Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Kröger en Van Ojik over het bericht 'Sea-Watch 3 op last van Nederland aan ketting gelegd'
Vragen van de leden Kröger en Van Ojik (GroenLinks) aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het bericht «Sea-Watch 3 op last van Nederland aan ketting gelegd» (ingezonden 28 februari 2019).
Antwoord van Minister Van Nieuwenhuizen Wijbenga (Infrastructuur en Waterstaat), mede
namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (ontvangen 4 april 2019).
Vraag 1
Kent u het het bericht «Sea-Watch 3 op last van Nederland aan ketting gelegd»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u toelichten waarom de inspectie door de Inspectie Leefomgeving en Transport
(ILT) nodig was, wat de inspectie inhield, wat deze heeft opgeleverd en waarom daarvoor
het schip moest en moet worden vastgehouden?
Antwoord 2
Op 31 januari is de Sea-Watch 3 de haven van Catania binnengevaren. In de haven is
het schip vervolgens door de Italiaanse kustwacht geïnspecteerd op 31 januari en 1 februari
jl. Het schip is daarnaast op 5 en 6 februari jl. door het klassenbureau DNV-GL geïnspecteerd.
Beide hebben tekortkomingen geconstateerd.
In de rapportage van de Italiaanse kustwacht werd aangegeven dat over een aantal geconstateerde
tekortkomingen overleg met de Vlaggenstaat gewenst was, hetgeen directe aanleiding
was voor de ILT om in overleg met de Italiaanse kustwacht het schip te onderzoeken.
De ILT heeft een aantal aanvullende tekortkomingen geconstateerd. Daarnaast heeft
de ILT onderzoek gedaan naar de vraag of de veiligheid van schip en bemanning als
gevolg van de ondernomen acties en de situatie aan boord op enig moment in gevaar
kan zijn geweest. Nederland heeft Italië verzocht het schip geen toestemming te verlenen
om uit te varen zolang het onderzoek liep. De veiligheid moet voorop staan. Het is
gebruikelijk dat een schip pas mag uitvaren nadat de tekortkomingen die voor vertrek
hersteld moeten zijn, zijn verholpen, en dat hiervan bewijs is geleverd.
De tekortkomingen die zijn geconstateerd zijn gedeeltelijk tijdens het verblijf van
het schip in de haven van Catania, Italië verholpen. Het schip is daarna met toestemming
van Nederland (Ministerie van IenW) vertrokken naar een werf in Marseille, Frankrijk,
om de tekortkomingen te herstellen waarvoor reparatie op een scheepswerf noodzakelijk
was.
Voor de conclusies van het onderzoek door de ILT verwijs ik naar het bijgevoegde rapport
«Inspectie Sea-Watch 3»2.
Vraag 3
Wat was de aanleiding van de eerste inspectie, die afgelopen zomer door de ILT is
uitgevoerd, en wat heeft die inspectie opgeleverd? Wat was de aanleiding van deze
tweede inspectie?
Antwoord 3
Aanleiding voor de eerste inspectie in de zomer van 2018 was het feit dat Malta vragen
stelde over de registratie van de Sea-Watch 3, en het schip in de tussentijd niet
wilde laten uitvaren.
Het onderzoek zoals verricht door de ILT in de zomer van 2018 bestond uit twee delen,
namelijk enerzijds bepalen of de technische conditie en uitrusting van de Sea-Watch 3
in lijn is met de Nederlandse wet- en regelgeving, anderzijds om de feiten en omstandigheden
ter plaatse vast te stellen. Dit is uitgevoerd in de vorm van een verkennend onderzoek
waarover een rapportage is gemaakt gedateerd 10 juli 2018.
In de rapportage wordt ingegaan op de inzet van het schip, waarbij is aangegeven dat
het schip als kleinste aantal 17 mensen in nood uit het water heeft gehaald en als
grootste aantal 300. Er is ook uitgebreid gerapporteerd over de aanwezige certificaten,
documenten en boekwerken. Tot slot geeft het rapport een beschrijving van het schip
en meer specifiek van de brug- en navigatiemiddelen, de buitendekken, de accommodatie
en kombuis, de machine- en de stuurmachinekamer. Er is tijdens deze inspectie niet
gekeken naar eventuele gebreken aan het schip of naar het feitelijke gebruik van het
schip.
De aanleiding voor de tweede inspectie staat beschreven in het antwoord op vraag 2.
Vraag 4 en 5
Hoe rijmt u uw toezegging in het algemeen overleg Maritiem van 6 december 2018, dat
de niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en hun schepen door de beleidswijziging
absoluut niet acuut in de problemen zouden komen, met uw verzoek aan de Italiaanse
autoriteiten om het schip aan de ketting te leggen?
Hoe verhoudt uw actie zich tot uw uitspraken in dat algemeen overleg, dat er «eerst
gesprekken komen», dat «de veiligheidseisen niet morgen klaar moeten zijn», «dat we
daar een rustige overgangstermijn voor gaan creëren» en dat «de organisaties nergens
bang voor hoeven te zijn»?
Antwoord 4 en 5
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2 en de begeleidende brief.
Vraag 6 en 7
Is deze handhavingsactie het gevolg van de nieuwe, nog op te stellen beleidsregels,
of oude reeds langer bestaande regels? Hoe valt dit te rijmen met uw toezegging dat
er eerst een terugkoppeling naar de Kamer zou plaatsvinden?
Hoe kan het dat er nog geen antwoord is op het schriftelijk overleg van 23 januari
2019 (Kamerstuk 31 409, nr. 203), «omwille van een zorgvuldige beantwoording», maar er wel al wordt ingegrepen en
gehandhaafd op regels die nog niet eens afgesproken zijn? Geldt die zorgvuldigheid
daar dan niet voor?
Antwoord 6 en 7
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2 en de begeleidende brief. De veiligheid staat
voor mij voorop.
Vraag 8
Hoe verhoudt uw uitspraak, dat de beleidswijziging niet het gevolg is van buitenlandse
druk, zich tot het bericht dat deze inspectie op verzoek van de Italiaanse autoriteiten
plaatsvindt?
Antwoord 8
De wijze waarop de inspecties zijn uitgevoerd en de verzoeken van en aan de Italiaanse
kustwacht zijn de gebruikelijke gang van zaken indien er bij een havenstaatcontrole
tekortkomingen worden geconstateerd.
Vraag 9
Worden naar uw mening drenkelingen die door Sea-Watch 3 uit zee worden gered, door
die redding en hun verblijf op de Sea-Watch3 aan onaanvaardbare risico’s of onmenselijke
levensomstandigheden blootgesteld?
Antwoord 9
Dit betreft de kernvraag van het tweede deel van het onderzoek dat door de ILT is
uitgevoerd. Ik verwijs kortheidshalve naar de begeleidende brief aan de Tweede Kamer
en naar het inspectierapport van de ILT.
Vraag 10
Kunt u inschatten hoeveel mensen in de Middellandse zee zijn verdronken of vermist,
sinds u de Sea-Watch 3 aan de ketting heeft laten leggen?
Antwoord 10
Het schip Sea-Watch 3 ligt niet aan de ketting. Sinds de Sea-Watch 3 in een Italiaanse
haven werd aangemeerd, eind januari, zijn volgens schattingen van IOM3 16 personen verdronken voor de kust van Libië. Hiervoor, in het eerste deel van januari,
zijn volgens IOM vermoedelijk 160 personen op de Centraal Mediterrane route verdronken
als gevolg van een schipbreuk voor de kust van Libië. IOM schat dat in vergelijking
tot dezelfde periode vorig jaar in 2019 bijna 45% minder migranten zijn verdronken
voor de Libische kust.
Vraag 11
Kunt u een beeld geven van de reddingscapaciteit op de Middellandse zee en in de Libische
search and rescue-zone (SAR-zone)? Is dit voldoende?
Antwoord 11
Hoeveel schepen zich in de Middellandse Zee expliciet met reddingsoperaties bezig
houden is niet bekend. Door de EU worden verschillende operaties uitgevoerd die zich
naast grensbewaking en de aanpak van mensensmokkel, uiteraard ook bezig houden met
reddingen op zee. In Frontex-verband worden drie operaties uitgevoerd voor de kust
van Spanje, Italië en Griekenland. Deze operaties ondersteunen de werkzaamheden van
de kustwachten van de EU lidstaten in en rond de Middellandse Zee. Daarnaast zijn
de kustwachten van Noord-Afrikaanse landen actief.
Specifiek ten aanzien van de Libische SAR-zone geldt dat het aantal inzetbare schepen
en getraind personeel van de Libische kustwacht nog steeds toenemen. Daarmee groeit
ook de capaciteit van de Libische kustwacht om de wettelijke taken uit te voeren,
inclusief het redden van migranten in onzeewaardige bootjes. Uit schattingen van het
IOM blijkt dat sinds 2017 een daling van het aantal verdrinkingen op de Centraal Mediterrane
route heeft plaats gevonden.4
Vraag 12
Wat doet Nederland om die reddingscapaciteit te vergroten?
Antwoord 12
Over de Nederlandse inzet in Libië, specifiek op het gebied van migratie en de steun
aan de Libische kustwacht is uitgebreid met uw Kamer gewisseld. Afhankelijk van de
mogelijke beschikbare inzet, biedt Nederland jaarlijks in Frontex-verband materieel
aan voor grensbewakingsoperaties. Uw kamer wordt over deze inzet geïnformeerd.
Vraag 13
Klopt het, dat alle drenkelingen die worden gered in de Libische SAR-zone naar Libische
detentiecentra worden gebracht, alwaar zij kunnen worden blootgesteld aan martelingen
en misbruik? In welke mate acht u dit een wenselijk of een redelijk alternatief voor
reddingsoperaties door ngo-schepen?
Antwoord 13
Ten aanzien van de Libische praktijk verwijs ik u kortheidshalve naar de uitgebreide
correspondentie en debatten met uw Kamer over dit onderwerp, inclusief de inspanningen
om de situatie in de Libische centra te verbeteren en deze centra uiteindelijk te
sluiten. Zoals uw Kamer bekend hecht het kabinet belang aan de plicht om mensenlevens
op zee te redden.
Vraag 14
Kunt u aangeven wie volgens het Internationale verdrag inzake opsporing en redding
op zee (1979 en 2006) verantwoordelijk is voor het zo snel als mogelijk vinden van
een veilige haven voor geredde mensen in zeenood? Hoe verhoudt uw standpunt van 14 januari
2019 zich dan met artikel 3.1.9. van het genoemde verdrag, waarin duidelijk staat
dat het de ondertekenende landen zijn, niet de kapitein?
Antwoord 14
In artikel 3.1.9. van de Annex bij het Internationale verdrag inzake opsporing en
redding op zee staat de coördinatie en samenwerking tussen betrokken kust- en vlaggenstaat
centraal. Tevens vermeldt het verdrag dat voor de coördinatie van de Search and Rescue-actie
de kuststaat primair verantwoordelijk is waar het SAR-gebied tot behoort. Tot deze
coördinatie behoort onder meer, tezamen met de vlaggenstaat, het vinden van een veilige
plaats om de aan boord genomen personen van boord te ontschepen. Een veilige plaats
hoeft niet per se een haven te zijn in het land in wiens SAR-gebied de drenkelingen
zijn opgepikt. Dit moet ertoe leiden dat kapiteins van schepen die bijstand hebben
verleend aan mensen in nood zo spoedig mogelijk van hun verplichtingen bevrijd worden
met een minimale verdere afwijking van de geplande reis. Dit houdt niet in dat de
vlaggenstaat zonder meer een veilige plaats in een derde land kan aanwijzen zonder
medewerking van dat derde land.
In de brief van 14 januari jl. is aangegeven dat MRCC’s in de regio ontscheping geweigerd
hebben. In lijn met het genoemde verdrag heeft Nederland met Duitsland en de Europese
Commissie zich ingespannen om ontscheping te bewerkstelligen, hetgeen op 9 januari
jl. kon worden gerealiseerd. Zoals vermeld in de brief werken UNHCR en IOM tezamen
met de Europese Unie en de landen rond de Middellandse Zee aan een structureel ontschepingsarrangement
voor de Middellandse Zee-regio.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
M.G.J. Harbers, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.