Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Voordewind en Van Helvert over de berechting van Syriëgangers
Vragen van de leden Voordewind (ChristenUnie) en Van Helvert (CDA) aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de berechting van Syriëgangers (ingezonden 1 maart 2019).
Antwoord van Minister Blok (Buitenlandse Zaken), mede namens de Minister van Justitie
en Veiligheid (ontvangen 28 maart 2019).
Vraag 1
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 28 februari 2019 waarin strafadvocaten beweren
dat de steun van de Nederlandse staat aan Syrische strijdgroepen of de kwalificatie
als «gematigd» van deze strijdgroepen, kan leiden tot strafverminderen en zelfs tot
vrijspraak?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Erkent u dat bij verschillende strafzaken het zogeheten Non-Lethal Assistance (NLA)-programma
van Nederland een (belangrijke) rol kan spelen als ook de kwalificatie van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken als «gematigd» van verschillende strijdgroepen?
Antwoord 2
De Officier van Justitie maakt een eigen afweging over de vervolging van individuen.
Het OM legt gedragingen ten laste, dus kijkt naar specifieke handelingen van een individu,
op een specifieke plaats in een specifieke periode. Voor de kwalificatie van te vervolgen
feiten gepleegd door diegenen die zich in strijdgebied aansloten bij jihadistische
organisaties geldt het Wetboek van Strafrecht. Het is uiteindelijk aan de rechter
om uitspraak te doen over de strafbaarheid.
Vraag 3
Hoe verklaart u het verschil in kwalificatie van Syrische strijdgroepen tussen het
Ministerie van Buitenlandse Zaken en het openbaar ministerie (OM), bijvoorbeeld als
het gaat om de strijdgroep Ahrar al-Sham, die door het Ministerie van Buitenlandse
Zaken bestempeld wordt als «gematigd» en door het OM als terreurorganisatie of een
organisatie met een terroristisch oogmerk, als ook de Levant groep, die volgens het
OM gelieerd was aan Arhar al-Sham en dus terroristisch was of beschouwd kan worden
als een organisatie met een terroristisch oogmerk en van de Nederlandse staat NLA-steun
kreeg en/of als «gematigd» werd beschouwd?
Antwoord 3
Zoals gemeld aan uw Kamer op 14 september jl. (Kamerstuk 32 623, nr. 226) en 1 oktober jl. (32 623, nr. 227) bestaan verschillende kaders van waaruit naar strijdende groeperingen wordt gekeken
en beoordeeld wordt of een groepering als terroristisch dient te worden aangemerkt.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert zich op EU- en VN-consensus over de
terroristische aard van groepen. Bij de beoordeling of iemand kan worden vervolgd
voor deelneming aan een terroristische organisatie (art 140a Wetboek van Strafrecht)
geldt een ander kader. Voor het verstrekken van non lethal assistance (NLA)-steun aan gematigde gewapende groepen golden de criteria: geen operationele
samenwerking met extremistische groepen, het naleven van een inclusieve politieke
oplossing en gecommitteerd zijn aan de naleving van het humanitair oorlogsrecht. Er
werd daarnaast uitgesloten dat groepen op de voor Nederland bindende EU- en VN-lijsten
van terroristische organisaties stonden. Het kabinet heeft de Kamer vertrouwelijk
geïnformeerd over welke groepen NLA hebben ontvangen en in welke periode.
Voor de vervolging van personen die zich in strijdgebied hebben aangesloten bij jihadistische
organisaties gelden de betreffende strafbaarstellingen van het Wetboek van Strafrecht.
Het Openbaar Ministerie legt gedragingen ten laste, in een omschreven periode en omschreven
plaats. Van belang is voorts tot welke organisatie een verdachte behoorde. Als is
vastgesteld tot welk onderdeel een verdachte behoorde, wordt aan de hand van de inhoud
van het dossier en open bronnen getoetst of dát onderdeel van dié strijdende partij
in dié periode was aan te merken als een organisatie met een terroristisch oogmerk.
Het OM doet geen algemene uitspraken over de kwalificatie van groeperingen in het
strijdgebied als terroristisch of niet.
Vraag 4
Bent u bereid om tot een gelijkluidende kwalificatie te komen met het OM met betrekking
tot de verschillende Syrische strijdgroeperingen?
Antwoord 4
Het opstellen van gelijkluidende kwalificaties ligt niet in de rede omdat het OM geen
algemene uitspraken doet over de kwalificatie van strijdgroeperingen als terroristisch
of niet.
Vraag 5
Bent u bereid er alles aan te doen om te voorkomen dat mensen die betrokken zijn geweest
bij gewapende strijdgroepen een te lage straf krijgen of worden vrijgesproken, terwijl
ze wel hebben geparticipeerd in jihadistische groeperingen in Syrië, door alle relevante
informatie (eventuele vertrouwelijk) te delen met het OM?
Antwoord 5
Voorop staat dat het al-dan-niet ontvangen van NLA door een gematigde gewapende groep,
een verdachte nooit zal kunnen uitsluiten van vervolging. Dat is in 2015 ook al aan
de Kamer gemeld in antwoorden op Kamervragen van het lid De Roon (2014/2015D2220). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal waar mogelijk informatie delen met het
Openbaar Ministerie om de rechtsgang te bevorderen. Ieder verzoek van het Openbaar
Ministerie om informatie zal afzonderlijk worden beoordeeld en gewogen. Het uiteindelijke
oordeel over strafbaarheid is aan de rechter.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede namens
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.