Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Rooijen en Van Brenk over koopkrachtcijfers van het Nibud
Vragen van de leden Van Rooijen en Van Brenk (beiden 50PLUS) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over koopkrachtcijfers van het Nibud (ingezonden 4 februari 2019).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 19 maart
2019).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Half Nederland gaat er in 2019 in koopkracht op achteruit»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de conclusie van de auteur, dat half Nederland er in 2019 in koopkracht op
achteruit gaat?
Antwoord 2
Nee. De auteur beweert dat de loonontwikkeling in werkelijkheid iets lager en de inflatie
aanzienlijk hoger is dan in de raming van het CPB. De auteur heeft zelf een inschatting
van de kostenontwikkeling gemaakt en komt uit op 3,5% inflatie. De eerste realisatie
van het CBS2, 2,2% over januari 2019 en 2,6% over februari 2019, blijven vooralsnog ver achter
bij de inschatting van de auteur en liggen in lijn met de meest recente raming van
het CPB (2,3 over 2019 volgens de concept-CEP).
In de koopkrachtraming die het CPB met Prinsjesdag heeft gepubliceerd is de verwachting
opgenomen dat 95% van de Nederlandse huishoudens een positieve koopkrachtontwikkeling
zal hebben in 2019. De mediane koopkrachontwikkeling wordt geschat op 1,5%3. In deze ramingen van de koopkracht zijn de op dat moment meest actuele inzichten
over de loonontwikkeling en de inflatie van het CPB meegenomen. Hogere energieprijzen
en btw leiden tot een hogere inflatie, wat een drukkend effect heeft op de koopkracht
van huishoudens. In de koopkrachtraming voor 2019 is bij Prinsjesdag uitgegaan van
een inflatie van 2,4% en een contractloonontwikkeling in de marktsector van 3,0%.
De eerste realisaties van het CBS over de inflatie laten zien dat de prijzen in januari
2019 (ten opzichte van een jaar eerder) 2,2% zijn toegenomen, dit is inclusief de
hogere energierekening. Daarmee wijkt de stijging van het prijspeil vooralsnog niet
veel af van de eerdere raming.
Het CPB heeft op 5 maart een geactualiseerd economisch vooruitzicht gepresenteerd
(concept-CEP-raming). In deze raming is zowel de inflatie als de contractloonontwikkeling
in de marktsector iets gedaald ten opzichte van de verwachtingen met Prinsjesdag,
tot respectievelijk 2,3% en 2,7%. De verwachting voor de mediane koopkrachtontwikkeling
is iets toegenomen tot 1,6%, net als het aantal huishoudens met een positieve koopkrachtontwikkeling
(naar 96%).
Het kenmerk van een raming is dat deze gepaard gaat met onzekerheid. De werkelijkheid
zal zich altijd anders ontwikkelen dan de raming. Het CPB verwerkt de meest recente
realisaties in een nieuwe economische raming. Vooralsnog geeft de meest recente raming
van het CPB geen aanleiding om te verwachten dat de koopkrachtontwikkeling zich heel
anders zal ontwikkelen. Maar ook wanneer de inflatie hoger uitpakt dan nu verwacht,
dan verwacht het kabinet dat de meerderheid van de huishoudens er in 2019 in koopkracht
op vooruit zal gaan. Stel dat de inflatie 1 procentpunt hoger uitkomt dan op dit moment
wordt verwacht (dus 3,3% in plaats van 2,3%) bij een voor de rest identieke economische
raming. Dit zou een fors hogere inflatie zijn dan waar in de huidige economische ramingen
van CPB, DNB4, de Europese Commissie5 en de OESO6 rekening mee wordt gehouden. In dat geval komt de mediane koopkracht uit op 0,7%
en gaat 83% van de huishoudens er in koopkracht op vooruit. De koopkrachtontwikkeling
in 2019 heeft dus enige bandbreedte tegen onvoorziene schokken en blijft ook bij een
hogere inflatie voor het overgrote deel bestaan.
Vraag 3 en 4
Zijn er momenteel al ontwikkelingen die erop wijzen dat de contractloonstijging voor
2019 lager zal uitvallen dan eerder geraamd, zoals de auteur betoogt? Kunt u de observaties
weerleggen?
Is de kans dat de geraamde contractloonstijging voor 2019 wordt overtroffen inmiddels
groter of kleiner dan de kans dat de raming niet wordt gehaald?
Antwoord 3 en 4
In het opinieartikel haalt de auteur de loonontwikkeling binnen een specifieke sector
aan als voorbeeld van de loonontwikkeling in Nederland. Dit geeft een vertekend beeld,
omdat het CPB in de koopkrachtraming rekening houdt met de cao-afspraken in alle marktsectoren.
Op Prinsjesdag (MEV 2019) schatte het CPB de contractloonstijging in de marktsector
in 2019 op 3,0%. In de meest recente raming (concept-CEP 2019) komt de verwachting
voor de contractloonstijging in de marktsector uit op 2,7%.
Het CPB maakt gebruik van de meest recente CBS-realisaties, deze worden in de raming
verwerkt. Op dit moment zijn 45% van de cao-akkoorden in de marktsector voor 2019
al afgesloten, deze kennen een loonstijging van ongeveer 2%. De afgelopen maanden
is er een versnelling te zien in de afgesproken cao-loonstijging, het CPB veronderstelt
dat de contractloonstijging de komende periode nog verder zal aantrekken om uit te
komen op een gemiddelde van 2,7% voor 2019. Mocht de contractloonstijging, in tegenstelling
tot wat het CPB verwacht, toch lager uitkomen dan heeft dit geen gevolgen voor de
hoogte van het minimumloon en minimumuitkeringen in 2019. Er is wel sprake van een
negatief effect op de koopkracht van werkenden, maar door de belastingheffing is dit
effect minder groot dan bij stijging van de inflatie. Dus ook wanneer de contractloonstijging
lager uitpakt dan de raming in het CEP, verwacht het kabinet dat het positieve koopkrachtbeeld
voor het overgrote deel blijft staan.
Vraag 5 en 7
Deelt u de mening dat het hanteren van een standaard inflatiecijfer voor koopkrachtberekeningen
van de gehele bevolking, geen recht doet aan afwijkende consumptiepatronen van verschillende
bevolkingsgroepen en inkomensgroepen?
Indien afwijkende prijsstijgingen voor verschillende inkomensgroepen niet worden gehanteerd
door het CPB en ook niet door het Nibud, dan kunnen we toch concluderen dat de schoonmaker
en de directeur volgens alle bekende grote koopkrachtrapporten, geacht worden hetzelfde
uitgavenpatroon te hebben? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5 en 7
Het doel van de koopkrachtraming is om de effecten van overheidsbeleid op de portemonnee
van de burger inzichtelijk te maken, gegeven het algemeen economische beeld. Hierin
wordt gewerkt met gemiddelden die representatief zijn voor de hele bevolking, maar
voor individuele huishoudens niet noodzakelijkerwijs exact aansluiten. Dit heeft bijvoorbeeld
het CPB ook eerder aangegeven in de Volkskrant7. De ramingen geven een indicatie van wat mensen kunnen verwachten en zijn representatief
voor groepen Nederlanders. Daarbij wordt verondersteld dat er niets verandert in de
persoonlijke omstandigheden van een huishouden. Indien mensen een baan vinden of promotie
maken, gaan samenwonen of een kind krijgen, heeft dit veelal een groter effect op
de huishoudportemonnee dan macro-economische ontwikkelingen of kabinetsbeleid.
Het schiet het doel van de koopkrachtraming dan ook voorbij om individuele consumptiepatronen
mee te nemen in de koopkrachtberekeningen. Bijvoorbeeld omdat de consumptiepatronen
binnen groepen evenzeer kunnen verschillen als tussen groepen. Ook met een vergelijkbaar
inkomen maken mensen totaal andere keuzes. Daarbij wordt bijvoorbeeld ook de loonontwikkeling
niet op individueel niveau geraamd. Een individuele koopkrachtvoorspelling zou een
zekerheid veinzen die onmogelijk kan worden waargemaakt op basis van de bestaande
data en modellen.
Vraag 6
Deelt u de mening dat van het Nibud wordt verwacht dat zij de abstracte koopkracht
berekeningen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Centraal Planbureau
(CPB) concretiseren tot werkelijke en begrijpelijke inkomensgevolgen voor (standaard)huishoudens?
Antwoord 6
Ik zou allereerst op willen merken dat het Nibud een onafhankelijk instituut is dat
zelf haar takenpakket invult. Ik geloof dat de koopkrachtontwikkeling van 100 voorbeeldhuishoudens
die het Nibud jaarlijks in kaart brengt een maatschappelijke waarde heeft. Het Nibud
maakt hierbij gebruik van de ramingen van bijvoorbeeld de contractloonstijging in
de marktsector en de inflatie van het CPB. Het CPB schat de koopkrachtontwikkeling
in voor een steekproef van 100.000 echte huishoudens die representatief zijn voor
de Nederlandse bevolking. Alle aspecten van het inkomen en vermogen worden daarin
meegenomen. De daadwerkelijk gerealiseerde koopkrachtontwikkeling wordt achteraf in
kaart gebracht door het CBS. Zo heeft elk een andere aanpak: het CBS kijkt terug,
het CPB maakt een raming van de te verwachte koopkrachtontwikkeling op basis van een
representatieve steekproef en het Nibud concretiseert die ontwikkeling op basis van
voorbeeldhuishoudens, waarbij altijd in het achterhoofd gehouden moet worden dat het
gaat om een versimpeling van de werkelijkheid.
Vraag 8
Vindt u het niet teleurstellend dat het Nibud ten aanzien van de ontwikkeling van
de uitgaven van huishoudens, primair het «one-size-fits-none» inflatiecijfer van het
CPB overneemt? Moet de verfijning dan niet van een overheidsinstantie komen?
Antwoord 8
Ik deel deze mening niet, omdat de CPB-raming van het inflatiecijfer de beste inschatting
is die voorhanden is. Het doel van de voorbeeldhuishoudens, en de koopkrachtraming
in den brede, is om een indicatie te geven van de verwachte koopkrachtontwikkeling
van groepen Nederlandse huishoudens als gevolg van overheidsbeleid gegeven het algemeen
economische beeld. Er wordt niet beoogd de koopkrachtontwikkeling van elk individueel
huishouden in kaart te brengen, of hiertoe een middel te bieden. Dit is technisch
niet mogelijk en daarmee ook onwenselijk, omdat het een zekerheid zou impliceren die
onmogelijk waargemaakt kan worden.
Hieruit moet overigens niet geconcludeerd worden dat er geen handvatten worden geboden
om mensen te helpen uitvinden wat in hun situatie ongeveer het consumptiepatroon kan
zijn. Het Nibud biedt op de site en in het budgethandboek vergelijkingsbedragen op
basis van bijvoorbeeld huishoudkenmerken en de woonsituatie. Dit zijn indicaties,
en die tellen niet op tot een inflatiecijfer, maar helpen mensen wel te budgetteren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.