Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Helvert, Omtzigt en Voordewind over de belemmerde vervolging van Syriëgangers
Vragen van de leden Van Helvert en Omtzigt (beiden CDA) en Voordewind (ChrsitenUnie) aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de belemmerde vervolging van Syriëgangers (ingezonden 5 maart 2019).
Antwoord van Minister Blok (Buitenlandse Zaken), mede namens de Minister van Justitie
en Veiligheid (ontvangen 28 maart 2019).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel op de website van Trouw d.d. 1 maart 2019 inzake de
belemmerde vervolging van Syriëgangers?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoeveel Syriëgangers hebben in hun verdediging voor de rechter in Nederland reeds
gebruik gemaakt van het feit dat zij meevochten in een organisatie die ondersteund
werd door het Nederlandse kabinet via het Non-Lethal Assistance (NLA)-programma of
indirect via een samenwerkingsverband van organisaties?
Antwoord 2
Dit is niet bekend.
Vraag 3
Hoeveel Syriëgangers hebben hun verdediging voor de rechter in Turkije ook gesterkt
met het argument van de Nederlandse steun aan hun organisatie of samenwerkingsverband
van organisaties?
Antwoord 3
Voor zover bij het kabinet bekend zijn er geen Nederlandse Syriëgangers geweest die
in hun verdediging voor de rechter in Turkije hebben verwezen naar de Nederlandse
steun aan gewapende oppositie. Hoeveel niet-Nederlandse Syriëgangers deze argumentatie
in Turkije in hun verdediging hebben gebruikt is niet bekend.
Vraag 4
Hoeveel Nederlanders hebben volgens de inlichtingendiensten op enig moment meegevochten
met organisaties die Nederland met NLA gesteund heeft?
Antwoord 4
Er worden zoals gebruikelijk geen mededelingen gedaan over onderzoeken van de inlichtingen-
en veiligheidsdiensten.
Vraag 5
Hoeveel Syriëgangers hebben hun verdediging voor de rechter in Irak ook gesterkt met
het argument van de Nederlandse steun aan hun organisatie of samenwerkingsverband
van organisaties?
Antwoord 5
Voor zover bij het kabinet bekend zijn er geen Nederlandse Syriëgangers geweest die
in hun verdediging voor de rechter in Irak hebben verwezen naar de Nederlandse steun
aan gewapende oppositie. Hoeveel niet-Nederlandse Syriëgangers deze argumentatie in
Irak hun verdediging hebben gebruikt is niet bekend.
Vraag 6
Heeft deze mogelijkheid ooit onderdeel uitgemaakt van de afweging op het ministerie
om wel of geen NLA te verlenen aan gewapende groeperingen in Syrië?
Antwoord 6
In 2015 is uw Kamer in antwoorden op Kamervragen van de heer De Roon reeds als volgt
geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2220): «Nederlanders die zich aansluiten bij gewapende groepen kunnen strafbaar zijn en
kunnen worden vervolgd voor door hen gepleegde (internationale) misdrijven, ook als
zij zich hebben aangesloten bij een groep die door Nederland wordt gesteund». Een
dergelijke vervolging kanworden ingesteld onder andere op grond van artikel 140 a.
Wetboek van Strafrecht. Het kabinet heeft gedurende de looptijd van het non lethal assistance (NLA)-programma het verlenen van NLA aan gematigde gewapende groepen genomen op basis
van de criteria: geen operationele samenwerking met extremistische groepen, het naleven
van een inclusieve politieke oplossing en gecommitteerd zijn aan de naleving van het
humanitair oorlogsrecht. Er werd daarnaast uitgesloten dat groepen op de voor Nederland
bindende EU- en VN-lijsten van terroristische organisaties stonden. Het kabinet heeft
de Kamer vertrouwelijk geïnformeerd over welke groepen NLA hebben ontvangen en in
welke periode.
Vraag 7
Is er ooit een ambtelijk advies geweest dat waarschuwde dat Nederlanders die in Syrië
voor door Nederland met NLA gesteunde groepen vochten, moeilijker of niet vervolgd
zouden kunnen worden door Nederlandse steun? Zo ja, kunt u aangeven wie dat advies
gegeven heeft, wanneer dat gegeven is en welke opvolging aan dat advies gegeven is?
Antwoord 7
Het is niet zo dat Nederlanders die in Syrië actief waren bij groepen die NLA ontvingen,
moeilijker of niet vervolgd kunnen worden. De Officier van Justitie maakt een eigenstandige
afweging over de vervolging van uitreizigers naar jihadistisch strijdgebied of het
seponeren daarvan. Deze afweging wordt niet beïnvloed door eventuele ontvangst van
NLA door de gematigde gewapende groepering. Zie ook het antwoord op vragen 6 en 14.
Vraag 8
Heeft het openbaar ministerie (OM) aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken op enig
moment uitleg gevraagd over het NLA-programma? Zo ja, kunt u dan precies aangeven
wat het OM gevraagd heeft en hoe die vragen beantwoord zijn?
Antwoord 8
Het Openbaar Ministerie heeft in de zomer van 2018 in verband met een lopende rechtszaak
van een uitreiziger naar Syrië, in opdracht van de rechter, aan het Ministerie van
Buitenlandse Zaken gevraagd of twee specifieke groepen (Jund al Aqsa en Ahrar al Sham)
NLA-steun van Nederland ontvingen.
In het belang van de rechtsgang is toen besloten het OM te informeren dat de twee
groepen in kwestie geen NLA hebben ontvangen. In dit specifieke geval is de informatie
verstrekt omdat uit het verstrekken van deze specifieke informatie niet kon worden
afgeleid welke groepen wel NLA hebben ontvangen en het duidelijk was dat de beide
gevraagde groepen niet voldeden aan de NLA-criteria. Jund al Aqsa is namelijk gelieerd
aan Al Qaeda en staat op de sanctielijst van terroristische organisaties van de Verenigde
Naties. In het geval van Ahrar al Sham heeft de groep een jihadistische en salafistische
achtergrond en wordt het gezien als voormalig samenwerkingspartner van terroristische
en jihadistische groepen als al-Nusra. De beide groepen vielen hiermee duidelijk buiten
de NLA-criteria.
Vraag 9
Heeft het Ministerie van buitenlandse zaken aan het OM meegedeeld welke groepen wel
of niet gesteund zijn?
Antwoord 9
Zie het antwoord op vraag 8. Buitenlandse Zaken heeft over twee specifieke groepen
aan het OM medegedeeld dat deze groepen geen NLA hebben ontvangen. Het OM beschikt
verder niet over informatie welke groepen wel steun hebben gekregen.
Vraag 10
Is de informatie, welke groepen wel en niet gesteund zijn en die aan het OM is meegedeeld,
gekwalificeerd als staatsgeheim?
Antwoord 10
Nee, de informatie die het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan het OM heeft gegeven
over twee groepen is niet gekwalificeerd als staatsgeheim.Staatsgeheime informatie
kan ook niet door het OM worden gebruikt in een strafzaak. Uit de verstrekte, specifieke
informatie kon ook niet worden afgeleid welke groepen wel NLA van Nederland hebben
ontvangen. Zie voorts ook het antwoord op vraag 8.
Vraag 11
Hebben de Syrië-gangers en/of hun advocaten informatie gekregen over welke groepen
Nederland met NLA gesteund heeft? Zo ja, welke informatie hebben zij gekregen?
Antwoord 11
Nee. Het OM beschikt niet over informatie welke groepen NLA-steun hebben gekregen.
Die informatie kon dus niet worden door verstrekt aan de advocaten.
Vraag 12
Hebben de Syrië-gangers en/of hun advocaten inzage gekregen in staatsgeheimen?
Antwoord 12
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Vraag 13
Kunt u de informatie die aan Syrië-gangers en/of hun advocaten gegeven is over welke
groepen door Nederland met NLA gesteund zijn en welke niet, ook met de Kamer delen?
Antwoord 13
Er is geen informatie gedeeld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken met (de advocaten
van) Syriëgangers. Er is door Buitenlandse Zaken enkel informatie verstrekt aan het
Openbaar Ministerie ten behoeve van een lopende rechtszaak. Informatie over welke
groepen wel NLA ontvingen is niet aan het OM verstrekt en dus ook niet aan de verdediging.
Zie ook het antwoord op vraag 8 tot en met 11.
Vraag 14
Is het strafbaar om te vechten voor een gewapende groep die steun ontvangt van Nederland
zoals soldij, voertuigen, voedsel en andere zaken?
Antwoord 14
De Officier van Justitie maakt een eigen afweging over de vervolging van uitreizigers
naar jihadistisch strijdgebied of het seponeren daarvan. Deze afweging wordt niet
beïnvloed door steun van de regering aan strijdende groeperingen. Het Openbaar Ministerie
legt gedragingen ten laste, in een omschreven periode en omschreven plaats. Van belang
is voorts tot welke organisatie een verdachte behoorde. Als is vastgesteld tot welk
onderdeel een verdachte behoorde, wordt aan de hand van de inhoud van het dossier
en open bronnen getoetst of dát onderdeel van dié strijdende partij in dié periode
was aan te merken als een organisatie met een terroristisch oogmerk. Het Openbaar
Ministerie doet geen algemene uitspraken over de kwalificatie van groeperingen in
het strijdgebied in Syrië als terroristisch of niet, ook omdat de samenstelling van
de groepen snel veranderde en verandert. Het uiteindelijke oordeel over de strafbaarheid
is aan de rechter.
Vraag 15
Heeft Nederland ooit steun gegeven aan groepen die op dit moment door het OM als extremistisch
en/of terroriristich beschouwd worden? Zo ja, aan hoeveel van dat soort groepen?
Antwoord 15
Het Openbaar Ministerie doet geen algemene uitspraken over strijdende groeperingen.
Zie voor een toelichting het antwoord op vraag 14.
Vraag 16, 17
Klopt het dat er vroeger een wet gold dat wanneer een Nederlander zonder toestemming
van de Koning(-in) meevocht in een leger dat niet het Nederlandse was, deze burger
automatisch zijn Nederlandschap verloor?
Is het kabinet van zin om deze wet opnieuw in werking te laten treden?
Antwoord 16, 17
Ja, dat klopt. Vóór 1 januari 1985 ging het Nederlanderschap verloren door zich zonder
Koninklijk verlof in vreemde krijgs- of staatsdienst te begeven (artikel 7, onder
4, WNI 1892). Vanaf 1 april 2003 tot 1 maart 2017 gold dat het Nederlanderschap voor
een meerderjarige verloren ging indien hij zich vrijwillig in vreemde krijgsdienst
begaf van een staat die betrokken was bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk
dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid was (artikel 15, lid
1 en onder e, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (oud)). Sinds 1 maart 2017 is
er geen sprake meer van verlies van rechtswege maar kan de Minister van Justitie en
Veiligheid op grond van artikel 14, derde lid van de RWN, het Nederlanderschap intrekken
van de persoon die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en die zich vrijwillig
in vreemde krijgsdienst begeeft van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen
tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid
is. Het dient echter te gaan om een dienstneming in het leger van een vreemde mogendheid,
een al dan niet door het Koninkrijk erkende staat. Daarvan is in de hier aan de orde
zijnde gevallen geen sprake van.
Vraag 18
Kunt u deze vragen binnen twee weken en één voor één beantwoorden?
Antwoord 18
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede namens
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.