Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Karabulut over doorvoer van munitie naar de Verenigde Arabische Emiraten
Vragen van het lid Karabulut (SP) aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over doorvoer van munitie naar de Verenigde Arabische Emiraten (ingezonden 13 maart 2019).
Antwoord van Minister Kaag (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) (ontvangen
28 maart 2019).
Vraag 1
Kent u het bericht «Munitiedoorvoer naar VAE – mogelijke inzet in Jemen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat ondanks het in oktober 2018 afgekondigde beleid om geen wapens meer
te leveren aan Saudi-Arabië, Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), vanwege
hun betrokkenheid bij de oorlog in Jemen, eind december toestemming is verleend voor
de doorvoer van twee zendingen munitie naar de VAE? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Antwoord 2
Nee, dat klopt niet. De lading betreft een door een bondgenoot2 (Tsjechië) goedgekeurde transactie die zonder
overlading door Nederland wordt vervoerd. Dergelijke zendingen zijn in Nederland niet vergunningplichtig.
De reden waarom Nederland doorvoer zonder
overlading van of naar een bondgenoot niet eigenstandig toetst is omdat deze lading al onder
effectieve exportcontrole staat. De zending is immers afkomstig van een bondgenoot
die een exportcontrolesystematiek hanteert dat gelijkwaardig is aan, of overeenkomsten
heeft met, het Nederlandse systeem. Indien de zending afkomstig is van een EU-lidstaat
– zoals bij de huidige transactie het geval is – heeft toetsing aan de acht criteria
van het EU Gemeenschappelijk Standpunt al plaatsgevonden.3
Het in november 2018 aangescherpte beleid geldt voor alle vergunningaanvragen ten aanzien van uitvoer, doorvoer4 en tussenhandel van militaire goederen. Dat zijn transacties waarvoor een vergunningplicht
geldt. De Nederlandse overheid toetst die zelf allemaal individueel – mede n.a.v.
het aangescherpte beleid t.a.v. het conflict in Jemen – aan de acht criteria uit het
EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Vraag 3
Klopt het dat deze doorvoer ruim 57 miljoen kogelpatronen (9 mm voor kleine wapens)
uit Tsjechië betreft? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Antwoord 3
Het betreft twee doorvoerzendingen. De eerste zending dateert van 21 december 2018
en betreft 3.888.000 9X19mm kogelpatronen. De tweede zending dateert van 28 december
2018 en betreft 53.520.000 9x19mm kogelpatronen.
Vraag 4
Klopt het dat Nederland geen eigen toetsing heeft gedaan van de levering van deze
munitie aan de VAE? Zo ja, waarom is dat het geval? Gaat u er van uit dat Nederland
dezelfde afweging zou hebben gemaakt als Tsjechië?
Antwoord 4
Voor eerste deel vragen, zie antwoord op vraag 1. Ten aanzien van de laatste vraag:
het Nederlandse beleid ten aanzien van de uitvoer van wapens naar de VAE, Egypte en
Saoedi-Arabië is in november 2018 aangescherpt. Volgens dit nationale beleid zullen
vergunningaanvragen voor de export van wapens naar deze landen alleen worden toegekend
indien het onomstotelijk vaststaat dat de desbetreffende goederen niet kunnen worden
ingezet bij de strijd in Jemen. Om die reden zal een vergelijkbare zending een Nederlandse
exportcontroletoets waarschijnlijk niet hebben doorstaan. Hoewel Nederland andere
landen regelmatig aanspoort om net zo restrictief te zijn – zoals tijdens zittingen
van de VN Veiligheidsraad en bijeenkomsten van de Raad Buitenlandse Zaken – kan Nederland
hen daartoe niet verplichten.
Vraag 5
Hoe kunt u uitsluiten dat dit type munitie ingezet wordt in het conflict in Jemen?
Staat onomstotelijk vast dat deze munitie niet kan worden ingezet in de strijd in
Jemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 5
Gelet op de aard van de goederen (munitie) kan inzet in Jemen waarschijnlijk niet
onomstotelijk worden uitgesloten. Aangezien de vergunningaanvraag voor deze zending
echter in Tsjechië is ingediend en behandeld, beschikt het Nederlandse Ministerie
van Buitenlandse Zaken niet over alle gegevens horende bij deze transactie om daarover
een duidelijk oordeel te vellen.
Wel heeft Nederland naar aanleiding van deze zending contact gezocht met de Tsjechische
exportcontroleautoriteiten. Nederland heeft vragen gesteld over het eindgebruik van
de goederen en heeft daarbij nogmaals gewezen op het aangescherpte Nederlandse exportcontrolebeleid
t.a.v. de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië.
Vraag 6
Hoe is het mogelijk, gegeven het strikte beleid van Nederland en de EU-wapenexportcriteria
in het algemeen, dat deze wapens geleverd zijn aan de VAE? Hoe kon de levering van
deze munitie de toetsing van de acht criteria doorstaan? Kan dat toegelicht worden?
Antwoord 6
Aangezien de vergunningaanvraag voor deze zending in Tsjechië is ingediend en behandeld,
beschikt het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet over alle gegevens
horende bij deze transactie om daarover een duidelijk oordeel te vellen. Dit gegeven
laat onverlet dat een vergelijkbare zending een Nederlandse exportcontroletoets waarschijnlijk
niet zou hebben doorstaan.
Vraag 7
Deelt u de mening dat toetsing van de doorvoer van militair materieel aan landen die
betrokken zijn bij het conflict in Jemen gelijk zou moeten zijn aan de toetsing die
plaatsvindt bij wapenexporten vanuit Nederland? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Ja. Het in november 2018 aangescherpte beleid geldt daarom voor alle vergunningaanvragen ten aanzien van uitvoer, doorvoer en tussenhandel van militaire goederen. Dat zijn
transacties waarvoor een vergunningplicht geldt. Doorvoerzendingen zonder overlading afkomstig van een bondgenoot zijn echter niet vergunningplichtig, waardoor de verantwoordelijkheid
voor de toetsing niet bij Nederland is belegd (zie ook het antwoord op vraag 1). Ook
daarom acht het kabinet het wenselijk dat het aangescherpte Nederlandse beleid wordt
overgenomen door andere EU-lidstaten. De huidige casus toont opnieuw het belang aan
van verdere harmonisatie binnen de EU ten aanzien van het wapenexportcontrolebeleid
in het algemeen en een aangescherpt beleid t.a.v. de landen die militair betrokken
zijn bij het conflict in Jemen in het bijzonder. Om die reden spoort het kabinet andere
landen regelmatig aan om net zo restrictief te zijn als Nederland, zoals de Minister
van Buitenlandse Zaken onlangs deed in november 2018 tijdens een zitting van de Veiligheidsraad
van de Verenigde Naties (conform motie Sjoerdsma van 14 november 2018, kamerstuk 21 501-02, nr. 1924) en onlangs tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019 (conform ook de
motie Van Ojik van 17 oktober 2018, kamerstuk 21 501-20, nr. 1368). Helaas kan Nederland hen daartoe niet verplichten. Desalniettemin zal ik onverminderd
aandacht blijven vestigen op het aangescherpte Nederlandse beleid en ga ik graag het
gesprek hierover aan met mijn EU-collega’s.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.