Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Westerveld over te lage tarieven voor pleegzorg, jeugdbescherming en jeugdhulp
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie en Veiligheid over te lage tarieven voor pleegzorg, jeugdbescherming en jeugdhulp (ingezonden 7 februari 2019).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens de
Minister voor Rechtsbescherming (ontvangen 27 maart 2019) Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2018–2019, nr. 1720
Vraag 1
Kent u het artikel «Red de jeugdzorg»?1 Zo ja, hoe beoordeelt u de stelling van de auteur dat de decentralisatie de jeugdzorg
in een financiële crisis heeft gestort?
Antwoord 1
Wij kennen het artikel «Red de jeugdzorg» van de heer Helgers, voorzitter Raad van
Bestuur van De Opbouw. De heer Helgers geeft aan dat hij de inhoudelijke bedoeling
van de Jeugdwet onderschrijft. Wel vraagt hij aandacht voor de administratieve lasten,
tarieven voor jeugdhulp en de noodzaak voor aanbieders om de bedrijfsvoering te verbeteren.
Dit zijn herkenbare aandachtspunten die wij zeer serieus nemen en samen met gemeenten
en aanbieders aanpakken vanuit de actieprogramma’s «Zorg voor de jeugd» en «Ontregel
de zorg».
Vraag 2
Klopt het dat aanbestedingen in de jeugdzorg gemiddeld 30.000 euro kosten per instelling?
Is er zicht op het totaalbedrag dat gemeenten en instellingen jaarlijks kwijt zijn
aan aanbestedingsprocedures in de jeugdzorg? Hoe beoordeelt u dit?
Antwoord 2
Wij hebben geen zicht op de kosten van een aanbesteding per instelling of het totaal.
Er is veel variatie in de aanpak en kosten tussen instellingen en tussen aanbestedingen.
Een meer generiek onderzoek naar deze kosten is daarom niet opportuun. Wel vinden
we dat er op dit moment teveel tijd en aandacht gaat naar de administratieve aspecten
van aanbestedingen. Om die reden is de reductie van de administratieve lasten van
het aanbesteden één van de pijlers van het ondersteuningsprogramma «Inkoop en aanbesteden
sociaal domein»2.
Vraag 3 en 13
Klopt het dat de budgetkorting door veel gemeenten ook is vertaald naar een tariefkorting
waardoor instellingen vaak genoodzaakt zijn om zorg onder het minimumtarief te leveren?
Kijkt u in de onderzoeken naar de financiën voor jeugdhulp en jeugdbescherming bij
gemeenten ook naar te lage tarieven? Dus telt u bij het onderzoek niet alleen de feitelijke
gemeentelijke tekorten, maar ook het verschil tussen redelijke tarieven en de huidige
tarieven mee?
Antwoord 3 en 13
Het verdiepend onderzoek naar de financiën voor jeugdhulp bestaat uit de volgende
componenten:
a) Een analyse van de volumeontwikkeling, die zichtbaar is in de beleidsinformatie Jeugd;
b) Een analyse van de aanvragen in het Fonds Tekortgemeenten;
c) Een benchmarkanalyse van de uitvoering van de jeugdwet, in de context van het sociaal
domein.
De aanleiding van het verdiepend onderzoek waren de financiën bij gemeenten en gaat
dan ook over de gemeentelijke kant, zowel inhoudelijk als budgettair. Het heeft niet
als invalshoek de tarieven die gemeenten betalen. Gemeenten zullen echter reële tarieven
moeten betalen. Het is primair aan gemeenten en aanbieders om tot overeenstemming
te komen over het reële tarief gegeven de specifieke omstandigheden en wensen. In
de Jeugdwet zijn waarborgen opgenomen waarmee gezorgd moet worden dat gemeenten voldoende
hoge tarieven hanteren, zodat de kwaliteit van de jeugdhulp van hoog niveau blijft.
Vraag 4
Klopt het dat de tarieven die gemeenten hanteren ook in 2019 regelmatig onder de kostprijs
liggen?
Antwoord 4
Het is niet bekend of en hoe vaak tarieven die gemeenten in 2019 hanteren onder de
kostprijs liggen.
Vraag 5
Bent u bereid om met gemeenten die onder de kostprijzen / minimumtarieven zitten,
zoals onderzocht door Berenschot, te kijken wat de oorzaken zijn? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
In opdracht van de Vereniging van Nederlands Gemeenten (VNG) en Jeugdzorg Nederland
heeft Berenschot kostprijsonderzoek uitgevoerd voor de jeugdbescherming.
Naar aanleiding van dit onderzoek heeft op 16 januari 2019 overleg plaatsgevonden
tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, enkele bestuurders van de gecertificeerde
instellingen en een afvaardiging van de VNG. Partijen hebben daarbij afgesproken opvolging
te geven aan de zes afspraken die volgens de VNG noodzakelijk zijn voor duurzame beschikbaarheid
van de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Eén van deze afspraken betreft het hanteren
van een fair tarief. Het Berenschot rapport kan daarbij als richtlijn dienen. Een
fair tarief hangt sterk af van de lokale context, de wijze waarop samengewerkt wordt
met de wijkteams. Het is daarom aan de regio’s om gezamenlijke faire prijzen af te
spreken.
Voor een fair tarief is het volgens gemeenten van belang dat gecertificeerde instellingen
werken met kostprijzen waarin relevante elementen (waaronder ook investeringen in
kwaliteit, innovatie en onderzoek) op een transparante manier geborgd zijn. De VNG
zal haar leden oproepen en waar nodig faciliteren om in elke regio tijdig het gesprek
met de gecertificeerde instelling over de gewenste kwaliteit en het daarvoor benodigde
tarief te laten plaatsvinden. Het Berenschot onderzoek dient daarbij als basis voor
het gesprek over het tarief. Het is aan gemeenten en instellingen om tot een vergelijk
te komen over het faire tarief in de betreffende regio. Het OZJ kan ter bemiddeling
ingezet worden om partijen hierbij te ondersteunen. Indien partijen er gezamenlijk
of met behulp van het OZJ toch niet uitkomen, kan de Jeugdautoriteit bemiddelen bij
de inkoop van jeugdhulp en – indien nodig – naar ons escaleren. Verder kunnen partijen
hun geschil over gesloten contracten, bijvoorbeeld over de hoogte van het tarief,
voorleggen aan de Geschillencommissie Sociaal Domein.3 Het Ministerie van JenV, de VNG en Jeugdzorg Nederland houden gezamenlijk een vinger
aan de pols.
Vraag 6
Denkt u dat soortgelijk onderzoek naar kostprijzen / minimumtarieven voor alle vormen
van jeugdhulp kan helpen als leidraad voor aanbieders en gemeenten? Zo ja, bent u
bereid dit onderzoek te laten doen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Onlangs heeft Berenschot in opdracht van GGZ Nederland een handreiking opgesteld die
gemeenten en aanbieders van jeugd-ggz handvatten biedt om goed onderbouwde, reële
kostprijzen te berekenen en tarieven te bepalen voor de jeugd-ggz producten. Met deze
handreiking kunnen gemeenten en aanbieders het goede gesprek voeren om tot reële tarieven
te komen.
Een dergelijke handreiking zien wij als een startpunt voor het gesprek tussen gemeenten
en aanbieders over de jeugd-ggz. Het is aan gemeenten en instellingen om tot een vergelijk
te komen over het reële tarief in de betreffende regio gegeven de specifieke omstandigheden
en wensen. We zien daarbij dat er zeer grote diversiteit is in het jeugdhulpaanbod
dat bovendien lokaal sterk verschilt. De vraag wat reëel is, verschilt per aanbieder,
gemeente, vorm van jeugdhulp en ook per regio. Mede daarom zijn wij niet voornemens
onderzoek te laten uitvoeren naar kostprijzen voor alle vormen van jeugdhulp.
Wel heeft de ambassadeur Zorglandschap jeugdhulp op verzoek van gemeenten, aanbieders
en ons in oktober 2018 een brede handreiking opgesteld met lessen voor de inkoop van
jeugdhulp4. Het is daarbij van belang dat gemeenten en aanbieders niet alleen het gesprek voeren
over tarieven, maar ook over preventie van (zware) zorg en het zoveel voorkomen van
lange trajecten en doorplaatsingen. De genoemde handreiking van de ambassadeur Zorglandschap
staat aan de basis van de ondersteuning en advisering die het Ondersteuningsteam Zorg
voor de Jeugd (OZJ) biedt aan gemeenten en aanbieders bij de inkoop van jeugdhulp.
Vraag 7
Bent u het met ons eens dat eerlijke tarieven ook bijdragen aan een eerlijke beloning
voor medewerkers? Wat gaat u doen om te voorkomen dat werknemers bij de volgende cao-onderhandelingen
de dupe worden van de lage tarieven?
Antwoord 7
Reële tarieven van gemeenten zijn voor aanbieders onder andere nodig zijn om salarissen
te kunnen bieden die in overeenstemming zijn met cao-afspraken. Mede daarom zijn in
de Jeugdwet in artikel 2.11 en 2.12 waarborgen opgenomen waarmee gezorgd moet worden
dat gemeenten voldoende hoge tarieven hanteren, zodat de kwaliteit van de jeugdhulp
van hoog niveau blijft. In artikel 2.12 is daarbij expliciet aangegeven dat rekening
moet worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke
arbeidsvoorwaarden.
Wij vinden het belangrijk dat aanbieders zelf het gesprek voeren met gemeenten als
zij vinden dat zij het voor het geboden tarief echt niet in staat zijn om de noodzakelijke
kwaliteit te leveren. Het OZJ zal hen hierbij ondersteunen waar nodig. Als partijen
er samen of met ondersteuning van het OZJ toch niet uitkomen, kan de Jeugdautoriteit
bemiddelen bij de inkoop van jeugdhulp en – waar nodig – naar ons escaleren. Verder
kunnen partijen hun geschil over gesloten contracten, bijvoorbeeld over de tariefhoogte,
voorleggen aan de Geschillencommissie Sociaal Domein.
Vraag 8
Kent u het artikel op de website van De Monitor «Van pleegvader naar gezinshuisouder
van een bont gezelschap tieners: «Dit is gewoon een fulltime baan»»?5
Antwoord 8.
Ja.
Vraag 9
Is bekend hoe veel pleegouders een gezinshuis beginnen? Is er een stijging of een
daling te zien in de afgelopen jaren?
Antwoord 9
De afgelopen jaren is zowel het aantal gezinshuizen gestegen, van 587 gezinshuizen
in 2014 naar 937 gezinshuizen in 20186. Er wordt niet geregistreerd of gezinshuisouders eerder pleegouder zijn geweest.
Evenmin wordt geregistreerd of pleegouders uitstromen omdat ze gezinshuisouder willen
worden.
Vraag 10
Klopt het dat gemeenten vanwege de lagere kosten vaak kiezen voor pleegzorg in plaats
van een gezinshuis?
Antwoord 10
Ik herken dit beeld niet. De afgelopen jaren is het aantal pleegzorgtrajecten nagenoeg
gelijk gebleven rond de 18.000 (op peildatum 31 december 2017)7. Het aantal jongeren dat wordt opgevangen in gezinshuizen is daarentegen de afgelopen
jaren gestegen, van 3050 kinderen op peildatum 30 juni 2015 naar 3555 kinderen op
peildatum 30 juni 2017.
Daarnaast hebben gemeenten een jeugdhulpplicht. Gemeenten moeten kinderen en jongeren
voorzien van passende hulp en ondersteuning, ongeacht financiële vraagstukken.
Vraag 11
Heeft u inzicht in de verdeling van de dagvergoedingen? Kunt u inzichtelijk maken
hoeveel gemeenten ontvangen en hoeveel pleegouders en gezinshuizen overhouden? Welke
bedragen gaan naar zorginstellingen en eventuele franchisegevers?
Antwoord 11
Wij hebben geen inzicht in de verdeling van de dagvergoeding per gemeente, gezinshuis
en pleegzorgaanbieder. Er worden door gemeenten verschillende tarieven gehanteerd
voor gezinshuizen en pleegzorgaanbieders. Doordat niet elk gezinshuis en pleegzorgaanbieder
hetzelfde is (qua grootte, ondersteuningsaanbod, huisvesting en dergelijke) verschilt
ook de kostenstructuur van locatie tot locatie en daarmee het tarief dat de gemeente
hanteert. Gemeenten en aanbieders kunnen op lokaal niveau het beste bezien welke hulpverlening
nodig is en welk tarief daarbij past.
Wel zijn de pleegvergoeding en eventuele toeslagen die pleegouders ontvangen wettelijk
vastgelegd8. Daarnaast heeft de VNG een handreiking opgesteld waarin een indicatie wordt gegeven
van de kosten die gemoeid zijn met een pleegzorgplaatsing, zoals de pleegvergoeding
voor pleegouders en de kosten voor een aanbieder.9
Vraag 12
Klopt het dat bijna dertig procent van de gemeenten tarieven voor pleegzorg hanteren
die lager liggen dan het tarief dat wordt geadviseerd door de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten? Zo ja, hoe bent u voornemens dit te veranderen?
Antwoord 12
Uit onderzoek naar de financiële aspecten rond pleegzorg blijkt inderdaad dat bijna
dertig procent van de door gemeenten gehanteerde tarieven voor pleegzorg onder het
door de VNG gehanteerde tarief ligt (uit de inkoophandreiking pleegzorg10). De gehanteerde tarieven fluctueren zowel in hoogte als in opbouw. Pleegzorgaanbieders
ontvangen dus verschillende tarieven, maar moeten hier ook meer/minder uit betalen.
Zo maakt de vergoeding van bijzondere kosten soms wel, maar soms niet onderdeel uit
van de opbouw van het tarief. De tarieven laten zich daarom moeilijk onderling vergelijken.
Het is belangrijk dat pleegzorgaanbieders voldoende financiële middelen hebben om
hun zorgtaak uit te voeren. Daarbij moeten gemeenten en aanbieders nagaan welke taken
de aanbieder moet uitvoeren, welke kosten hier aan verbonden zijn, en wat in deze
situatie een passend tarief is, zowel qua hoogte als qua opbouw. De VNG heeft aangegeven
het gesprek aan te willen gaan met Jeugdzorg Nederland over de gehanteerde tarieven.
Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 7.
Vraag 14
Hoe verklaart u dat veel gemeentelijke tarieven te laag blijven om de gewenste kwaliteit
en innovatie vorm te geven? Wanneer gaat u ingrijpen om te voorkomen dat problemen
in de zorg voor kwetsbare jongeren nog groter worden dan ze nu al zijn?
Antwoord 14
Het is niet bekend of en hoe vaak tarieven te laag zijn om de gewenste kwaliteit en
innovatie vorm te geven. Wel onderschrijven we dat er een grote gezamenlijke uitdaging
voor gemeenten, aanbieders, cliëntenorganisaties ligt om de jeugdhulp, jeugdbescherming
en jeugdreclassering verder te verbeteren. Vanuit het actieprogramma «Zorg voor de
Jeugd» is daarom ons gezamenlijk hoofddoel om de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering
merkbaar en meetbaar steeds beter te maken voor kinderen, jongeren en gezinnen, zodat
ze op tijd passende hulp ontvangen. Wij zetten op dit moment vele acties in gang die
bijdragen aan dit doel. Uw Kamer ontvangt van ons in mei 2019 een volgende voortgangsrapportage
over het actieprogramma «Zorg voor de Jeugd».
Vraag 15
Wat gaat er gebeuren met de 6 miljoen niet besteedde uitgaven voor de subsidieregeling
bijzondere transitiekosten Jeugdwet? Is er op andere plaatsen sprake van onderuitputting
van bedragen die bestemd zijn voor jeugdhulp?
Antwoord 15
Bij de 2e suppletoire wet in 2018 is het budget voor de subsidieregeling «Bijzondere Transitiekosten
Jeugdwet met € 6 miljoen verlaagd, omdat de verwachting was dat dit bedrag niet meer
uitgegeven zou worden. Eind 2018 zijn echter meer subsidieaanvragen gedaan dan verwacht.
Deze zijn deels in 2018 verleend. Deels zullen de aanvragen in 2019 beoordeeld worden.
In onze Rijksjaarverslagen 2018, die wij in mei 2019 publiceren, zullen wij een uitgebreidere
toelichting geven op de uitgaven voor jeugdhulp in 2018.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.