Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele bijeenkomst van Transportministers op 27 maart 2019
21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Nr. 754 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 25 maart 2019
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 11 maart
2019 over de geannoteerde agenda informele bijeenkomst van Transportministers op 27 maart
2019 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 752).
De vragen en opmerkingen zijn op 13 maart 2019 aan de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 20 maart 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Koerselman
Algemeen
Vraag 1
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief met de geannoteerde agenda (Kamerstuk
21 501-33, nr. 752) dat er weinig bekend is over de inhoud en bespreekpunten van de bijeenkomst en dat
er geen zaken ter besluitvorming voorliggen. Deze leden vragen waarom we er dan naartoe
gaan.
Bij iedere (informele) Transportraad wordt er afgewogen in hoeverre het gewenst is
dat Nederland wordt vertegenwoordigd op ministerieel niveau. In principe is daarbij
aanwezigheid op ministerieel niveau het uitgangspunt gegeven het belang van de Raden in het Europese (wetgevings)proces. Indien door
omstandigheden dit niet nodig, mogelijk of wenselijk is, zal Nederland hoogambtelijk
worden vervangen.
Nederland zal tijdens de informele Transportraad in Boekarest van 26 en 27 maart op
hoogambtelijk niveau aanwezig zijn.
Vraag 2
De leden van de VVD-fractie vragen welke bedreigingen vanuit een verschuiving van
modaliteit en regio’s de Minister ziet. Hoe staat het met de expansieplannen en het
verwerven van invloed van Chinese partijen in de logistiek via Zuid-, of Oost-Europa?
Wat betekent dit voor goederenstromen via de Rotterdamse haven nu en in 2030? Welke
maatregelen worden er genomen in Europa om op te komen voor ons economisch belang
en onze logistieke sector?
China investeert sinds enkele jaren in infrastructuur in Zuid- en Oost-Europa. Het
meest bekende voorbeeld is de inzet in de haven van Piraeus. Tot nu toe is de invloed
van de groei van de haven van Piraeus en de andere investeringen voor Nederland beperkt.
Voor de toekomst kennen deze investeringen zowel kansen als bedreigingen voor Nederland.
Enerzijds zouden overslagvolumes en bedrijven weg kunnen trekken uit bijvoorbeeld
Rotterdam (w.o. Europese distributiecentra). Anderzijds zorgt de haven van Piraeus
voor mogelijk economische groei in de regio en ontwikkeling van andere modaliteiten,
wat mogelijk indirect kansen kan opleveren. Het is daarom van belang dat Nederland
zich blijft ontwikkelen en positioneren als logistieke hotspot in Europa om eventuele vruchten te plukken van dergelijke ontwikkelingen, alsmede
om de concurrentie van andere Europese regio’s voor te blijven.
Het mededingingsrecht beschermt de Europese interne markt tegen marktverstoringen
door bedrijven actief in de EU. De EU beschermt de interne markt ook tegen verstoringen
door overheden in de EU en tegen verstoringen van buiten de EU. Zo zijn er uitgebreide
regels omtrent oneigenlijke staatssteun en Europese aanbestedingen. Daarnaast zal
per april 2019 een Verordening in werking treden die toeziet op een samenwerkingsmechanisme
en raamwerk voor toetsing door individuele lidstaten van buitenlandse investeringen
aan nationale veiligheidsbelangen of de openbare orde. Sturing van staatswege van
investeringen kan meegewogen worden.
De Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken
en veiligheidsbeleid brachten op 12 maart jl. een gezamenlijke Mededeling uit met
een strategische visie op de EU-Chinarelatie. De concrete acties die in de Mededeling worden geformuleerd, houden verband
met de betrekkingen met China, maar een aantal acties houdt ook verband met de algemene
concurrentiepositie en veiligheid van de EU. Uw Kamer zal nader over deze gezamenlijke
Mededeling worden geïnformeerd via de geannoteerde agenda voor de Europese Raad.
Verkeersveiligheid
Vraag 3
De leden van de VVD-fractie vragen of de Europese aanpak voor minder verkeersdoden
en gewonden aansluit bij het Nederlandse strategische plan verkeersveiligheid. Hoe
wordt voorkomen dat veel meer nieuwe veiligheidssystemen in auto’s ervoor zorgen dat
deze steeds duurder worden, waardoor ze voor niemand meer betaalbaar zijn en mensen
noodgedwongen nog steeds in hun vijftien jaar oude auto blijven rondrijden?
De Europese aanpak voor minder verkeersdoden sluit nauw aan bij het Nederlandse Strategisch
Plan Verkeersveiligheid (Kamerstuk 29 398, nr. 639). Net zoals Europa willen wij vooral de risico’s in kaart brengen en gebruiken als
indicator voor de verkeersveiligheids-maatregelen. We delen de ambitie om tot nul
verkeersdoden te komen. De Europese aanpak versterkt daarmee de Nederlandse aanpak.
Met betrekking tot de nieuwe veiligheidssystemen kan ik het volgende aangeven: Auto’s
worden gelukkig steeds veiliger, mede door de ontwikkeling van veiligheidssystemen
die al lange tijd aan de gang is. Deze systemen worden bijna altijd eerst vrijwillig
aangeboden en zijn dan dus optioneel. Na de introductie (vaak in het hogere segment)
worden die systemen aangeboden in de goedkopere voertuigen. Dat is onderdeel van de
marktwerking en de verkoopstrategie van de aanbieder/producent. Als deze systemen
aantoonbaar een significant effect op verkeersveiligheid hebben, kan de Commissie
besluiten om systemen te verplichten. Overigens zijn de meerkosten van de verplichte
systemen beperkt. Er worden geen substantiële stijgingen van de voertuigverkoopprijzen
verwacht op middellange en lange termijn. Voertuiggebruikers kunnen echter hogere
reparatiekosten ervaren vanwege de toegenomen complexiteit van de systemen.
Vraag 4
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister aan kan geven hoe wordt geborgd
dat de mens centraal blijft staan bij ethische dillema’s rond kunstmatige intelligentie
m.b.t. auto’s? Zullen ethische randvoorwaarden en juridische verantwoordelijkheden
hiervoor worden opgesteld? En is de Minister bereid om het belang van ethische randvoorwaarden
en juridische verantwoordelijkheden bij dit soort ethische dillema’s op het gebied
van mobiliteit onder de aandacht te brengen tijdens de bespreking van het punt verkeersveiligheid
tijdens de informele Transportraad?
Nederland stelt zich op het standpunt dat de ethische vraagstukken van groot belang
zijn en een belangrijke rol spelen in een veilige ontwikkeling van voertuigen, zeker
nu kunstmatige intelligentie en software een steeds grotere rol speelt en gaat spelen
in voertuigen.
Ik ben graag bereid om het belang van ethische randvoorwaarden en de juridische verantwoordelijkheden
bij de transportraad onder de aandacht te brengen. Daarbij wil ik dat de maatschappelijke
belangen goed worden geborgd: dat de wetten wordt nageleefd, dat het voertuig voorspelbaar
gedrag vertoont in het verkeer en veilig en verantwoord kan omgaan met andere verkeersdeelnemers.
Vraag 5
Op het gebied van verkeersveiligheid heeft de Minister aangegeven er in Europees verband,
onder meer in de High Level Groep Verkeersveiligheid, voor te willen pleiten om toelatings-
en gebruikseisen voor bijzondere bromfietsen op Europees niveau te regelen conform
de motie-Schonis (Kamerstuk
29 398, nr. 637). De leden zijn benieuwd naar de stand van zaken hiervan en hoe de reacties uit andere
lidstaten tot nu toe zijn hierop.
Zoals toegezegd in het AO strategisch plan verkeersveiligheid (SPV) van 30 januari
jl. (Kamerstuk 29 398, nr. 672) zal ik uw Kamer voor het AO van 12 juni 2019 informeren welke regelgeving in andere
Europese lidstaten voor lichte gemotoriseerde voertuigen geldt. De discussie hierover
in Europa is gestart en mijn ambitie is zeker om dit Europees te regelen.
Ik constateer wel dat verschillende lidstaten anders tegen deze voertuigen aankijken:
sommige lidstaten vinden ze gevaarlijk, andere lidstaten willen ze – alleen voor persoonlijke
mobiliteit – wel toestaan. Ook de Commissie heeft nog geen besluit genomen over de
vraag of en hoe hierover Europese regels moeten komen. De Commissie heeft toegezegd
dit punt in de volgende High Level Group wederom te agenderen.
Vraag 6
Verder zijn deze leden benieuwd hoe de Minister aankijkt tegen het recent bereikte
akkoord met het Europees parlement over de richtlijn verkeersveiligheid weginfrastructuur.
Kunnen landen zelf de wegen aanwijzen waar verplichte toepassing van deze richtlijn
geldt?
Ik ben tevreden met de uitkomst. Met het bereikte akkoord wordt de werkingssfeer van
de richtlijn uitgebreid. Daardoor kan deze meer veiligheidseffecten bereiken, zonder
de disproportionele aspecten van de initiële voorstellen. Die disproportionele aspecten
betroffen o.a. de toepassing op kleine delen van de wegennetten van een groot aantal
gemeenten en gedetailleerde procedurele voorschriften.
De richtlijn gaat in ieder geval gelden op alle autosnelwegen en van de categorie
direct daaronder, wat concreet in Nederland de autowegen betekent. Daarnaast zijn
wegbeheerders vrij om aanvullende wegen aan te wijzen waar zij de procedures uit de
richtlijn toepassen. Rijkswaterstaat heeft dat eerder al gedaan door de richtlijn
toe te passen op het gehele rijkswegennet, terwijl toepassing alleen verplicht was
op de wegen die tot het TEN-T-netwerk behoren.
Multimodaliteit
Vraag 7
De leden van de PVV-fractie vragen welke green deals de Minister bedoelt, als zij
spreekt over meerdere green deals die worden ingezet op het vergroenen van de mobiliteit,
het goederenvervoer en de logistiek. Welke financiële middelen worden voor deze green
deals ingezet?
Sinds de start in 2011 zijn meer dan 200 Green Deals getekend. Daarvan hebben meerdere
green deals betrekking op het vergroenen van de mobiliteit. Hierbij kan gedacht worden
aan de Green Deal Autodelen II, Green Deal Duurzame Logistiek in de Bouw, Green Deal
Het Nieuwe Draaien, de Green Deal Zero Emission Stadslogistiek en de Green Deal Zeevaart,
Binnenvaart en Havens, waarover thans wordt gesproken tussen Rijk en sector. Voor
een compleet overzicht verwijs ik naar www.greendeals.nl. Het karakter van de green deals is dat partijen op vrijwillige basis onderling afspraken
maken. Voor de rijksoverheid gaat het dan bijvoorbeeld om afspraken over het wegnemen
van belemmeringen in wet- en regelgeving, zorgen voor goede informatievoorziening
en bijdragen aan optimale samenwerkingsverbanden. In green deals worden geen financiële
afspraken gemaakt of financiële middelen vanuit de rijksoverheid aan medeondertekenaars
beschikbaar gesteld.
EU-langetermijnstrategie voor klimaat
Vraag 8 + 9 + 10
De leden van de VVD-fractie vragen naar de stand van zaken om te komen tot Europese
afspraken over een belasting op luchtvaart en hoeveel draagvlak hiervoor is bij andere
landen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de inspanningen van de Minister
van Infrastructuur en Waterstaat om tot Europees draagvlak te komen. De leden van
de VVD-fractie en PVV-fractie vragen naar de economische gevolgen van een belasting
op luchtvaart.
De inspanningen van het kabinet zijn er nu vooral op gericht om dit thema op de agenda
te krijgen van de nieuwe Europese Commissie. Verschillende landen steunen ons hierin.
Zeven EU-lidstaten hebben zelf ook al een vorm van een belasting op luchtvaart. De
Staatssecretaris van Financiën heeft tijdens de Raad Economische en Financiële Zaken
(EcoFin) van 12 februari 2019 (Kamerstuk 21 501-07, nrs. 1576 en 1579) het onderwerp geagendeerd en gepleit voor verdere bespreking hiervan tijdens de
informele EcoFin van 5–6 april aanstaande. Of het onderwerp daadwerkelijk op de informele
EcoFin wordt besproken, is afhankelijk van het Roemeens voorzitterschap. Dit initiatief
is opgevolgd door België dat – onder verwijzing naar het Nederlandse initiatief –
tijdens de Milieuraad van 5 maart 2019 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 759) heeft gepleit voor het Europees belasten van de luchtvaart en voor agendering van
dit punt tijdens de Milieuraad van 26 juni aanstaande. De Minister van EZK en Staatssecretaris
van IenW waren hierbij aanwezig en hebben het Belgische pleidooi ondersteund. De voor
infrastructuur en klimaat verantwoordelijke bewindspersonen bespreken een belasting
op luchtvaart waar dit geëigend is in Europees verband. De Staatssecretaris van Financiën
zal verder – in samenwerking met de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat,
Economische Zaken en Klimaat en Buitenlandse zaken – op 20 en 21 juni 2019 een internationale
conferentie organiseren over «carbon pricing and aviaton taxes».
De mogelijke economische en duurzaamheideffecten van verschillende varianten van een
belasting op luchtvaart zijn in opdracht van het Ministerie van Financiën in kaart
gebracht. Hierover bent u door de Staatssecretaris van Financiën geïnformeerd via
de Kamerbrief Fiscale vergroening van 29 juni 2018 (Kamerstuk 32 140, nr. 47). Momenteel vindt aanvullend onderzoek plaats naar extra varianten van een belasting.
Vraag 11
De leden van de GroenLinks-fractie vragen om concrete maatregelen om de klimaatschadelijke
emissies van de luchtvaartsector terug te dringen in lijn met de klimaatdoelstellingen
van Parijs.
Op 4 april a.s. vindt het algemeen overleg Duurzame Luchtvaart plaats. Hieraan voorafgaand
zal ik uw Kamer schriftelijk informeren over het klimaatbeleid voor de luchtvaart.
Daarin zal ik aandacht besteden aan klimaatmaatregelen, de verschillende niveaus waarop
deze genomen worden én aan de relatie met de klimaatdoelstellingen van Parijs.
Vraag 12
De leden van de D66-fractie ondersteunen de nadruk die de Minister legt op de inzet
van grootschalig duurzaam vervoer van goederen en passagiers via het spoor (ten behoeve
van de gewenste overstap van vliegen naar treinen) en vragen de Minister of zij aandacht
kan vragen voor internationale nachttreinen die de verbinding mogelijk maken tussen
grote Europese steden.
Het verbeteren en verduurzamen van het reisproduct op de middellange afstand vraagt
in den brede om een hernieuwde Europese aanpak op het gebied van de internationale
trein. Een dergelijke aanpak is dan ook een van onze speerpunten voor de (nieuwe)
Europese Commissie. Het verbeteren van het netwerk van nachttreinen in Europa wordt
hierin meegenomen.
Vraag 13
De leden van de VVD-fractie vragen waar de Nederlandse ambitie vandaan komt om ruim
2 miljoen mensen uit het vliegtuig in de trein te krijgen. Welke toegevoegde waarde
heeft dat? Waarom laten we mensen niet de keuze? Waarom is het railproduct dat al
honderd jaar bestaat in de afgelopen eeuw amper concurrerender en aantrekkelijker
geworden, terwijl de luchtvaart wel weet wat klanten nodig hebben? Waarom denkt u
dat de trein kan concurreren met de huidige niveaus van service? Wat kan de NS leren
van luchtvaartmaatschappijen en waarom lukt ze dat nog niet?
De reiziger maakt een keuze op basis van reistijd/frequentie, prijs en comfort. Met
het verbeteren van het internationale spoorproduct via deze drie pijlers, zoals ook
toegelicht in de betreffende brieven (Kamerstuk 29 984, nrs. 783 en 813), worden de keuzemogelijkheden voor de reiziger op de middellange afstand juist verbeterd
en uitgebreid. Daarbij kijken we ook expliciet samen met de spoor- en luchtvaartsector
op welke wijze we de luchtvaart en het spoor dichter bij elkaar kunnen brengen om
zo van elkaar te leren en de reiziger ook echt een keuze te bieden. Met alle inzet
op dit dossier is het de verwachting dat vanaf 2025 zo’n 2 miljoen extra reizigers
zelf kiezen voor dit product, al dan niet in plaats van auto, vliegtuig of niet reizen.
Vraag 14
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister in Europa het gesprek kan
aangaan hoe landen of de EU juridische of bestuurlijke middelen kan ontwikkelen die
meer sturing mogelijk maken om korteafstandvluchten op te heffen? Is de Minister bereid
dit onderwerp te agenderen?
Beste praktijken, zoals de snelle verbinding tussen Brussel en Parijs en sinds kort
ook tussen Berlijn en München, laten zien dat wanneer een aantrekkelijk treinproduct
wordt aangeboden, het aantal vluchten tussen de betreffende steden al snel afneemt.
Daarom werken wij ook aan het verbeteren van het internationale treinproduct en daarnaast
aan het dichter bij elkaar brengen van het trein- en luchtvaartproduct. Conform de
motie van het lid Kröger1 zetten we in de gesprekken met de spoor- en luchtvaartsector in op afspraken over
het uitfaseren van lijnvluchten op de bestemmingen waar de situatie zich daartoe leent.
Ik wil hierbij benadrukken dat het minderen of schrappen van dit soort vluchten door
de luchtvaartmaatschappijen zelf gedaan moet worden. Bij mijn Europese collega’s wil
ik onze aanpak graag delen en bezien of ook in andere landen op een aantal kansrijke
bestemmingen een dergelijke koppeling kan worden gemaakt.
Europese transportnetwerk en investeringsbeleid
Vraag 15
De leden van de VVD-fractie vragen welke voordelen wij op korte of middellange termijn
kunnen halen uit Europese programma’s als het trans-Europese Netwerk Transport (TEN-T)
en gelden van de Connecting Europe Facility (CEF). Voor welke goederencorridors zoals
de A15, A28 en A67 liggen er kansen op Europese bijdragen? Wat gaan we hiervan merken
in investeringen?
Er liggen kansen voor onze goederencorridors. In de verordening voor de Trans-Europese
Transportnetwerken (TEN’s) zijn de hoofdverbindingen van Europa in kaarten vastgelegd,
het zogenoemde TEN-T kernnetwerk. Tevens zijn de technische vereisten opgenomen waar
dit netwerk aan moet gaan voldoen. Het netwerk in Nederland is vrij uitgebreid gezien
het belang van onze zeehavens en luchthavens voor het hele Noordwest-Europese netwerk.
Onze goederencorridors maken onderdeel uit van een aantal Europese kerncorridors,
namelijk de Rijn-Alpen, de Noordzee – Middellandse Zee en de Noordzee – Baltische
Zee.
Vanuit de Connecting Europe Facility (CEF) worden middelen ingezet om het TEN-T netwerk
te ontwikkelen en te laten voldoen aan de technische vereisten. Het gaat daarbij om
infrastructuur, maar ook om projecten op het gebied van veiligheid, digitalisering,
verduurzaming en multimodaliteit. Nederlandse projecteigenaren (rijksoverheid, medeoverheden,
bedrijven) zullen ook in de periode 2021–2027 mee kunnen dingen naar subsidies uit
de CEF. De hoogte van de CEF in de volgende periode is nog onderwerp van gesprek in
de onderhandelingen over het nieuwe meerjarige financiële kader.
Vraag 16
De leden van de PVV-fractie vragen of de financiële betrokkenheid van de landen die
betrokken zijn bij het opzetten van een grensoverschrijdend trans-Europees vervoersnetwerk
beperkt blijft tot de eigen verantwoordelijkheid voor infrastructurele aanpassingen
binnen de eigen landsgrenzen. Of mag de Nederlandse belastingbetaler straks voor projecten
in het buitenland gaan betalen?
Nederland heeft als transportland een groot belang in de ontwikkeling van een aaneengesloten
Europees transportnetwerk dat veilig, digitaal en duurzaam is. Het zijn de achterlandverbindingen
van de Mainport Nederland. In de TEN-T verordening zijn technische vereisten vastgelegd
waar lidstaten aan moeten gaan voldoen. Nederlandse transportondernemingen en burgers
hebben daar als gebruiker van het netwerk een direct belang bij. De middelen uit de
CEF worden ingezet om dat netwerk te realiseren. Ook Nederlandse projecteigenaren
krijgen daar een bijdrage uit.
Vraag 17
De leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat digitale infrastructurele projecten
uit het CEF, het fonds voor Europese infrastructurele projecten, bekostigd kunnen
worden. Klopt het dat het installeren van 5G-netwerken langs grote transportcorridors,
om zo geautomatiseerde voertuigen te ondersteunen, hier ook onder valt? In hoeverre
levert dit kansen voor Nederland op het gebied van de uitrol van 5G-netwerken in Nederland?
In de volgende programmaperiode voor de CEF, 2021–2027, zal – ook ten behoeve van
geautomatiseerde voertuigen – worden ingezet op de realisatie van 5G-netwerken langs
de Europese transportcorridors. Dit kan kansen opleveren voor de uitrol van grensoverschrijdende
5G-projecten tussen Nederland en bijvoorbeeld België en/of Duitsland. Het is uiteindelijk
wel aan de marktpartijen om te bepalen of men gebruik wil maken van het CEF-fonds,
in aanvulling op de private investeringen in 5G-netwerken. Binnen de transportpijler van de CEF zullen bovendien meer middelen vrij gemaakt
gaan worden voor de digitalisering van de transportsystemen (lucht, weg, vaart en
spoor). U kunt daarbij denken aan de nieuwe beveiligingssystemen voor het spoor, ERTMS,
en het programma voor het gezamenlijke Europees luchtruim, SESAR.
Voor wat betreft de toepassing van 5G in het kader van mobiliteit wordt niet enkel
gerekend op de kansen die CEF voor Nederland kan bieden. Die kansen proberen we ook
zelf actief te creëren. Zo heeft het Ministerie van I&W in samenwerking met het Ministerie
van EZK en met Rijkswaterstaat eind 2018 een marktconsultatie gepubliceerd rond 5G
in de context van mobiliteit. De verwerking van de opgehaalde resultaten loopt volop.
Op basis van deze inzichten zullen IenW, EZK en RWS samen een roadmap opstellen die beschrijft hoe we als overheid de komende jaren het gebruik van 5G
voor mobiliteitstoepassingen (waaronder geautomatiseerde voertuigen) in Nederland
aan zullen jagen.
Vraag 18
De leden van de D66-fractie ondersteunen de inzet van de Minister op de versterking
van het Ten-T-netwerk. Deze leden vragen de Minister om daarbij ook aandacht te vragen
voor versterking van duurzame laad- en tankinfrastructuur langs dit Ten-T netwerk
als verdere stimulans van duurzame vervoer over weg, water en spoor.
In het kader van TEN-T/CEF pleit Nederland al jaren voor meer aandacht voor een veilig,
slim en duurzaam transportnetwerk. De realisatie van laad- en tankinfrastructuur voor
duurzame brandstoffen is ook een technisch vereiste in de TEN-T verordening. In de
huidige CEF-periode zijn Nederlandse partijen betrokken bij circa 13 projecten op
het gebied van elektrisch rijden, bussen/vrachtwagens op waterstof en LNG in de scheepvaart.
In de komende CEF-programmaperiode zal een aanzienlijk groter deel van het budget
worden ingezet voor verduurzaming van het transportnetwerk. Binnen de pijler voor
CEF-energie zullen bovendien meer middelen worden vrijgemaakt voor de energietransitie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier