Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kuiken over het gedeeltelijk onder curatele plaatsen van Zeeuwse jeugdzorginstelling
Vragen van het lid Kuiken (PvdA) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het gedeeltelijk onder curatele plaatsen van Zeeuwse jeugdzorginstelling (ingezonden 15 februari 2019).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 26 maart 2019). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1892.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Deel Zeeuwse jeugdzorg onder curatele?1
Antwoord 1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Vraag 2
Wanneer heeft u voor het eerst vernomen dat jeugdzorginstelling Intervence in serieuze
problemen verkeerde? Welke stappen heeft u genomen in reactie hierop ter waarborging
van de zorg voor deze jongeren?
Antwoord 2
In september 2018 heb ik vernomen dat gemeenten en Intervence met elkaar in gesprek
waren over de te leveren kwaliteit en het tarief dat noodzakelijk is om deze kwaliteit
duurzaam te realiseren. De gemeenten en Intervence hebben het Ondersteuningsteam Zorg
voor de Jeugd (OZJ) gevraagd om hen bij dit gesprek te ondersteunen. De werkwijze
vanuit het landelijke programma Zorg voor de Jeugd – dat de Minister van VWS en ik
hebben opgesteld met gemeenten, aanbieders en cliëntenorganisaties – is dat gemeenten
en instellingen eerst de hulp inroepen van het OZJ wanneer de inkoopgesprekken niet
direct het gewenste resultaat hebben.
In december 2018 is het Ministerie van JenV in gesprek getreden met de coördinerend
wethouders van de gemeenten in Zeeland omdat er signalen waren dat partijen niet op
korte termijn tot een vergelijk zouden komen. Uiteindelijk heeft dat op 1 februari
2019 geresulteerd in een gesprek tussen het ministerie, de gemeenten en Intervence.
De gemeenten en Intervence hebben daaropvolgend met elkaar constructieve en toekomstgerichte
bestuurlijke afspraken gemaakt over jeugdbescherming en jeugdreclassering in Zeeland.2
Vraag 3, 4, 6 en 7
Welke gevolgen heeft de verdere daling van inkomsten door het afnemende aantal cliënten
op de financiële situatie van de instelling? Wat betekent dit voor de overblijvende
cliënten?
Wanneer werd u bekend dat Intervence minder gecompenseerd werd dan andere soortgelijke
instellingen in het rest van het land? Op welke manier heeft dit bijgedragen aan de
penibele situatie van de instelling? Is het volgens u geoorloofd dat gemeenten te
lage tarieven betalen waardoor de veiligheid van jongeren in het geding komt?
Kunt u uitsluiten dat jongeren in gevaar zijn gekomen door de problemen bij Intervence?
Op welke manier gaat u een vinger aan de pols houden om te garanderen dat de 1.100
Zeeuwse gezinnen goede zorg krijgen?
Antwoord 3, 4, 6 en 7
De gemeenten hebben de wettelijke plicht ervoor te zorgen dat er altijd voldoende
jeugdbescherming en jeugdreclassering beschikbaar is. De gemeenten in Zeeland zijn
daartoe al vroeg met Intervence het gesprek aangegaan om de continuïteit voor de korte
en de lange termijn te borgen. In hun bestuurlijk akkoord van februari hebben gemeenten
en Intervence verschillende afspraken gemaakt om de continuïteit en de kwaliteit van
zorg voor de overblijvende cliënten te borgen. Voor de korte termijn is afgesproken
dat gemeenten Intervence een verhoogd tarief bieden. Thans wordt in opdracht van gemeenten
onderzoek uitgevoerd op grond waarvan besloten wordt hoe de continuïteit en kwaliteit
van de jeugdbescherming en jeugdreclassering in Zeeland duurzaam geborgd kan worden.
Voorafgaand aan het wetgevingsoverleg Jeugd van 12 november 2018 heeft Jeugdzorg Nederland
een brief aan onder meer mijn ministerie gestuurd waaruit bleek dat Intervence minder
werd gecompenseerd dan andere instellingen. In deze brief is uitgegaan van het oude
tarief (van 2018) en nog niet van het tarief dat partijen in februari jl. overeen
zijn gekomen. De vraag in hoeverre het oude tarief heeft bijgedragen aan de financiële
situatie bij Intervence kan niet eenduidig worden beantwoord omdat meerdere factoren
zullen hebben bijgedragen aan de ontstane situatie. Het hogere tarief dat de gemeenten
voor 2019 geboden hebben, zal naar alle waarschijnlijkheid bijdragen aan een verbeterde
financiële situatie.
Het is aan gemeenten en aan gecertificeerde instellingen (GI’s) om tot een vergelijk
te komen over faire tarieven waarmee op duurzame wijze kwalitatief goede jeugdbescherming
en jeugdreclassering aan cliënten geboden kan worden. Dat is in beider belang. Kinderen
die bescherming of reclassering nodig hebben moeten goed geholpen worden conform de
wettelijke vereisten. Daarvoor is een fair tarief nodig. Als er geen fair tarief is,
staat de kwaliteit en de beschikbaarheid onder druk. De gemeenteraad heeft hierbij
een belangrijke toezichthoudende taak. Zo nodig kan de gemeenteraad bij verordening
regels stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs en de eisen
die worden gesteld aan de wettelijke kwaliteit van de uitvoering van de jeugdbescherming
en jeugdreclassering, waaronder de veiligheid van de kinderen.
Zoals ik ook in het wetgevingsoverleg van 12 november heb aangegeven, moeten de GI’s
met de gemeenten een stevig gesprek voeren als zij vinden dat zij voor het geboden
tarief niet in staat zijn om de noodzakelijke kwaliteit conform de wettelijke vereisten
te leveren. Daarbij mag van instellingen verwacht worden dat zij doelmatig met de
middelen omgaan. Het OZJ kan worden ingezet om partijen hierbij te ondersteunen. Indien
partijen er gezamenlijk of met behulp van het OZJ toch niet uitkomen, kan de Jeugdautoriteit
bemiddelen en – indien nodig – mij adviseren over al dan niet in te zetten bestuurlijke
maatregelen. Verder kunnen partijen hun geschil over een gesloten inkoopcontract voorleggen
aan de onlangs door gemeenten en aanbieders ingerichte Geschillencommissie Sociaal
Domein.3
Gemeenten geven aan dat er geen jongeren in gevaar zijn gekomen. Gezinnen worden zo
goed mogelijk begeleid met overbruggingszorg door medewerkers uit wijk- en gebiedsteams,
andere aanbieders of door het inschakelen van het informele netwerk. Uiteraard volg
ik samen met de Minister van VWS, vanuit onze rol als stelselverantwoordelijke, de
ontwikkelingen nauwgezet.
Vraag 5
Kunt u in verder detail toelichten welke gevolgen de onderbezetting heeft gehad op
de zorg voor cliënten?
Antwoord 5
Gemeenten en Intervence geven aan dat cliënten door het hoge verloop van personeel
te maken hebben gehad met wisselingen van gezinsmanagers en jeugdbeschermers. Dit
zorgt voor discontinuïteit in de ingezette hulpverleningslijn en de regievoering door
de jeugdbescherming. Gemeenten hebben vanuit lokale teams, maar ook door de inzet
van andere GI’s of aanbieders van preventieve jeugdhulp, overbruggingszorg geregeld
om – tot het moment dat de jeugdbescherming kan starten – te zorgen dat de betreffende
gezinnen in beeld zijn blijven en zorg krijgen. Gemeenten en Intervence geven tegelijkertijd
aan dat dit niet de meest passende zorg voor de gezinnen is. De caseload voor ervaren
medewerkers van Intervence was hoger dan gewenst, hierdoor kon men minder tijd besteden
aan de gezinnen dan noodzakelijk. In hun bestuurlijk akkoord hebben partijen afspraken
gemaakt om deze problemen zo snel mogelijk aan te pakken.
Vraag 8
Kunt u een overzicht geven van andere jeugdzorginstellingen die momenteel in (soortgelijke)
problemen verkeren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Als instellingen of gemeenten problemen ervaren met de inkoopafspraken dan is de afspraak
dat zij eerst het OZJ inschakelen. Op dit moment zijn mij geen gevallen bij de GI’s
bekend waarbij het OZJ dan wel de Jeugdautoriteit betrokken is. Ook zijn mij geen
gevallen bij GI’s bekend waarbij sprake is van een acute situatie met dreigende gevolgen
voor de continuïteit van zorg.
Vraag 9
Deelt u de mening dat zo een uiterst serieuze situatie zich nooit mag voordoen? Zo
ja, welke stappen gaat u ondernemen om de jeugdzorg-brede problematiek aan te pakken
om soortgelijke situaties te voorkomen?
Antwoord 9
Ik vind het van groot belang dat voorkomen wordt dat instellingen in acute situaties
terechtkomen waardoor grote risico’s bestaan voor de continuïteit van zorg. Samen
met de VNG en de branches zijn dan ook diverse instrumenten ontwikkeld die instellingen
en gemeenten (als eerst verantwoordelijken) ondersteunen bij het voorkomen van acute
situaties. Voor een overzicht van deze instrumenten verwijs ik u naar het antwoord
bij de vragen 3, 4, 6 en 7.
Specifiek voor de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering, zijn door
de VNG 6 afspraken geformuleerd, waaronder een fair tarief, die voorwaardelijk zijn
om duurzame continuïteit te garanderen.4 De VNG constateert dat zonder gezamenlijke afspraken er continuïteitsrisico’s zijn
voor jeugdbescherming en jeugdreclassering, waarmee de zorgplicht van gemeenten in
gevaar kan komen. Op 16 januari 2019 heb ik met enkele bestuurders van de gecertificeerde
instellingen en een afvaardiging van de VNG overleg gevoerd en afgesproken om deze
afspraken te borgen.5 Ik volg de invoering van deze afspraken nauwgezet.
Om acute situaties te voorkomen is het tot slot van belang dat gemeenten en instellingen
al in een vroeg stadium met elkaar in gesprek gaan om financiële problemen te voorkomen.
In dit kader wordt een «early warning» methodiek ontwikkeld die een signaalfunctie
vervult in het gesprek tussen een gecertificeerde instelling (opdrachtnemer) en de
accounthoudende regio (grootste opdrachtgever). Ik heb gemeenten financieel ondersteund
om een dergelijke methodiek in afstemming met de instellingen te ontwikkelen. Het
ontwerp van deze methodiek zal naar alle waarschijnlijkheid in het voorjaar beschikbaar
zijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming -
Mede namens
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.