Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de beleidsreactie op de beleidsdoorlichting van de Directie Emancipatie (DE)
31 511 Beleidsdoorlichting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Nr. 32
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 18 maart 2019
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 26 november
2018 inzake de Beleidsreactie op de beleidsdoorlichting van de Directie Emancipatie
(DE) (Kamerstuk 31 511, nr. 31).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 14 maart 2019. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
1
Welke consequenties verbindt u aan de toezegging van uw ambtsvoorganger «om bij nieuwe
benoemingen van haar eigen adviescolleges zorg te dragen voor evenredige vertegenwoordiging»
1? Onderkent u dat die toezegging ook de Kiesraad betrof?
Ik heb mede namens de Minister voor Rechtsbescherming in mijn brief van 6 maart 2018
aangegeven dat het kabinet er werk van zal maken dat adviesraden en commissies van
de overheid meer divers worden (Kamerstuk 30 420, nr. 263). Alle leden van het kabinet zijn doordrongen van het belang van een evenredige deelneming
aan adviescolleges van vrouwen. Bij de benoeming van leden wordt hier bewust rekening
mee gehouden.
Over de diversiteit binnen adviescolleges, waaronder de Kiesraad, wordt jaarlijks
gerapporteerd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de
Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR).
2
Wordt in zijn algemeenheid rondom arbeidsparticipatie onderzoek gedaan naar de motieven
van vrouwen om minder te werken? Zo ja, zijn hier al resultaten over bekend? Zo nee,
waarom niet?
Het in vraag 26 genoemde IBO Deeltijdwerk zal hier onder andere naar kijken. Daarnaast
heeft het SCP verscheidene rapporten gepubliceerd omtrent de motieven van vrouwen
om deeltijd te werken. Enkele van de meest recente rapporten zijn de tweejaarlijkse
Emancipatiemonitor (CBS & SCP, 2018), Ons geld (Portegijs, 2018) en Werken aan de
start (Merens & Bucx, 2018).
3
Welke uitgaven op andere begrotingen leiden ook (in-)direct tot bevorderen van arbeidsparticipatie
van vrouwen, zoals kinderopvangtoeslag, uitbreiding van het partnerverlof en IACK2? Hoeveel budget is hier in totaal mee gemoeid?
Er is een uitgave op de begroting van andere departementen met als doel het bevorderen
van de arbeidsparticipatie van vrouwen, namelijk de Kinderopvangtoeslag. In 2019 wordt
verwacht dat deze € 3.286.740.000 behelst.
Verder zijn er generieke maatregelen die bijdragen aan de doelstelling om de arbeidsparticipatie
van zowel mannen als vrouwen te bevorderen. Dit zijn de arbeidskorting (€ 18.490.000.000),
voor de algehele arbeidsparticipatie (en het verkleinen van de armoedeval) en de inkomensafhankelijke
combinatiekorting (IACK) (€ 1.778.000.000) voor de minstverdienende partner en de
alleenstaande ouder met jonge kinderen.
Daarnaast zijn er maatregelen die primair gericht zijn op inkomensondersteuning van
ouders, en die daarmee de arbeidsparticipatie neerwaarts beïnvloeden. Dit zijn bijvoorbeeld
het kindgebonden budget (€ 2.151.031.000) en de algemene kinderbijslag (€ 3.567.596.000).
4
Kunt u toelichten hoe de reflectie van de externe experts door Regioplan is gewogen
in hun oordeel over de onderbouwing van de beleidstheorie? Is Regioplan op onderdelen
tot een ander oordeel gekomen dan uit de reflectie van de experts te verwachten is?
Zo ja, op welke onderdelen?
Het oordeel van Regioplan over de onderbouwing van de beleidstheorie is gebaseerd
op een combinatie van bronnen: gesprekken met de experts en wetenschappelijke literatuur.
Binnen de randvoorwaarden van het onderzoek was het niet mogelijk om de mechanismen
uit de beleidstheorie aan de hand van wetenschappelijke literatuur heel uitgebreid
te toetsen. Er heeft met andere woorden een beperkte literatuurverkenning plaatsgevonden.
De inzichten vanuit de literatuur en de reflectie door de externe experts zijn vervolgens
samengenomen in het oordeel over de beleidstheorie.
5
Waarom zijn er in verhouding veel externe experts van de Universiteit Utrecht geraadpleegd?
Regioplan was verantwoordelijk voor dit onderdeel Bij de selectie van experts heeft
Regioplan primair gekeken naar aanwezige expertise op het desbetreffende (deel) thema
en beschikbaarheid van de experts in de onderzoeksperiode. Dat er relatief veel experts
verbonden zijn aan de Universiteit Utrecht is geen bewuste keuze, maar een resultaat
van deze selectiecriteria.
6
Kunt u toelichten welke interactie er is geweest tijdens het proces van de beleidsdoorlichting
tussen de externe experts en de onafhankelijk deskundige?
Er heeft geen interactie plaatsgevonden tussen de externe experts en de onafhankelijke
deskundige. De rol van de onafhankelijke deskundige was om gedurende het traject (van
december 2017 tot en met september 2018) gedetailleerd commentaar te geven op de tussenrapportages,
dit te bespreken met de klankbordgroep en waar nodig het onderzoeksproces bij te sturen.
Alleen de onderzoekers van Regioplan hebben contact gehad met de externe experts als
onderdeel van het onderzoek.
7
Waar liggen de grenzen van de meetbaarheid van het emancipatiebeleid?
Zoals beschreven in de Kamerbrief van 11 september 2017 kenmerkt het emancipatiebeleid
zich door vele afhankelijkheden. Zo beïnvloeden factoren als economische groei en
werkgelegenheid de effecten van het gevoerde beleid gericht op het verhogen van de
arbeidsparticipatie van vrouwen. Regioplan benoemt dit ook in het rapport: «het is moeilijk om de invloed van het beleid op de emancipatie van vrouwen en lhbti-personen
te isoleren van andere factoren». Daarnaast geldt dat meerdere partijen verantwoordelijk zijn. Resultaten kunnen
vaak alleen in samenwerking met elkaar bereikt worden. Het is moeilijk om precies
te bepalen op welke wijze de activiteiten onder begrotingsartikel 25 bij hebben gedragen
aan het bevorderen van emancipatie van vrouwen en lhbti-personen.
Dat wil niet zeggen dat er niets te zeggen is over de effectiviteit van het gevoerde
beleid. Bij de onderhavige beleidsdoorlichting is bewust gekozen voor de methode van
de realistische evaluatie waarmee inzicht is verkregen in wat er werkt, voor wie en
wanneer. Met deze methode wordt de werking en opbrengsten van het beleid op een kwalitatieve
manier geanalyseerd, aangevuld met kwantitatieve informatie. Belangrijk hierbij is
aandacht voor de beleidstheorie en het identificeren van werkzame bestanddelen van
(onderdelen) van het gevoerde beleid.
8
Wat gaat u doen om te voorkomen dat een volgend onderzoek vastloopt op kwantitatieve
gegevens?
Regioplan doet enkele aanbevelingen om de meetbaarheid van het emancipatiebeleid nog
verder te verbeteren: door het formuleren van meer concrete doelstellingen, door meer
effectevaluaties uit te (laten) voeren en door de activiteiten van de allianties tussentijds
te monitoren en te evalueren.
Ten aanzien van het formuleren van doelstellingen doet Regioplan de suggestie om in
te zetten op doelstellingen die kijken naar werkzame mechanismen en niet per se kwantitatief
van aard zijn. In het rapport geeft Regioplan aan dat sinds de vorige beleidsdoorlichting
reeds belangrijke stappen zijn gezet. De werkwijze met de allianties is een goed voorbeeld,
waarbij expliciet aandacht is gevraagd voor het formuleren van meetbare indicatoren.
Ik zal deze verbeterde processen waar mogelijk toepassen op het emancipatiebeleid.
9
Kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen niets over de «theories of change» van
de allianties (die opgesteld zijn in 2017/2018 om in aanmerking te komen voor de subsidie)
te vermelden in deze beleidsdoorlichting, die de periode 2014 – 2018 bestrijkt?
De onderhavige beleidsdoorlichting beslaat de periode 2014–2018. De allianties zijn
feitelijk pas vanaf 2018 operationeel. Hierdoor was het niet mogelijk om al in 2018
iets te zeggen over doelbereik, doeltreffendheid en doelmatigheid van de allianties.
Er is in het kader van de beleidsdoorlichting wel gesproken met de penvoeders van
de allianties. In die gesprekken is vooral ingegaan op de nieuwe werkwijze en de verwachte
bijdrage van die werkwijze bij het tegengaan van versnippering. Met deze maatregelen
heb ik opvolging gegeven aan de aanbevelingen uit de beleidsdoorlichting over de periode
2011 tot en met 2014.
10
Kunt u informatie delen over de «theory of change» per alliantie en hoe deze met elkaar
samenhangen voor een optimaal resultaat?
Iedere alliantie heeft in zijn Theory of Change (ToC) aangegeven op welke terreinen,
doelgroepen en functies uit de subsidieregeling gender- en lhbti-gelijkheid ze zich
richt. In de brief van 24 april 2017 (Kamerstuk 30 420, nr. 258) is de Kamer hierover nader geïnformeerd. In totaal beslaan de acht allianties alle
terreinen, doelgroepen en functies uit de subsidieregeling. Zie ook het antwoord op
vraag 13 voor een kort overzicht per alliantie. Aan de hand van de ToC hebben alle
allianties vooraf de doelstelling en de (tussen) stappen om daar te komen helder geformuleerd.
Daarbij is specifiek aandacht besteed aan de onderliggende analyses, aannames en relevante
actoren. Jaarlijks zullen de ToC’s gemonitord worden. Uw Kamer wordt op de hoogte
gehouden van de resultaten via de voortgangsrapportages.
11
Kunt u aangeven in hoeverre, op basis van het huidige inzicht in de voortgang van
de allianties, de ingeslagen weg van een hervorming van de subsidieregeling (het werken
met allianties) als succesvol / geslaagd is te bestempelen (afgezet tegen de doelstelling:
meer inhoudelijk sturen, partnerschappen, versnippering van middelen tegengaan en
daardoor meer effectieve inzet)?
De allianties zijn in januari 2018 gestart met hun activiteiten. Het is nog te vroeg
om een echt oordeel te kunnen vellen. Op basis van het voortraject, de samenwerking
en het huidige inzicht in de voortgang van de allianties beoordeel ik de ingeslagen
weg als zeer positief. De samenwerking tussen de maatschappelijke organisaties is
sterk verbeterd. In de eerste plaats natuurlijk tussen de partijen binnen een alliantie,
maar er is ook meer overleg tot stand gekomen tussen de allianties. Dit heeft al geleid
tot meer uitwisseling van kennis en goede voorbeelden. Daarnaast heeft inderdaad meer
inhoudelijke sturing aan de voorkant plaatsgevonden. Dat heeft bij elkaar geleid tot
een meer gericht en gebundelde inzet op emancipatiedoelstellingen.
12
Hebben de externe experts, die bij de beleidsdoorlichting zijn betrokken, ook een
rol gehad om de «theories of change» van de allianties te toetsen in het licht van
de doeltreffendheid van het emancipatiebeleid 2014–2018?
Nee, de experts zijn niet gevraagd om te reflecteren op de «theories of change» van
de allianties (zie ook het antwoord op vraag 9). Er zijn wel onafhankelijke experts
betrokken geweest bij de beoordeling van de theories of change als onderdeel van de
subsidieaanvragen. Bij die beoordeling is getoetst op de analyses en de onderbouwing
van de voorstellen, met het oog op de doeltreffendheid.
13
Welke verschillende partijen werken samen in de allianties en vormen samen met OCW3 een strategisch partnerschap?
Ik heb strategische partnerschappen gesloten met acht allianties. In die acht allianties
werken in totaal 15 organisaties samen. In de brief van 24 april 2017 (Kamerstuk 30 420, nr. 258) heb ik de Kamer hierover nader geïnformeerd.
1) WOMEN Inc., COC, Rutgers: Gezondheidszorg op maat, gericht op een gendersensitieve
en LHBTI-sensitieve gezondheidszorg;
2) WOMEN Inc., Movisie, Wo=Men, Proefprocessenfonds Clara Wichmann, NVR: Samen werkt
het, gericht op het stimuleren van mannen en vrouwen, in het bijzonder financieel
kwetsbare vrouwen, om de mogelijkheden te benutten voor het combineren van betaalde
arbeid en onbetaalde zorg;
3) Rutgers, Atria: Act4Respect, gericht op de preventie van gender gerelateerd geweld
bij jongeren en jongvolwassenen, zowel via algemene preventie als bij risicogroepen
en gericht op (potentiële) slachtoffers en daders;
4) Atria, VHTO, Emancipator, NVR: Werkendetoekomst, naar een werkende toekomst, gericht
op het doorbreken van genderstereotiepe beeldvorming in het onderwijs en op de arbeidsmarkt;
5) COC, Transgender Netwerk Nederland, NNID: Gedeelde trots, gedeeld geluk. Brede aanvraag
gericht op sociale acceptatie en veiligheid van LHBTI’s;
6) Movisie, Consortium Zelfbeschikking (vertegenwoordiging van migranten- en vluchtelingenorganisaties),
Doetank PEER: Verandering van binnenuit, gericht op het bevorderen van de sociale
veiligheid en de acceptatie van gender- en LHBTI gelijkheid in vluchtelingen en migrantengemeenschappen;
7) Atria: Bronnen van verandering, de bibliotheek en archieffunctie op het terrein van
gender(gelijkheid);
8) IHLIA: LGBT Heritage, de bibliotheek en archieffunctie op het terrein van LHBTI.
14
Hoe wordt de Kamer op de hoogte gehouden van de tussentijdse gesprekken met ieder
strategisch partnerschap gedurende de looptijd van de partnerschapsovereenkomst?
Zoals gebruikelijk is er gedurende de looptijd van de subsidierelatie regelmatig contact
met de organisaties in de allianties over de gerealiseerde voortgang. Over de belangrijkste
ontwikkelingen in de activiteiten van de partnerschappen informeer ik uw Kamer in
de jaarlijkse voortgangsrapportage emancipatie.
15
In hoeverre bent u in gesprek met educatieve uitgevers over genderstereotypering in
schoolboeken? Gebruiken educatieve uitgevers de vrije keuze van schoolboeken voor
de scholen als excuus om deze stereotypering op zijn beloop te laten?
Ik heb Prof. dr. Judi Mesman, hoogleraar Maatschappelijke vraagstukken en decaan Leiden
University College in contact gebracht met de brancheorganisatie GEU en de aangesloten
educatieve uitgeverijen. Zij doet vanuit de Universiteit Leiden momenteel onderzoek
naar representatie en stereotypering in lesmateriaal. De uitgeverijen hebben hun medewerking
aan haar toegezegd en lesmateriaal beschikbaar gesteld. Uitkomsten van dit onderzoek
worden in de zomer van 2019 verwacht en zullen door Judi Mesman worden besproken met
de educatieve uitgeverijen en hun brancheorganisatie De GEU.
16
In hoeverre bent u bereid met uw coördinerende, agenderende en aanjagende functie
meer te sturen op proces én inhoud van het emancipatiebeleid?
In het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) en in de Emancipatienota 2018–2021 (Kamerstuk 30 420, nr. 270) staan de doelen van het kabinet op het gebied van emancipatie beschreven. In de
Emancipatienota is aangegeven wat collega-bewindspersonen doen om die doelen te realiseren,
waaronder de interdepartementale aanpak van arbeidsparticipatie, en de uitvoering
van de regenboogpunten uit het regeerakkoord.
Als Minister van emancipatie heb ik een coördinerende rol. Ik ben continu met mijn
collega-bewindspersonen in gesprek over proces en inhoud van het emancipatiebeleid.
Het woord «sturen» zou ik hiervoor niet gebruiken; elke bewindspersoon draagt zelf
de verantwoordelijkheid voor het eigen beleid, inclusief de effecten die dat beleid
heeft op gendergelijkheid of op de positie van lhbti-personen. Dat is de kern van
(gender) mainstreaming.
Een voorbeeld is de recente (januari 2019) toevoeging van de kwaliteitseis «effecten op gendergelijkheid» aan het Integraal Afwegingskader. Deze kwaliteitseis is bedoeld om de aard en omvang
van de gevolgen van voorgenomen beleid en regelgeving voor de gendergelijkheid in
Nederland in kaart te brengen. Deze kwaliteitseis is een uitwerking van de Duurzame
Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd, in het bijzonder
SDG 5.
17
Deelt u de opvatting van Regioplan dat bij mainstreaming de focus moet liggen op het
jonge kind, omdat daar de meeste winst te boeken is in het doorbreken van stereotype
denkbeelden?
Ik ben van mening dat het belangrijk is om bij mainstreamen zeker ook naar het jonge
kind te kijken. Zo steun ik vanuit de alliantie Werk en de Toekomst het project Beeldenbrekers dat als doel heeft om genderstereotypering in groep 1–2 van het basisonderwijs te
doorbreken. Ook legt de alliantie genderdiversiteit in haar tweede kennisbijeenkomst
in de zomer de focus op opvoeding en het jonge kind in relatie tot het doorbreken
van stereotiepe denkbeelden.
18
Hoe gaat u meer inzicht krijgen in de inzet en opbrengst van gendermainstreaming?
De inzet en opbrengst van gendermainstreaming zijn niet los te meten van de effecten
van het beleid waaróp gendermainstreaming plaatsvindt. De mainstreaming maakt immers
deel uit van het reguliere beleid.
Uiteraard is het belangrijk om te meten welke effecten regulier beleid heeft op gendergelijkheid.
Ik zet erop in dat collega-bewindslieden in beleidsevaluaties kijken hoe het reguliere
beleid uitwerkt voor mannen en voor vrouwen. Het kan daarbij gaan om beleid waarbij
van te voren bewust is nagedacht over gendereffecten, of beleid waarbij dat niet is
gebeurd. Een voorbeeld hiervan is dat ik samen met de Staatssecretaris van SZW gemeenten
ondersteun om bij het re-integratiebeleid de groepen vrouwen te bereiken die een afstand
tot de arbeidsmarkt hebben (Kamerstuk 30 420, nr. 295).
Tevens is onlangs een kwaliteitseis «effecten op gendergelijkheid» aan het Integraal Afwegingskader toegevoegd. Zie vraag 16 voor een uitgebreidere
beantwoording hierover.
19
Kunt u specificeren in hoeverre gendermainstreaming in de periode 2014–2018 als effectief
te beschouwen is en waarom?
In de beleidsdoorlichting concluderen de onderzoekers dat de resultaten van gendermainstreaming
moeilijk inzichtelijk te maken zijn.
Dit is onvermijdelijk. Er kan immers niet met zekerheid gezegd worden wat er in het
reguliere beleid zou zijn gebeurd als er geen inzet op gendermainstreaming was gepleegd.
Hoewel het exacte effect moeilijk is vast te stellen, wijzen de onderzoekers op een
aantal succesvolle voorbeelden uit de onderzochte periode, zoals de samenwerking met
het Ministerie van VWS op het terrein van gender en gezondheid, en de decentrale uitkering
aan gemeenten met name ten aanzien van lokaal lhbti-veiligheidsbeleid.
20
Hoe wordt de Kamer op de hoogte gehouden van de plannen, die worden gemaakt in samenwerking
met de Minister van SZW4, over het stimuleren van de economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid
van vrouwen?
In de voortgangsrapportage Emancipatie informeer ik uw Kamer jaarlijks over de uitwerking
en voortgang van het emancipatiebeleid. Hierbij ga ik ook specifiek in op de plannen
en voortgang die is gerealiseerd op het thema economische zelfstandigheid in samenwerking
met de bewindslieden van SZW. Zie verder de beantwoording onder vraag 22.
21
Op welke manier gaat u aandacht vragen voor het belang van rijksbreed gendersensitief
beleid gericht op het tegengaan van geweld tegen vrouwen?
Zie de beantwoording onder vraag 30.
22
Geeft de beleidsdoorlichting emancipatiebeleid, naast intensivering en aanpassing
van beleid, ook aanleiding om met bepaalde beleidsmaatregelen te stoppen?
In de beleidsdoorlichting is geconcludeerd dat onderdelen van het beleid te weinig
bereik haddden. Dit vormde voor mij een aanleiding om met het Programma Economische
Zelfstandigheid (PEZ) te stoppen en op een andere manier invulling te geven aan het
beleid op dit terrein.
In plaats daarvan investeer ik in overleg met het Ministerie van SZW binnen het ZonmW
Kennisprogramma «Vakkundig aan het Werk» in een extra ronde om de uitkeringsafhankelijkheid
en armoede- en schuldenproblematiek van vrouwen te voorkomen en/ of te verminderen.
23
Gaat het programma Veilige Steden alleen over de sociale veiligheid van vrouwen of
ook over de sociale veiligheid van LHBTI5?
Het programma ziet op de sociale veiligheid van vrouwen. Gemeenten hebben daarbij
de vrijheid om zich specifiek te richten op lesbische, biseksuele en transgender vrouwen
en de verbinding te zoeken met het lhbti-beleid. Naast het programma «veilige steden»
bestaat ook het programma Regenboogsteden dat zich specifiek richt op LHBTI- personen.
24
Wanneer gaat het programma Veilige Steden van start?
Het programma is in het najaar van 2018 van start gegaan. Gemeenten bepalen zelf het
startmoment van hun activiteiten.
25
Welke steden doen mee aan het programma Veilige Steden?
Aan het programma Veilige Steden doen de volgende gemeenten mee: Almere, Amsterdam,
Arnhem, Dordrecht, Groningen, Leidschendam-Voorburg, Rotterdam, ’s-Gravenhage, Tilburg,
Utrecht en Velsen.
26
Wanneer kan het IBO6 deeltijd worden verwacht?
Naar verwachting zal het IBO Deeltijdwerk dit voorjaar naar de Ambtelijke Commissie
Heroverwegingen gestuurd worden. Na goedkeuring door de ambtelijke commissie wordt
het vlak na de zomer, samen met de kabinetsreactie, aan uw Kamer gestuurd.
27
Welke ideeën heeft u over het vormgeven van een integrale aanpak van een effectief
gendersensitief beleid en welke rollen kunnen / moeten afzonderlijke partijen hierin
spelen (andere departementen, gemeenten, VNG7 etc.)?
Zie de beantwoording onder vraag 30.
28
Is het actieprogramma «Geweld hoort nergens thuis» (VWS8, J&V9 en VNG, april 2018) al een (goed) voorbeeld van effectief gendersensitief beleid?
In hoeverre neemt men de afspraken van de Istanbulconventie (het Internationaal Verdrag
van de Raad van Europa over de aanpak van geweld tegen vrouwen) hierin mee?
Zie de beantwoording onder vraag 30.
29
Wat is de ambitie voor het verbeteren van de positie van vrouwen?
De ambities van dit Kabinet zijn terug te vinden in de Emancipatienota 2018–2021 (Kamerstuk
30 420, nr. 270). Graag verwijs ik daarnaar voor meer informatie.
Hieronder noem ik een aantal voorbeelden:
– In Nederland moeten alle burgers hun leven kunnen inrichten zoals zij dat willen.
Dat is het uitgangspunt van het emancipatiebeleid.
– Dit kabinet blijft bevorderen dat elk jaar meer vrouwen economisch zelfstandig zijn
en dus 70 procent van het minimumloon verdienen.
– Bovenop de bestaande doelstelling op het gebied van economische zelfstandigheid is
een nieuwe, ambitieuzere, doelstelling toegevoegd. Het kabinet stelt zich ten doel
dat ook het percentage vrouwen stijgt dat minimaal 100 procent van het minimumloon
verdient en daarmee als financieel onafhankelijk kan worden beschouwd.
– Tevens wordt er samen met het Ministerie van SZW en Financiën gewerkt aan het verhogen
van het aantal vrouwen dat werkt en van het aantal uren dat zij werken.
30
Welke stappen zijn er al gezet bij de rijksbrede aanpak van gendersensitiviteit? Welke
bijdrage gaat u hieraan leveren?
Om meer gendergelijkheid te realiseren moeten er op verschillende terreinen stappen
worden gezet. Ik werk daarom nauw samen met o.a. SZW, VWS en J&V om de aandacht voor
gender op dossiers m.b.t. de arbeidsmarkt, zorg en veiligheid te waarborgen. Regioplan
gaat in haar rapport met name in op de gendersensitiviteit van het beleid ter bestrijding
van geweld tegen vrouwen.
Ik zet doorlopend, op verschillende manieren, in op een gendersensitieve aanpak gericht
op het vergroten van de veiligheid van vrouwen. Dit betekent tevens dat ik bij mijn
collega’s aandacht vraag voor de gendersensitiviteit van hun beleidsterreinen en aansluiting
zoek bij relevante dossiers van andere ministeries. Dit is niet nieuw.
Er vindt regelmatig afstemming plaats met collega’s van J&V en SZW op het gebied van
seksuele intimidatie en geweld op de werkvloer. Ook heb ik bijvoorbeeld met de Minister
van VWS gesproken over de gendersensitiviteit van het programma «geweld hoort nergens
thuis».
In dat programma wordt geconstateerd dat partnergeweld niet los kan worden gezien
van de (relationele) context en de opvattingen over mannen- en vrouwenrollen en verwachtingen
ten opzichte van elkaar.
Dit programma biedt de kaders voor de komende jaren. Momenteel wordt bekeken hoe aandacht
voor gender het beste meegenomen kan worden in de uitvoering van het programma.
In maart brengt het GREVIO-comité dat toeziet op de naleving van het Verdrag van Istanbul
een bezoek aan Nederland. In dat verdrag is expliciet opgenomen dat beleid op dit
terrein gendersensitief moet zijn. Zij zullen dit punt ongetwijfeld meenemen in hun
beoordeling van het Nederlandse beleid.
Ook op andere beleidsdossiers van andere ministeries waar gender een rol speelt, wordt
nauw samengewerkt, o.a. op het terrein van seksueel geweld en intimidatie, huiselijk
geweld en schadelijke traditionele praktijken.
31
Bent u bereid de Kamer direct te informeren over de uitkomst van de verkenning naar
maatregelen waarmee het streefcijfer voor «vrouwen aan de top» alsnog kan worden behaald
als er in 2019 te weinig voortgang is geboekt?
In het najaar informeer ik uw Kamer per brief over nadere maatregelen. In deze brief
neem ik ook de uitkomsten van het SER-advies en mijn reactie daarop mee evenals de
resultaten van de laatste bedrijvenmonitor. Als blijkt dat er te weinig voortang is
geboekt, ben ik bereid stevige maatregelen te treffen.
32
Wat wordt er gedaan in de tijd tussen het moment dat de huidige decentralisatieuitkering
Programma Economische Zelfstandigheid stopt en het moment dat er met de Staatssecretaris
van SZW besproken wordt wanneer nieuwe effectieve inzet zal starten?
Het Programma Economische Zelfstandigheid was bedoeld om gemeenten te ondersteunen
bij het opzetten van succesvolle initiatieven. Dat verandert niets aan de eigen verantwoordelijkheid
van gemeenten. Ik ga er dus vanuit dat gemeenten die tevreden zijn over hun aanpak
daar gewoon mee doorgaan.
Tevens kunnen gemeenten gebruik blijven maken van het project Educatie voor Vrouwen
met Ambitie (EVA). Dit project wordt vanaf volgend jaar onderdeel van het Tel mee
met Taal programma. EVA richt zicht op het vergroten van empowerment, taalscholing
en arbeidsmarktoriëntatie van vrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
In overleg met het Ministerie van SZW investeer ik binnen het ZonmW Kennisprogramma
«Vakkundig aan het Werk» in een extra ronde om de uitkeringsafhankelijkheid en armoede-
en schuldenproblematiek van vrouwen te voorkomen en/ of te verminderen. Met de voorbereiding
van dit traject wordt op korte termijn gestart.
33
Deelt u de opvatting van Regioplan dat DE10 meer zou kunnen sturen op de doorontwikkeling en verankeringsfase van We Can Young?
De subsidie voor «Ik ben van mij» (voorheen We Can Young) is een aantal keer verlengd.
De laatste verlenging loopt dit jaar ten einde. De laatste subsidie was gericht op
verduurzaming en het leggen van een basisinfrastructuur van waaruit Movisie de methodiek
zonder financiële steun van de rijksoverheid verder uit kan bouwen en aan kan bieden
aan gemeenten. Daarnaast wordt deze laatste verlenging gebruikt om de methodiek van
«Ik ben van mij» op te laten nemen in de databank effectieve interventies als «bewezen
effectief». Met subsidie van de rijksoverheid is dus een stevige basis gelegd voor
de toekomst.
Als Minister van Emancipatie bestaat mijn rol uit agenderen, coördineren en aanjagen.
Daar zitten ook grenzen aan. Op een bepaald moment zijn andere partijen aan zet, in
dit geval de gemeenten.
34
Wat gaat u, naast gendermainstreaming, doen om genderstereotypering in het onderwijs
te bestrijden?
Naast de punten die genoemd zijn in vragen 15 en 17, onderneem ik hierop verschillende
acties. Ik steun de alliantie Werk.en.de Toekomst van Atria, VHTO, Emancipator en NVR. Zij werken aan het doorbreken van stereotypering
in het onderwijs, bij de overheid en op de arbeidsmarkt. Ik steun de alliantie Gedeelde
Trots, gedeeld Geluk van COC/TNN/NNID, waar de Gender and Sexuality Alliances (GSA’s) deel van uitmaken. Daarnaast werken COC/TNN/NNID samen met jongeren aan een standaard
seksuele en genderdiversiteit voor het onderwijs. Acceptatie van genderdiversiteit
draagt bij aan het doorbreken van genderstereotypering. Op mijn verzoek ontwikkelt
Stichting School en Veiligheid (SSV) dit jaar een handreiking «pedagogische vakmanschap seksuele integriteit» voor
leraren en lerarenopleidingen. De lerarenopleidingen hebben gezamenlijk de wettelijke
bekwaamheidseisen vertaald naar de kennisbasis voor de pabo en de tweedegraadslerarenopleidingen.
In de herijkte kennisbases (ingegaan per leerjaar 2018 – 2019) zijn seksuele diversiteit
en genderdiversiteit expliciet geborgd. De kwalificatie-eisen burgerschap voor het
mbo worden aangescherpt. Respectvolle omgang met en acceptatie van (etnische, religieuze,
seksuele en gender) diversiteit wordt hierin nu expliciet genoemd. Naar verwachting
gaan de nieuwe kwalificatie-eisen in per schooljaar 2019/2020. In december 2018 is
het vierde tussenproduct van de ontwikkelteams van Curriculum.nu opgeleverd. Hierin geven zij een aanzet voor de aanscherping van het kerndoelonderdeel
seksualiteit en seksuele diversiteit. Kort na de zomer 2019 worden de ontwikkelde
bouwstenen opgeleverd.
35
In hoeverre kan een integrale aanpak, vanuit de gezamenlijkheid van landelijke en
lokale overheid, bijdragen aan een effectief gendersensitief beleid, bijvoorbeeld
veiligheidsbeleid?
Zie de beantwoording onder vraag 30.
36
Wanneer verwacht u met andere beleidsmaatregelen te komen om de economische zelfstandigheid
van vrouwen te vergroten nu de huidige decentralisatieuitkering Programma Economische
Zelfstandigheid niet wordt verlengd?
Zie de beantwoording onder vraag 32.
37
Hoe gaat u meer inzicht krijgen in de inzet en opbrengst van gendermainstreaming?
Zie de beantwoording onder vraag 18.
38
Worden er, nu de economische crisis achter ons ligt, nu wel (strakke) doelen geformuleerd
ten aanzien van het aantal vrouwen dat economisch zelfstandig zou moeten zijn? Zo
ja, hoe worden die doelen vastgesteld?
Nu de crisis voorbij is, stijgt het percentage economisch zelfstandige vrouwen. Feit
blijft dat het al of niet behalen van streefcijfers slechts ten dele aan het emancipatiebeleid
valt toe te rekenen. Wel heeft het kabinet zich in de Emancipatienota ten doel gesteld
dat elk jaar het aandeel economisch zelfstandige vrouwen stijgt, evenals het aandeel
financieel onafhankelijke vrouwen. Een exact streefcijfer is dat niet, maar het is
wel een meetbaar doel.
39
Heeft het beleid rondom economische zelfstandigheid van vrouwen tot meer inzicht geleid
in de motieven van niet-economisch zelfstandige vrouwen? Zo ja, kunt u deze toelichten?
Zo nee, kunt u hier nader onderzoek naar doen?
De evaluaties van de centrumgemeenten die hebben meegedaan aan het Programma Economische
Zelfstandigheid geven een divers beeld. In een aantal gemeenten bleek het lastig om
vrouwen te werven voor het programma. Er werden verschillende redenen genoemd waardoor
vrouwen eerder stopten met de trajecten. Zorgtaken, gebrek aan flexibiliteit bij de
werkgever, te grote reisafstand, medische beperkingen, moeite met taal, problemen
in de familie of nog niet toe aan het zetten van stappen zijn enkele voorbeelden.
Verder zijn er vele onderzoeken uitgevoerd naar de belemmeringen van vrouwen om niet
economisch zelfstandig te zijn. Zo zijn er bijvoorbeeld de tweejaarlijkse emancipatiemonitoren,
het recent SCP onderzoek naar de opvattingen van vrouwen en mannen over het belang
van economische zelfstandigheid van vrouwen11, Ons geld (Portegijs, 2018) en Werken aan de start (Merens & Bucx, 2018).
Een andere reden voor het achterblijven van economische zelfstandigheid is het werken
in deeltijd. Nederland is koploper binnen Europa als het gaat om deeltijd werken.
Ook daarnaar wordt op dit moment onderzoek gedaan via het IBO Deeltijd. Voor meer
informatie over wanneer het IBO naar uw kamer wordt verzonden verwijs ik u naar vraag
26.
Voor nieuw beleid/onderzoek verwijs ik u naar de beantwoording onder vraag 22.
40
Vindt u het beleid rondom economische zelfstandigheid van vrouwen ook geslaagd als
het ertoe leidt dat deze vrouwen meer bewust kiezen economisch afhankelijk te blijven?
Iedere vrouw is vrij om haar leven in delen naar eigen mening en inzichten. Echter,
het is de vraag of vrouwen er bewust voor kiezen om economisch afhankelijk te zijn
of dat zij zich laten belemmeren door bijvoorbeeld groepsdruk, cultureel bepaalde
normen en vooroordelen12. Verder is het ook de vraag of vrouwen zich er voldoende van bewust zijn dat zij
zich in een kwetsbare positie bevinden als zij niet economisch zelfstandig zijn en
dat zij hiermee een grote druk leggen op de kostwinnerstaak van hun partner. Als meer
vrouwen bewust gaan kiezen, ben ik ervan overtuigd dat meer vrouwen economisch zelfstandig
zullen willen worden. Dat is ook waar het kabinet naar streeft. Overigens zal dit
nooit betekenen dat 100% van de vrouwen hiervoor kiest.
41
Is er in het huidige beleid rekening gehouden met het feit dat de maximale periode
van één jaar bij een aantal gemeenten onvoldoende bleek?
Naar aanleiding van het advies van de beleidsdoorlichting wil ik nu inzetten op een
rijksbrede gendersensitieve aanpak, om meer vrouwen te bereiken en om meer effect
te sorteren.
Dit neemt niet weg dat het afgelopen decennium mooie resultaten zijn bereikt met subsidies
aan kleine projecten en cofinanciering aan gemeenten (Eigen Kracht, Kracht on Tour,
Programma Economische Zelfstandigheid). Echter, op te kleine schaal. Dit staat los
van de duur van het Programma Economische Zelfstandigheid, dat overigens twee jaar
achter elkaar is uitgevoerd (in 2017 en in 2018).
42
Hoe is de verhouding tussen mannen en vrouwen die solliciteren op topfuncties verdeeld?
Dat is niet te zeggen. Het proces van werving en selectie voor topfuncties kent een
grote mate van ondoorzichtigheid. De titel van het onderzoek van Professor dr. Marieke
van de Brink, De black box tussen aanbod, werving en selectie van vrouwen13 is wat dat betreft veelzeggend.
Dit onderzoek geeft duidelijke aanknopingspunten hoe de kwaliteit van het werving-
en selectieproces kan verbeteren en meer vrouwen in beeld kunnen komen en benoemd
kunnen worden.
43
In hoeverre is de impact van de internationale #MeToo-discussie vast te stellen en
los te zien van de impact die de beleidsinzet van DE heeft gehad om meer aandacht
te vestigen op geweld tegen vrouwen en de veranderende opvattingen over seksuele omgangsvormen?
Is de impact van de beleidsinzet hierdoor überhaupt te meten?
Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 7 hangt de impact van het emancipatiebeleid
af van vele factoren. Regioplan onderschrijft dit in haar onderzoeksrapport:
«Een beleidsevaluatie onderzoekt de relatie tussen het gevoerde beleid en het doelbereik.
Het vaststellen van een causale relatie tussen beleid en uitkomsten is echter niet
eenvoudig. Het vereist een complex design met experimentele en controlegroepen. In
de praktijk is dit voor het emancipatiebeleid nauwelijks mogelijk. Het beoogde effect
van het beleid is namelijk onderhevig aan een veelheid van factoren, waarvan het gevoerde
beleid er slechts één is. Dat maakt het ingewikkeld om de invloed van het beleid op
de emancipatie van vrouwen en lhbti-personen te isoleren van andere factoren».
De impact van beleid is daarom niet exact vast te stellen. Dat geldt ook voor het
beleid dat als doel heeft opvattingen m.b.t. seksueel grensoverschrijdend gedrag te
beïnvloeden.
In algemene zin is het doel van beleid altijd om aan te sluiten bij maatschappelijke
ontwikkelingen. Beleidsmaatregelen kunnen private initiatieven versterken en ervoor
zorgen dat ze verder kunnen ontwikkelen. Andersom kunnen maatschappelijke ontwikkelingen
en initiatieven ervoor zorgen dat beleid in een vruchtbare bodem terecht komt.
#MeToo zorgde voor een enorme opleving in de aandacht voor seksueel grensoverschrijdend
gedrag. De White Ribbon Campagne van Emancipator, die al sinds 2016 liep, sloot hier
naadloos op aan. Dit droeg bij aan een grotere impact van de campagne in de periode
na #MeToo.
Ik zie dit als een mooi voorbeeld van de manier waarop de inzet vanuit het emancipatiebeleid
aansluit bij een actuele maatschappelijke ontwikkeling en hierdoor een grotere impact
kan hebben.
44
Wat gebeurt er op dit moment aan structurele monitoring van de prevalentie van gendergerelateerd
geweld?
Er bestaan in Nederland verschillende monitors die een beeld geven van de prevalentie
van verschillende vormen van gendergerelateerd geweld.
• Emancipatiemonitor (tweejaarlijks).
Hierin staat een hoofdstuk over ervaringen met geweld, gebaseerd op gegevens uit de
veiligheidsmonitor van het CBS. 14
• Monitor seksuele gezondheid, Rutgers 2006, 2009, 2012, 2017
De monitor Seksuele gezondheid in Nederland 2017, uitgevoerd door Rutgers is een representatief
bevolkingsonderzoek onder ruim 17.000 respondenten. In de monitor zijn vragen m.b.t.
ervaringen met seksueel geweld en grensoverschrijdend gedrag opgenomen. De resultaten
zijn gepubliceerd op www.rutgers.nl.
• Seks onder je 25e, Rutgers 2005, 2012, 2017
Rutgers en Soa Aids Nederland voeren in samenwerking met de GGD’en het onderzoek Seks
onder je 25e uit. Het onderzoek uit 2017 geeft een representatief beeld van de seksuele
gezondheid van jongeren van 12 tot 25 jaar. In de monitor zijn vragen m.b.t. ervaringen
met seksueel geweld en grensoverschrijdend gedrag opgenomen. De eerste twee edities
vonden plaats in 2005 en 2012. Aan het onderzoek deden 20.000 jongeren mee. De resultaten
zijn gepubliceerd op www.rutgers.nl.
• Prevalentieonderzoek huiselijk geweld en kindermishandeling, WODC 2019.
Het is van belang te weten hoe vaak huiselijk geweld voorkomt. Wat is de aard en omvang?
Welke trends doen zich in de afgelopen jaren voor? Daarvoor wordt een omvangrijk prevalentieonderzoek
uitgevoerd, dat vergelijkbaar is met de onderzoeken huiselijk geweld en kindermishandeling
uit 2010. Het huidige onderzoek is in 2015 gestart en is begin 2019 afgerond15.
45
Waarom zijn de Regenboogsteden gelimiteerd tot de G50?
Ik richt mij op een samenwerking met de G50 gezien de omvang van de beschikbare financiële
middelen. Met de G50 heb ik een zo’n groot mogelijk en landelijk dekkend bereik en
kan ik zoveel mogelijk inwoners bereiken. Het staat andere gemeenten vrij zich te
melden als Regenbooggemeente. Uiteraard juich ik dat toe. Zij moeten hier wel zelf
middelen voor vrij maken.
Er zijn ook zeker gemeenten die aangeven als Regenbooggemeente lokaal lhbti-emancipatiebeleid
te willen maken. Enkele daarvan hebben zich gemeld, maar niet alle gemeenten die op
eigen initiatief Regenboogbeleid maken, melden zich bij mij.
46
Wat zijn de financiële en maatschappelijke gevolgen als het beleid rondom Regenboogsteden,
inclusief de subsidie, ook opengesteld zou worden voor gemeenten die niet tot de G50
behoren?
Zie antwoord op vraag 45.
47
Zijn er gemeenten, die niet tot de G50 behoren, die hebben aangegeven graag volledig
onderdeel uit te maken van het Regenboogstedenprogramma?
Zie antwoord op vraag 45.
48
Wat zijn de verschillen in lokaal LHBTI-beleid tussen Regenboogsteden uit de G50 en
steden die zich op eigen initiatief hebben aangemeld als Regenbooggemeente maar geen
financiële ondersteuning ontvangen?
Regenboogsteden uit de G50 en eigen initiatief gemeenten zetten zich in voor dezelfde
thema’s om de sociale acceptatie en -veiligheid van lhbti-personen te vergroten. Ook
de kleinere gemeenten werken samen met scholen, zorginstellingen en sportverenigingen.
Maar zij hebben een kleiner bereik, want er zijn minder inwoners. Tevens zijn er minder
lokale roze organisaties.
49
Waar wordt de financiële ondersteuning voor Regenboogsteden veelal voor ingezet?
Regenbooggemeenten zetten zich in voor de verbetering van sociale acceptatie en -veiligheid
van lhbti-personen. Alle regenbooggemeenten richten zich daarbij op het onderwijs
en jongeren. Daarnaast werken veel regenbooggemeenten aan sociale acceptatie in de
ouderenzorg, een veilige sportomgeving, veilig wonen, levensbeschouwelijke kringen
en bi-culturele kringen. De Regenbooggemeenten werken op die thema’s samen met uitvoerders,
lokale roze organisaties, welzijns- en zorginstellingen, antidiscriminatievoorzieningen,
sportclubs, scholen en wijkcentra.
50
Op welke voorzieningen kunnen Regenboogsteden aanspraak maken? Wat moeten zij hiervoor
doen?
Gemeenten stellen een beleidsplan met doelstellingen voor lhbti-emancipatiebeleid
op. Daarnaast tekent de gemeente de intentieverklaring Regenboogsteden, waarin de
afspraken voor de samenwerkingsperiode van 2019 – 2022 worden vastgelegd. Aan de deelnemende
G50 gemeenten bied ik financiële ondersteuning, inhoudelijk advies door Movisie en
twee keer per jaar een werkatelier met Regenboogsteden uit dezelfde regio. Voor iedereen
is de Regenbooggids voor gemeenten en handreikingen uit het Kennisdossier van Movisie en landelijke monitoring van de sociale acceptatie van lhbt-personen door het SCP beschikbaar. Voor eigen
initiatief gemeenten wordt een werkatelier georganiseerd om deze gemeenten inhoudelijk
te informeren over ontwikkelingen en om te leren van good practices.
51
Wat gebeurt er op dit moment op het gebied van monitoring van gendersensitieve gezondheidszorg
en het in beeld brengen van de praktijk van de gezondheidszorg op dat gebied?
Vanaf 2018 is OCW een strategisch partnerschap aangegaan met de alliantie «Gezondheidszorg
op maat». Deze alliantie bestaat uit een samenwerking van drie organisaties, te weten:
COC Nederland, Rutgers en WOMEN Inc. Van 2018 tot en met 2022 ontvangt de alliantie
ruim € 4.000.000 voor de uitvoering van diverse activiteiten ter bevordering van gendersensitieve-
en LHBTI sensitieve gezondheidszorg. Om de doelstellingen en resultaten van de Alliantie
te bereiken, worden drie veranderpaden gevolgd, te weten:
1. Kennis maken
2. Kennis overdragen
3. Kennis borgen
Als onderdeel van het eerste «verander pad» wordt de stand van zaken wat betreft de
gender- en lhbti sensitieve zorg in kaart gebracht, bijvoorbeeld door middel van enquêtes
over de ervaringen van patiënten. Een effectevaluatie maakt tevens deel uit van de
activiteiten van de alliantie. Zo wordt gemonitord in hoeverre de activiteiten effect
hebben op de gender- en lhbti sensitiviteit van de gezondheidszorg.
52
Wanneer kan de Kamer de uitgaven op de terreinen media, politiek, recht en leefvormen
verwachten?
In de subsidieregeling gender- en lhbti-gelijkheid is aangegeven dat maatschappelijke
organisaties die in aanmerking wilden komen voor instellingssubsidie, zich specifiek
moesten richten op het landelijk bevorderen van gendergelijkheid of LHBTI-gelijkheid,
in ieder geval op de terreinen: onderwijs, veiligheid, gezondheid, arbeidsmarkt, media,
politiek, recht of leefvormen. De activiteiten van de acht allianties beslaan in totaal
al deze terreinen. Sommige allianties zijn vooral op één terrein gericht, zoals de
alliantie Gezondheidszorg op maat. Andere allianties hebben activiteiten op meerdere
of zelfs alle terreinen. Het budget voor instellingssubsidie is verdeeld over de acht
allianties, die in hun activiteiten weer een onderverdeling hebben gemaakt naar doelgroepen,
terreinen en functies.
53
Welke andere factoren maken het lastig om het beleid op de emancipatie en LHBTI-personen
te isoleren?
Regioplan heeft in de beleidsdoorlichting vastgesteld, dat het beoogde effect van
het emancipatiebeleid onderhevig is aan een veelheid aan factoren waarvan het gevoerde
beleid er slechts één is.
Voorbeelden van die andere factoren zijn de ontwikkeling van de werkgelegenheid die
invloed heeft op arbeidsparticipatie, of een populair tv-programma dat invloed heeft
op de beeldvorming over transgenderpersonen. Het is niet mogelijk vast te stellen
welk deel van de ontwikkelingen precies door welke factor wordt veroorzaakt.
Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
54
Wat is de reden dat er tegen het eind van de periode door de Minister opnieuw wijzigingen
zijn aangebracht in de focus van DE?
In het Regeerakkoord Rutte III zijn de speerpunten van het kabinet op het terrein
van emancipatie vastgelegd (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34). Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de kabinetsinzet op het terrein van emancipatie
met de Emancipatienota 2018–2021 (Kamerstuk 30 420, nr. 270). Leidend principe is dat alle burgers hun leven moeten kunnen inrichten zoals zij
dat willen. Om de beleidsinzet hier zo goed mogelijk bij te laten aansluiten wordt
nu gewerkt vanuit de volgende samenhangende thema’s: arbeidsmarkt, sociale veiligheid
en acceptatie, en genderdiversiteit en gelijke behandeling.
55
Hoe succesvol waren de geoperationaliseerde allianties rond de thema’s (naast het
thema gezondheid)? Wordt dit in het vervolg herhaald?
Dit betrof een project met vier allianties: de allianties Veilige wijken, Onderwijs
en seksuele diversiteit, Sport en Roze ouderenzorg. De projectsubsidies waren (zoals
gebruikelijk) tijdelijk. Het hoofddoel van deze projecten was het mainstreamen van
seksuele diversiteit in (inter) departementaal beleid. De activiteiten van de alliantie
roze ouderenzorg zijn opgenomen in de alliantie Gezondheidszorg op maat. De onderwijsalliantie
is gestopt, mede omdat de onderwijsbonden zich terug hebben getrokken. De samenwerking
tussen de andere partners in deze alliantie; COC en stichting School en Veiligheid
is voortgezet. De opbrengsten en geleerde lessen uit de alliantie Veilige wijken zijn
deels ondergebracht in het project Veilige steden. De sportalliantie is in iets andere
vorm voorgezet, samen met VWS ondersteun ik de activiteiten van de alliantie Gelijke
Spelen 4.0, gericht op meer diversiteit bij sportclubs, trainers, supporters en scheidsrechters.
Samenwerking met regenbooggemeenten, sportorganisaties en LHBTI-organisaties staat
hierbij voorop.
56
Wat wordt er in het vervolg gedaan om de nu nog ontbrekende concrete kwantitatieve
doelstelling rond de meeste thema’s wel concreet te maken?
Zie het antwoord op vraag 8.
57
Wat waren de signalen die werden ontvangen waarbij de nieuwe allianties verwachten
bij te dragen aan minder versnippering en overlap tussen initiatieven?
Zie het antwoord op vraag 11.
58
Kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen om de onafhankelijke deskundige niet expliciet
met naam en toenaam te noemen?
Door de invoering van de nieuwe Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) is
gekozen om de naam van de onafhankelijke deskundige niet op internet te plaatsen.
Dit is in lijn met de voorschriften die de griffie van uw Kamer kenbaar gemaakt heeft.
Uw Kamer heeft echter wel recht op inzage in deze informatie en daarom zijn de naam
en handtekening van de onafhankelijke deskundige in de papieren versie die naar uw
Kamer is verstuurd wel zichtbaar.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier