daarmee vergelijkbare eisen stelt als de andere landen die zijn aangesloten bij
deze conventie, is het ook relatief makkelijker voor een Nederlandse juwelier om naar
die landen te exporteren.
De leden van de CDA-fractie vroegen of de conclusie van de Nederlandse evaluatie aanleiding
zou kunnen zijn voor andere landen om zich aan te sluiten bij het Nederlandse stelsel
dan wel om lid te worden van de Waarborgconventie. Nederland is voorstander van een
bredere deelname aan de Waarborgconventie, en neemt dit standpunt binnen de Waarborgconventie
ook in. Daarbij wijst Nederland in bijeenkomsten rond de Waarborgconventie waar opportuun
ook op evaluaties en andere documenten die hierbij relevant kunnen zijn.
2.1 De verplichting tot waarborging
De leden van de CDA-fractie vroegen om welke wetgevingstechnische redenen voorgesteld
wordt om de massagrenzen bij algemene maatregel van bestuur (amvb) te regelen en of
hier nog nadelen aan zitten. De constructie in de huidige wet is niet conform de Aanwijzingen
voor de regelgeving. In deze constructie zijn de massagrenzen reeds in de wet opgenomen
(artikel 5, tweede lid, onderdelen a en b, van de Waarborgwet 1986) maar kan hiervan
worden afgeweken bij amvb (artikel 5, derde lid, van de Waarborgwet 1986). In aanwijzing
2.31 van de Aanwijzingen voor de regelgeving is opgenomen dat afwijking bij lagere
regelgeving in beginsel niet wordt toegestaan, omdat dit leidt tot onoverzichtelijke
regelgeving. Daarom wordt voorgesteld om voor de vindbaarheid de massagrenzen uitsluitend
op één plek te regelen. Gekozen is voor een amvb, omdat het een nadere verbijzondering
van de waarborgverplichting betreft. Voordeel van een amvb boven een wet is dat deze
sneller aangepast kan worden, wanneer marktontwikkelingen hierom vragen.
De leden van de CDA-fractie vroegen welke gehaltemerken bij ministeriële regeling
worden vastgesteld en waarom gekozen is voor een ministeriële regeling. Dit betreft
de gehaltemerken die nu ook al bij ministeriële regeling zijn vastgesteld in de huidige
Waarborgregeling. Dit zijn de gehaltemerken die de aangewezen waarborginstellingen
moeten gebruiken bij het stempelen van edelmetalen werken. Per edelmetaal, per gehalte
en per waarborginstelling is een gehaltemerk vastgesteld. Gelet op aanwijzing 2.24
van de Aanwijzingen voor de regelgeving is gekozen voor een ministeriële regeling
omdat het detailregelgeving betreft die snel en eenvoudig gewijzigd moet kunnen worden,
bijvoorbeeld wanneer nieuwe gehaltemerken vastgesteld moeten worden doordat een nieuwe
waarborginstelling aangewezen is.
2.2 De waarborginstellingen
De leden van de VVD-fractie vroegen of voor elke waarborginstelling een afzonderlijk
tarief wordt bepaald, gebaseerd op de door de waarborginstelling geschatte kosten
voor het betreffende jaar. Op voorstel van de waarborginstellingen worden inderdaad
elk jaar de tarieven voor de afzonderlijke waarborginstellingen vastgesteld. De tarieven
dienen gebaseerd te zijn op een redelijke toerekening van aan de werkzaamheden verbonden
kosten. Het wetsvoorstel voorziet (net als de huidige Waarborgwet 1986) in een bepaling
om te voorkomen dat de tarieven te hoog zijn en ondernemers (en uiteindelijk consumenten)
teveel voor het waarborgen zouden moeten betalen.
De leden van de VVD-fractie vroegen een uitgebreide toelichting van de regering waarom
niet is gekozen voor de in het conceptwetsvoorstel opgenomen maximumtarieven. Daarbij
vroegen zij of de regering meent dat het hanteren van maximumtarieven een positief
effect zou hebben op de onderlinge concurrentie.
Maximumtarieven kunnen een positief effect hebben op de concurrentie. Dat komt doordat
waarborginstellingen hun prijzen sneller kunnen laten meebewegen met marktontwikkelingen.
Thans kunnen waarborginstellingen hun tarieven alleen na goedkeuring van de Minister
van Economische Zaken en Klimaat wijzigen. Een combinatie van andere factoren heeft
er echter toe geleid dat ik vast wil houden aan het stelsel van vastgestelde tarieven.
Ten eerste bleek uit het rapport van de Auditdienst Rijk (ADR) over de hantering van
tarieven in het tweede kwartaal van 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 24 036, nr. 429) dat waarborginstellingen zich niet altijd aan de vastgestelde tarieven hielden,
in die zin dat er te lage tarieven in rekening werden gebracht. Hierdoor ontstaat
een neerwaartse spiraal die in een markt met slechts twee partijen snel kan leiden
tot ongewenste effecten. Een waarborginstelling zou bijvoorbeeld haar taak niet meer
naar behoren kunnen uitvoeren. Ook zou een beëindiging van de activiteiten een gevolg
kunnen zijn. Ondernemers hebben naar verwachting geen baat bij een dergelijke monopolist.
Daarnaast werd ook duidelijk dat het gebruik van maximumtarieven als neveneffect had
dat de Algemene Rekenkamer niet meer bevoegd is om de waarborginstellingen te onderzoeken.
Deze leden vroegen daarnaast of de regering van mening is dat sprake dient te zijn
van een bepaalde hoeveelheid waarborginstellingen om te kunnen spreken van een normale
markt waarbij een maximumtariefstelling op zijn plaats zou zijn.
Het is niet mogelijk precies te duiden hoeveel waarborginstellingen er zouden moeten
zijn om van een marktsituatie te spreken waarbij een maximumtarief op zijn plaats
zou zijn. Tariefregulering (dus ook een maximumtarief) kan in algemene zin aan de
orde zijn in markten waarin instellingen zijn aangewezen om een publieke taak uit
te voeren, en het risico van monopolieprijzen/oligopolieprijzen bestaat.
2.3 Handhaving
De leden van de D66-fractie vroegen of het wetsvoorstel ook ziet op de situatie dat
een grote online platform of het moederbedrijf van het platform edelmetalen voorwerpen
opkoopt dan wel het (economisch) bezit hiervan heeft of als het platform in opdracht
van een andere partij edelmetalen voorwerpen verkoopt. Daarnaast vroegen deze leden
op welke manier bij de implementatie van het wetsvoorstel rekening wordt gehouden
met de ontwikkeling van algoritmes, de verkoop op online platforms en de handhavingspraktijk.
De voorgestelde wet verplicht de ondernemer gouden, zilveren en platina voorwerpen
te laten waarborgen voordat deze in Nederland in de handel worden gebracht. Dat geldt
ook voor gouden, zilveren en platina voorwerpen die worden aangeboden op grote online
platforms. De handhavingspraktijk is door de komst van platforms en algoritmes wel
ingewikkelder geworden. Agentschap Telecom wees hier ook op. In verband hiermee is
in paragraaf 4.3 van de memorie van toelichting geëxpliciteerd hoe omgegaan dient
te worden met platforms zoals marktplaats, catawiki, veilingsites of andere nieuwe
platforms. Bovendien is het begrip «actief bemiddelen» technologieneutraal, zodat
ieder platform dat een inhoudelijke bemiddelende rol heeft, ook ondernemer is in de
zin van de wet en dus gehouden aan de verplichting te waarborgen, ongeacht of daarbij
bijvoorbeeld gebruik gemaakt wordt van algoritmes.
De leden van de D66-fractie vroegen hoe het toezicht op deze platforms, die soms in
het buitenland gevestigd zijn, geregeld is en of dit vraagstuk niet ook voorgelegd
moet worden aan de Autoriteit Consument en Markt. Het toezicht op de Waarborgwet wordt
uitgevoerd door Agentschap Telecom. Agentschap Telecom houdt in de gaten of de ondernemers
de op hen rustende verplichtingen naleven om edelmetalen voorwerpen die ze in Nederland
in de handel willen brengen te laten waarborgen. De ACM is toezichthouder op de mededingings-
en consumentenregelgeving. De Waarborgwet valt dus buiten de taak van de ACM. Het
ligt hierom niet in de rede het vraagstuk voor te leggen aan de ACM.
3.1 Gehaltemerken
De leden van de VVD-fractie vroegen of het niet eenvoudiger is om wat betreft het
minimumgehalte dat door een gehaltemerk wordt gewaarborgd aan te sluiten bij de eisen
van de Waarborgconventie. Feitelijk betreft het hier de vraag of een product met 375
duizendsten gehalte aan goud (9 karaat) in Nederland aangemerkt kan worden als goud.
In Nederland wordt traditioneel een hoge standaard voor goud gehanteerd. In het wetsvoorstel
is gekozen om vast te houden aan deze hoge standaard van 585 duizendsten (14 karaat)
goud als minimum. Dit sluit aan op de intuïtie dat een product geen goud genoemd mag
worden, als het product niet ten minste daadwerkelijk voor de helft uit goud bestaat.
Aan deze hoge standaard wordt om die reden ook gehecht door verkopers. Ook is vanuit
de edelmetaalsector aangegeven dat goud vanaf een gehalte van 585 duizendsten pas
goed te bewerken is. Daarom is besloten de Nederlandse markt niet aan te laten sluiten
bij de internationale standaard, die voorwerpen met een gehalte van ten minste 375
duizendsten (9 karaat) al als goud bestempelt. Wel kunnen dergelijke edelmetalen voorwerpen
ter keuring worden aangeboden aan een waarborginstelling om overeenkomstig de Waarborgconventie
gewaarborgd te worden met het verdragsteken (CCM-teken) op een gehalte van 375 duizendsten
(9 karaat). Hiermee wordt de export gefaciliteerd naar landen waar een lagere standaard
voor goud wordt gehanteerd.
3.2 Aansluiting bij waarborgpraktijk
De leden van de CDA-fractie vroegen waarom het wenselijk is om toe te staan dat specifieke
taken uitgevoerd kunnen worden door in het buitenland gevestigde (dochter)onderneming.
Daarnaast vroegen deze leden of dit de concurrentie bevordert tussen de instellingen
en of dit wel verstandig is. Ook vroegen deze leden naar de redenen voor waarborginstellingen
om specifieke taken uit te besteden aan een buitenlandse onderneming, wat het belang
voor Nederland is dat dit kan gebeuren en hoe waarborginstellingen kunnen toetsen
of onderaannemers voldoen aan de wettelijk gestelde eisen. Ze vroegen of andere landen
onderaannemerschap in het buitenland ook toestaan en wat de gevolgen van eventuele
verschillen zijn voor het gelijke speelveld binnen Europa. Tot slot vroegen deze leden
hoe vaak er thans onderdelen van het waarborgproces in het buitenland plaatsvinden,
wat de ervaringen hierbij zijn en waarom het expliciet maken hiervan in de wet dan
nog nodig is.
In de praktijk laten de waarborginstellingen het aanbrengen van merken soms al aan
anderen over die al dan niet in het buitenland gevestigd zijn (zie ook de uitspraak
van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 29-01-2008, Awb 07/402). Het
wetsvoorstel bevat hiervoor nu een expliciete regeling, inhoudend dat een waarborginstelling
specifieke taken kan uitbesteden of door een dochteronderneming kan laten uitvoeren. Een dergelijke specifieke
taak behoeft niet alleen het aanbrengen van merken te betreffen, maar kan ook de gehalteproef
omvatten. Doel van de explicitering, is dat waarborginstellingen helderheid hebben
over wat er kan en mag. Bovendien geeft het wetsvoorstel de mogelijkheid om zo nodig
regels te stellen aan (buitenlandse) dochterondernemingen of onderaannemers. Van belang
is dat de waarborginstelling ook in het voorliggend wetsvoorstel volledig verantwoordelijk
blijft voor de uitvoering van het uitbestede deel van haar taken en ervoor dient te
zorgen dat de onderaannemer of de dochteronderneming voldoet aan de bij of krachtens
de wet aan waarborginstellingen gestelde eisen van onafhankelijkheid, deskundigheid
en naar behoren functioneren. De waarborginstelling maakt hiervoor bijvoorbeeld (contractuele)
afspraken en experts van de waarborginstellingen kunnen de dochterondernemingen bezoeken
om te bezien of zij zich aan de wettelijke eisen houden.
In Nederland zijn momenteel twee aangewezen waarborginstellingen. Beide voeren een
deel van hun taken in het buitenland uit. Ik heb geen aanwijzingen dat dit de concurrentie
tussen de bestaande Nederlandse waarborginstellingen beïnvloedt. Nederlandse waarborginstellingen
hebben met de mogelijkheid gebruik te maken van onderaannemers in andere landen een
concurrentievoorsprong op andere waarborginstellingen, voor zover de wetgeving in
die landen die mogelijkheid niet biedt. Data die inzicht kan bieden in de vraag in
hoeverre wetgeving van verschillende andere landen deze mogelijkheid eveneens biedt,
heb ik niet beschikbaar. In de praktijk betekent waarborgen in het buitenland een
verlaging van de lasten voor producenten die edelmetalen moeten waarborgen. Daarnaast
levert het een besparing van transportkosten en verpakkingskosten op, omdat de producten
dan gewaarborgd kunnen worden in het land van productie. Uiteindelijk gevolg is dat
consumenten en handelaren in edelmetalen voorwerpen goedkoper sieraden met Nederlandse
kwaliteit van waarborgen kunnen afnemen, en dat Nederlandse waarborginstellingen een
grotere markt kunnen bedienen.
De leden van de CDA-fractie vroegen of het gebruik van een steekproef bij het gehalteonderzoek
van een partij edelmetalen voorwerpen voldoende zekerheid biedt over de homogeniteit
van een partij. Dat is het geval. Vereist is dat één van de in de Waarborgconventie
genoemde methoden, en daarmee internationaal erkende methode voor toetsing van homogeniteit,
voor de beoordeling van de homogeniteit van een partij wordt gevolgd.
4.1 Adviezen, consultatie en uitvoerbaar- en handhaafbaarheid
De leden van de VVD-fractie vroegen naar een reactie op de brief van de Vereniging
Goud- en Zilversmeden op het punt van de gevolgen van een faillissement van een waarborginstelling,
en specifiek op het risico van een vertraagde teruggave van ter keuring opgestuurde
sieraden. Deze leden vroegen of de regering het wenselijk acht een bepaling te overwegen
om dit risico te beperken. Het is van belang dat een partij (ondernemer of consument)
die edelmetalen voorwerpen ter keuring aan een waarborginstelling aanbiedt, deze na
een eventueel faillissement van de waarborginstelling met minimale vertraging terug
kan ontvangen. Conform artikel 20 van de Faillissementswet omvat de boedel in beginsel
het gehele vermogen van de gefailleerde waarborginstelling. Sieraden die de waarborginstelling
onder zich heeft om te waarborgen en waarvan een ander eigenaar is, zijn geen onderdeel
van het vermogen van de gefailleerde en vallen derhalve niet onder de boedel. Deze
sieraden moeten door de curator worden teruggegeven aan de eigenaar. Indien een ondernemer
sieraden spoedig terug wil ontvangen, is het van belang dat hij kan aantonen dat het
sieraad aan hem toebehoort, bijvoorbeeld door een correct ingevuld borderel (lijst
van te waarborgen sieraden). Voor de snelheid van afhandeling is hierbij van belang
dat de ondernemer de curator helder duidelijk kan maken dat de genoemde voorwerpen
zijn eigendom zijn. Het is aan ondernemers zelf hierin te voorzien. Er is geen aanleiding
om, aanvullend op de Faillissementswet, extra regels te stellen specifiek in geval
van faillissement van een waarborginstelling.
De leden van de D66-fractie zouden graag informatie ontvangen over de wijze waarin
het wetsvoorstel voorziet in de situatie waarin een voorwerp beschadigd raakt bij
het waarborgen, en de afwikkelingen van een geschil daarna.
De waarborgverplichting is gericht aan ondernemers. Zij mogen geen sieraden verkopen
zonder waarborg. Wanneer zij een sieraad verkopen aan een consument gelden daarnaast
de algemene regels van consumentenrecht. Indien de consument opdracht geeft voor het
maken van een uniek sieraad en dit sieraad beschadigd raakt bij de waarborging, voldoet
het sieraad niet aan de koopovereenkomst (non-conformiteit). Er gelden specifieke
rechten voor consumenten in het geval van non-conformiteit. Afhankelijk van de specifieke
omstandigheden kan de consument, overeenkomstig de artikelen 7:21 en 7:22 van het
Burgerlijk Wetboek (BW), herstel of vervanging van het product of een prijsvermindering
eisen of overgaan tot ontbinding van de koopovereenkomst. Mogelijk heeft de consument
ook recht op schadevergoeding overeenkomstig artikel 7:24 BW. De ondernemer kan de
hierdoor geleden schade weer verhalen op de waarborginstelling wanneer deze aansprakelijk
is voor de beschadiging van het sieraad, bijvoorbeeld wanneer het sieraad beschadigd
is bij het inslaan van het gehalteteken. Bij eventuele verschillen van inzicht hierover
tussen waarborginstelling en ondernemer kunnen zij zich in ultimo wenden tot een rechter.
De leden van de D66-fractie vroegen of inzichtelijk gemaakt kan worden wat de impact
is van het ontbreken van een waarborgverplichting in omringende landen op de concurrentiepositie
van Nederlandse goudsmeden. Voor het antwoord hierop wordt verwezen naar het antwoord
in paragraaf 1 op vergelijkbare vragen van de leden van de VVD-fractie. Daarin wordt
beschreven dat buitenlandse ondernemers die edelmetalen voorwerpen in Nederland op
de markt brengen, dezelfde verplichting hebben als de Nederlandse ondernemers.
4.2 Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De leden van de VVD-fractie vroegen een nadere toelichting op het begrip ondernemer
ingeval er sprake is van een opeenvolgende bewerking aan een sieraad door een gieterij,
goudsmid en een juwelier en een ondernemer die vervolgens een actieve bemiddelende
rol speelt bij een overeenkomst tot koop en verkoop. Zij vroegen wie dan gehouden
is tot waarborgen over te gaan en verantwoordelijk is voor het gehalte.
De in het voorbeeld genoemde ondernemers zijn alle ondernemers in de zin van de wet.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het wetsvoorstel heeft een ondernemer de plicht
een voorwerp, waarvoor de waarborgverplichting geldt, te laten waarborgen alvorens
deze in de handel te brengen. Het waarborgen kan pas gebeuren op het moment dat het
voorwerp «in een staat van voltooiing is gebracht die zowel tegen een verandering
van zijn oorspronkelijke bestemming als tegen een beschadiging van stempelmerken bij
verdere bewerking beschermt» (artikel 19, onderdeel a, van het wetsvoorstel). De ondernemer
die op dat moment het voorwerp onder zich heeft en het in de handel wil brengen, heeft
dus de verplichting het voorwerp te laten waarborgen.
Indien de betreffende ondernemer nalaat het voltooide voorwerp te waarborgen en dit
overdraagt aan een andere ondernemer, dan moet deze laatste alsnog het voorwerp laten
waarborgen zodra hij dit voorwerp langer dan vier weken in bezit heeft of deze onder
de aandacht van het publiek brengt of zodra hij hiermee handel gaat drijven, omdat
hij anders in overtreding is met het bepaalde in artikel 30 van het wetsvoorstel.
Hierdoor kan iedere onderneming die handel drijft met een voltooid voorwerp waarvoor
de waarborgverplichting geldt, maar dat niet gewaarborgd is, worden aangesproken door
de toezichthouder. Ondernemers zullen er alert op moeten zijn dat wanneer zij een
voltooid voorwerp, waarvoor de waarborgverplichting geldt, afnemen van een andere
ondernemer, dit voorwerp gewaarborgd is. Als dat niet het geval is, dan dienen zij
de betreffende ondernemer daarop aan te spreken. Zodra zij het voorwerp afnemen of
anderszins in het bezit hebben, zijn zij ook zelf verantwoordelijk voor de naleving
van de waarborgverplichting voor het desbetreffende voorwerp.
De leden van de CDA-fractie vroegen of het onderscheid tussen «bemiddelen» en «actief
bemiddelen» voldoende helder is in de definitie van het begrip «ondernemer» en of
dit verschil niet te snel vervaagt. Ook vroegen de leden van de CDA-fractie of het
verstandig is pas na verloop van tijd met Agentschap Telecom in overleg te gaan over
het vaststellen van een beleidsregel en of er dan wel tijdig wordt gehandhaafd, en
of Agentschap Telecom met de oplossing die de regering schetst voldoende uit de voeten
kan.
Zoals in paragraaf 4.3 van de memorie van toelichting is aangegeven, is de zinsnede
«actief bemiddelen» in overleg met Agentschap Telecom gehandhaafd in de wetstekst.
Het verschil tussen «bemiddelen» en «actief bemiddelen» is daar ook dusdanig uitgewerkt,
dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat dit verschil te snel vervaagt. Hiermee
wordt duidelijk gemaakt dat de waarborgverplichting niet rust op platforms die geen
inhoudelijk bemiddelende rol hebben, zoals de krant of een vergelijkbaar elektronisch
platform als marktplaats.nl, zoals dat nu gebruikt wordt, maar alleen op podia die
die rol wél hebben. Bij laatstgenoemde podia moet gedacht worden aan platforms die
een grotere rol of belang hebben bij de verkoop dan enkel een communicatiekanaal beschikbaar
stellen of een reclamedienst leveren. Van een groter belang kan sprake zijn wanneer
het platform edelmetalen voorwerpen opkoopt dan wel het (economisch) bezit heeft,
of bijvoorbeeld indien een partij namens of in opdracht van een ander edelmetalen
voorwerpen verkoopt. Onder «actief bemiddelen» valt niet reclame die specifiek op
een (groep van) personen is gericht. Een advertentie op internet die specifiek is
afgestemd op het profiel van een potentiele afnemer van edelmetalen is dus geen vorm
van «actief bemiddelen», omdat dit alleen een meer geavanceerde vorm van reclame betreft.
Gelet op deze uitleg en voorbeelden die in de memorie van toelichting worden gegeven
ten aanzien van het begrip actief bemiddelen is er op dit moment dan ook geen aanleiding
voor het vaststellen van een beleidsregel op dit gebied. Mochten technologische ontwikkelingen
hier wel aanleiding toe geven dan zal, mede met het oog op effectieve handhaving door
Agentschap Telecom, bekeken worden hoe dit het beste vastgelegd kan worden.
De leden van de CDA-fractie vroegen op welke wijze wordt gewaarborgd dat bij het delven
van edelmetalen geen misstanden voorkomen zoals kinderarbeid. Ook vroegen deze leden
welke regels hiervoor gelden en welke relatie dit heeft met dit wetsvoorstel. Het
kabinet stimuleert sectoren om mensenrechten in productieketens te waarborgen door
het sluiten van convenanten voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen
(«IMVO-convenanten»).
Het doel van IMVO-convenanten is om individuele bedrijven te helpen bij de aanpak
van problemen en misstanden in de keten, die zij alleen veel moeilijker kunnen aanpakken.
In een IMVO-convenant verbinden partijen zich tot het behalen van tastbare resultaten
op het terrein van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. De afspraken
zijn gebaseerd op de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles for Business & Human
Rights. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij zich houden aan deze internationale
kaders voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bedrijven hebben een verantwoordelijkheid
om mensenrechtenschendingen en milieuvervuiling in hun toeleveringsketens in kaart
te brengen en aan te pakken. In juni 2017 ondertekenden 18 partijen – bedrijven, brancheorganisaties,
vakbonden, niet-gouvernementele organisaties en de overheid – het IMVO convenant Goud.
De ondertekenaars hebben als gezamenlijk doel om misstanden in de internationale goudketen,
waaronder kinderarbeid, aan te pakken, en om het aanbod van en de vraag naar verantwoord
gewonnen goud te vergroten. Een van de projecten die uit het goud convenant is voortgevloeid,
heeft als doel om kinderarbeid in de kleinschalige (goud)mijnbouw in Uganda te bestrijden.
De IMVO-convenanten hebben geen relatie met het voorliggende wetsvoorstel.
5. Bedrijfseffecten en regeldruk
De leden van de VVD-fractie vroegen of het alternatief van zelf keuren door goudsmeden
in combinatie met steekproefsgewijze keuring door de waarborginstellingen tot minder
administratieve lasten en minder kosten zou kunnen leiden, en of dit is meegenomen
in de afweging te kiezen voor behoud van het stelsel.
Bij de evaluatie is het alternatief van zelf keuren door juweliers aan de orde gekomen.
Het nadeel van dit stelsel is dat de export wordt bemoeilijkt doordat, wat betreft
de wederzijdse erkenning binnen de EU, het de vraag is of het Nederlandse keur dezelfde
status blijft behouden als nu, en dus in de EU op dezelfde wijze wordt geaccepteerd
als nu. Bovendien blijft er een bepaalde mate van administratieve belasting doordat
jaarlijks de accreditatie van elke ondernemer vernieuwd moet worden en een inschrijving
in een overheidsregister nodig is. Deze argumenten tegen elkaar afwegend, is besloten
om het huidig (overigens goed werkend) stelsel te continueren.
De leden van de SP-fractie vroegen om in te gaan op het commentaar van de Vereniging
Goud- en Zilversmeden dat de lasten van het laten keuren van sieraden door de waarborginstellingen
onevenredig hoog zouden zijn en tot een substantiële kostprijsverhoging leiden en
dat deze lasten uniek zouden zijn en niet voor vergelijkbare consumptieartikelen bestaan.
De Federatie Goud en Zilver (FGZ), die de belangen behartigt van de ondernemers in
de branche, is geconsulteerd in aanloop naar het wetsvoorstel. Ik deel de mening van
de FGZ niet dat de lastendruk onevenredig hoog is. Uit onderzoek uit 2011 uitgevoerd
door EIM in opdracht van het toenmalig Ministerie van Economische Zaken, Landbouw
en Innovatie blijkt dat de kosten op jaarbasis van 0,3% tot 1,4% voor kleine goud-
en zilversmeden (1 of minder fte) zijn. Voor de grotere goud- en zilversmeden (meer
dan 1 fte) komen de waarborgkosten overeen met 0,5% van de bedrijfsomzet. Deze kosten
bestaan uit de waarborgkosten, interne kosten zoals kosten verbonden aan het in- en
uitpakken, administratie en eigen vervoerkosten, en ook de kosten voor verzendkosten
en het keuren. De waarborgverplichting zorgt ervoor dat niet bij elke handelstransactie
gecontroleerd hoeft te worden of het sieraad het aantal karaat bevat dat voorgehouden
wordt. Zonder waarborgverplichting zouden consumenten en ondernemers zelf deze controle
moeten uitvoeren en neemt het risico op fraude toe. Dit soort controles brengen ook
kosten met zich mee. Bovendien wordt de export van gouden en zilveren voorwerpen naar
landen met een waarborgverplichting voor Nederlandse ondernemers ingewikkelder. Er
is geen reden om het huidige vertrouwen van consumenten en ondernemers dat er adequate
bescherming is, aan te tasten.
II. ARTIKELEN
Artikel 5
De leden van de D66-fractie vroegen wat de overweging is geweest om een maximumtarief
voor de waarborginstellingen te schrappen uit het eerdere conceptwetsvoorstel en vast
te houden aan vastgestelde tarieven.
Voor het antwoord hierop verwijs ik naar het antwoord in paragraaf 2.2 op een vergelijkbare
vraag van de leden van de VVD-fractie, waarin wordt toegelicht welke combinatie van
factoren er toe geleid heeft dat ik vast wil houden aan het stelsel van vastgestelde
tarieven.
Artikel 13
De leden van de D66-fractie constateerden dat met het wetsvoorstel de mogelijkheid
wordt gecreëerd voor waarborginstellingen om specifieke taken uit te besteden aan
derden in het buitenland en dat een waarborginstelling in het buitenland gevestigd
kan zijn en wensen een verduidelijking hoe en door wie wordt getoetst of deze rechtspersonen
voldoen aan de Waarborgwet en het Nederlandse bestuursrecht.
Allereerst merk ik op dat de mogelijkheid het waarborgen in het buitenland te laten
uitvoeren, ook al bestaat onder de Waarborgwet 1986 (zie bijvoorbeeld de uitspraak
van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 29-01-2008, Awb 07/402, met
betrekking tot het aanbrengen van gehaltemerken). In het artikel 13, eerste lid, van
het wetsvoorstel is opgenomen dat, indien een waarborginstelling taken laat uitvoeren
door dochterondernemers of onderaannemers, de waarborginstelling volledig verantwoordelijk
is voor de uitvoering van het uitbestede deel van haar taken. Zij dient er ook voor
te zorgen dat de onderaannemer of dochteronderneming voldoet aan de bij of krachtens
de wet aan de waarborginstellingen gestelde eisen van onafhankelijkheid, deskundigheid
en naar behoren functioneren. De Minister van Economische Zaken en Klimaat toetst
bij aanwijzing of de waarborginstelling voldoet aan de wettelijke eisen en of dus
ook of zij, conform artikel 13, eerste lid, van het voorstel, er zorg voor dragen
dat dochterondernemingen of onderaannemers zich ook aan de wettelijke eisen houden.
De verplichte accreditatie vormt hierbij een belangrijk hulpmiddel. Deze accreditatie
dient, in geval de waarborginstelling specifieke taken uitbesteedt aan een onderaannemer
of dochterinstelling, tevens van toepassing te zijn op die onderaannemer of de dochterinstelling.
Voor de verdere beantwoording van de vraag verwijs ik naar de antwoorden in paragraaf
3.2 op vergelijkbare vragen van de leden van de CDA-fractie.
De leden van de D66-fractie willen inzicht krijgen op welke grond de Minister van
Economische Zaken en Klimaat het toezicht op waarborginstellingen kan uitoefenen en
welke capaciteit daarvoor beschikbaar is. De Minister kan op grond van de Waarborgwet
en de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet) toezicht uitoefenen bij alle
door hem aangewezen waarborginstellingen. Hij draagt ook zorg voor afdoende capaciteit
voor het toezicht. De Minister kan de aanwijzing op ieder moment schorsen of intrekken
wanneer de waarborginstelling – of een van haar al dan niet in het buitenland gevestigde
dochterondernemingen of onderaannemers – niet meer aan de wettelijke eisen voldoet.
Tevens oefent de Minister financieel toezicht uit bij de aangewezen waarborginstellingen,
op grond van de artikelen 26 tot en met 32, 34 en 35, eerste lid, van de Kaderwet,
die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard in het voorstel. Overeenkomstig
artikel 39 van de Kaderwet evalueert de Minister elke vijf jaar de doelmatigheid en
doeltreffendheid van het functioneren van de waarborginstellingen.
Ook het vereiste van de accreditatie speelt een belangrijke rol bij het toezicht.
De nationale accreditatie-instantie (voor Nederland is dit de Raad voor Accreditatie
(RvA)) voert periodieke controlebeoordelingen en herbeoordelingen uit om te bezien
of de waarborginstellingen nog voldoen aan de vereisten voor accreditatie (op grond
van artikel 5, derde lid, van verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees parlement
en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake
accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking
van Verordening (EG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218, hierna: verordening)), en dus of
de waarborginstelling nog voldoet aan de eisen uit de Waarborgwet. Daarvoor gaat de
RvA op bedrijfsbezoek bij de waarborginstelling en haar eventuele dochterondernemingen
of onderaannemers waar de accreditatie eveneens op ziet. Wanneer de controlebeoordeling
daartoe aanleiding geeft, zal de RvA de accreditatie wijzigen, geheel of gedeeltelijk
schorsen of geheel of gedeeltelijk intrekken (op grond van artikel 5, vierde lid,
van de verordening). De Minister heeft dan de mogelijkheid om de aanwijzing van de
waarborginstelling ook (gedeeltelijk) in te trekken of te schorsen.
Artikel 26
De leden van de D66-fractie vroegen waarom het Nederlandse waarborgsysteem afwijkt
van de Waarborgconventie, in die zin dat in Nederland voorwerpen pas als gouden voorwerpen
verkocht mogen worden als het voorwerp ten minste 585d duizendsten (14 karaat) goud
bevat, terwijl de internationale standaard voorwerpen met een gehalte van tenminste
375 duizendsten (9 karaat) al als goud bestempelt. Zij vroegen wat de argumenten voor
verkopers zijn geweest om hier aan vast te houden en wat de overweging van de regering
is geweest om de definitie van goud niet gelijk te trekken met de definitie daarvan
in de Waarborgconventie. Voor beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar het
antwoord in paragraaf 3.1 op vergelijkbare vragen van de leden van de SP-fractie.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat