Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Beckerman en Nijboer over de afwijkende metingen bij de versnellingsmeters van KNMI
Vragen van de leden Beckerman (SP) en Nijboer (PvdA) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de fout bij de KNMI-meting van grondtrillingen in Groningen (ingezonden 22 februari 2019).
Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat) en van Staatssecretaris
Van Veldhoven-Van der Meer (Infrastructuur en Waterstaat) (ontvangen 21 maart 2019).
Vraag 1
Wat was uw reactie op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) toen
deze meldde dat er sprake was van afwijkende metingen in de versnellingsmeters? Wanneer
bent u precies op de hoogte gebracht?
Antwoord 1
Op maandag 4 februari jl. is in het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw (KEM), een onafhankelijk
onderzoeksprogramma, gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
(EZK), besproken dat de uitkomsten van een model voor grondversnellingen niet pasten
bij recent gedownloade data van het KNMI. Op 7 februari meldde een onderzoeker van
het KEM in een memo dat dit het gevolg kon zijn van problemen met de data van grondversnellingen
en dat er hierover contact moet worden opgenomen met het KNMI. Diezelfde dag hebben
ambtenaren van EZK dit bericht aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) doorgeleid.
Vrijdag 8 februari heeft EZK verzocht om een nader overleg met het KNMI voor duiding
van de afwijkingen in de metingen. Dit gesprek heeft op 13 februari plaatsgevonden.
SodM was ook bij dit gesprek aanwezig. Daar werd geconcludeerd dat afwijkingen mogelijk
een effect zouden kunnen hebben op het model dat gehanteerd wordt voor de vaststelling
van seismische dreiging in Groningen. Het KNMI gaf hierbij aan dat naar hun inschatting
het effect op de hazard mapsklein zou zijn. Besloten is om dat nader uit te zoeken. De Minister van EZK is op
vrijdag 15 februari ’s avonds laat kort geïnformeerd en maandagochtend 18 februari
uitgebreider. Er is met alle betrokkenen op 20 februari een spoedoverleg geweest om
de mogelijke implicaties te inventariseren en het vervolgtraject te bespreken. Op
donderdag 21 februari heeft het KNMI de Minister van EZK en de Staatssecretaris van
Infrastructuur en Waterstaat (IenW) formeel per brief geïnformeerd. Diezelfde dag
hebben de Minister van EZK en de Staatssecretaris van IenW uw Kamer geïnformeerd.
De Minister van EZK was onaangenaam verrast dat hij als opdrachtgever van de metingen
hierover niet eerder op de hoogte is gebracht door het KNMI. De afwijkingen waren
vanaf augustus bij het KNMI bekend en zijn in december gecorrigeerd.
De Staatssecretaris van IenW is op 21 februari jl. door het KNMI op de hoogte gebracht.
Ook zij was onaangenaam verrast dat ze als eigenaar van het KNMI hierover niet eerder
is geïnformeerd.
De Minister van EZK en de Staatssecretaris van IenW hebben gezamenlijk met urgentie
acties in gang gezet om de gevolgen van de meetfouten in kaart te brengen. Zoals in
de brief aan uw Kamer aangekondigd, is inmiddels een onderzoek gestart. Alle betrokken
partijen – KNMI, IenW, EZK, Nationaal Coördinator Groningen (NCG), SodM – zijn in
een ambtelijke werkgroep bij elkaar gebracht om de afhankelijkheden en gevolgen te
inventariseren. Aangezien samenwerking met het KNMI essentieel is, achten wij het
van belang dat het KNMI zijn verantwoordelijkheid in deze kwestie heeft erkend, hiervoor
excuses heeft aangeboden, volledige medewerking verleent voor de genoemde acties en
zelf verdere toelichting geeft over de oorzaak aan betrokken partijen.
Vraag 2
Hoe reageerde u toen bleek dat het KNMI dit al maanden wist, maar u niet op de hoogte
bracht? Wat betekent dit voor u rol als eigenaar van KNMI? Bent u van mening dat u
blaam treft?
Antwoord 2
Wij betreuren het dat het KNMI niet tijdig een melding heeft gemaakt van de geconstateerde
afwijkingen. Wij zijn van mening dat een late melding van een verkeerde instelling
van de meetinstrumenten, ook als deze inmiddels is opgelost, aan belanghebbenden in
de toekomst voorkomen dient te worden. Gezien de impact van de ontstane situatie zal
de Staatssecretaris van IenW in haar rol als eigenaar van het agentschap dan ook met
het KNMI de gang van zaken evalueren en nagaan welke vervolgstappen kunnen worden
gezet om te borgen dat dit in de toekomst wordt voorkomen.
In het algemeen geldt dat de Staatssecretaris van IenW conform de regeling agentschappen
als eigenaar van het KNMI de continuïteit van het agentschap borgt en toezicht houdt
op de algemene gang van zaken. Daarbij draagt zij er zorg voor dat het KNMI in staat
is om de wettelijke taak zoals vastgelegd in de wet Meteorologie en Seismologie uit
te kunnen voeren, onder meer door voldoende middelen en capaciteit beschikbaar te
stellen. In 2015 is in opdracht van EZK een nieuw meetnetwerk geïnstalleerd in Groningen.
De afwijking van de versnellingsmetingen is niet ontstaan door achterstallig onderhoud
aan de infrastructuur van het netwerk noch door een gebrek aan middelen en capaciteit.
Naast het uitvoeren van de wettelijke taak, voert het KNMI ook zogenoemde maatwerkopdrachten
binnen het Rijk uit. In dit specifieke geval betreft het een maatwerkopdracht die
het KNMI voor EZK uitvoert. Over bijbehorende prestatieafspraken en vergoedingen zijn
afspraken gemaakt tussen EZK en KNMI.
Vraag 3
Welke rol hebben de data die deze meters verzamelen in het Hazard and Risk Assessment
(HRA-model)? Welke rol speelden deze data in het onderzoek van de Mijnraad? Welke
gevolgen verwacht u dat deze foutmetingen hebben op de lijst met onveilige woningen?
Wat gaat u daar op korte termijn mee doen?
Antwoord 3
Met het ondergrondmodel worden door het KNMI de seismische dreiging (hazard) en door de NAM zowel de seismische dreiging als het seismische risico (HRA) afgeleid.
Het ondergrondmodel is gebruikt als input voor het onderzoek van de Mijnraad en het
daarvan afgeleide advies. NAM en KNMI hebben hier beide een bijdrage aan geleverd.
De Minister van EZK en de Staatssecretaris van IenW hebben een ambtelijke werkgroep
ingesteld die tot doel heeft om met alle betrokken partijen – KNMI, IenW, EZK, SodM
en NCG – de impact van de afwijkingen in kaart te brengen. KNMI concludeert dat er
geen twijfel is over het feit dat er geen effect is op het ondergrondmodel en de daarvan
afgeleide hazard maps. De verklaring daarvoor is dat de meetgegevens van de versnellingsmeters
niet gebruikt zijn voor deze berekeningen omdat er nog te veel onzekerheid bestond
over bepaalde aspecten van het model. KNMI geeft aan dat de conclusies van de bestaande
hazard maps niet ter discussie staan. In het nieuwe ondergrondmodel (opleveringsdatum
medio 2019) worden wel meetgegevens van de versnellingsmeters gebruikt, waarbij de
reeds gecorrigeerde versnellingsdata worden gebruikt. Dit is 1 maart jl. door het
KNMI toegelicht aan de ambtelijke werkgroep toegelicht. De Minister van EZK heeft
SodM gevraagd om dit te bevestigen.
De Minister van EZK en de Staatssecretaris van IenW zullen de Kamer over de laatste
stand van zaken informeren voor het AO Mijnbouw van 21 maart.
Vraag 4
Wat gaat u doen om dit soort meetfouten te voorkomen? Bent u bereid het meetnetwerk
uit te breiden? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
De afwijkingen in de metingen zijn veroorzaakt door afwijkende fabrieksinstellingen
en niet door een onvoldoende dicht meetnetwerk. Uitbreiding van het meetnetwerk naar
aanleiding van de afwijkingen in de metingen is daarom niet aan de orde.
Naar aanleiding van de constatering dat er sprake was van afwijkende versnellingsmetingen
zijn de volgende acties in gang gezet:
• Evaluatie KNMI
Het KNMI zal een evaluatie uitvoeren op basis waarvan nadere afspraken worden gemaakt
tussen KNMI, EZK en IenW om in de toekomst herhaling van in gebreke gebleven communicatie
te voorkomen. Dit zal tevens worden betrokken bij de jaarlijkse verantwoordings- en
voortgangsgesprekken die de Staatssecretaris van IenW met het KNMI op reguliere basis
voert.
• Werkgroep
Zie hiervoor het antwoord op vraag drie.
• Aanvullende audit
Er wordt door SodM een aanvullende audit uitgevoerd om meer zekerheid te verkrijgen
over de kwaliteit van de grondversnellingsmetingen en de daarmee verkregen data. Deze
audit heeft betrekking heeft op het gehele meetnetwerk, inclusief de metingen die
niet beïnvloed zijn door de afwijkende fabrieksinstellingen.
Vraag 5
Wanneer worden er tiltmeters toegevoegd aan het meetnetwerk?
Antwoord 5
De afwijkingen in de metingen zijn veroorzaakt door afwijkende fabrieksinstellingen
en niet door het ontbreken van tiltmeters. Tiltmeters meten de scheefstelling van
gebouwen en infrastructuur en hebben geen rol in het bepalen van grondversnellingen
aan het aardoppervlak. Er is geen voornemen om tiltmeters aan het bestaande netwerk
toe te voegen.
Vraag 6 en 7
Wat betekent dit voor de betrouwbaarheid van het HRA-model? Bent u bereid af te stappen
van het HRA-model? Bent u bereid ervoor te zorgen dat alle woningen met een versterkingsadvies
per direct dat advies kunnen laten uitvoeren? Bent u bereid iedereen die zich niet
veilig voelt, kosteloos een inspectie en zo nodig versterking te laten krijgen?
Betekent dit dat de versterking vertraging oploopt? Zo ja, hoe lang?
Antwoord 6 en 7
Zoals aangegeven in vraag 3 onderzoekt het KNMI de rol van de afwijkende gegevens
bij het ondergrondmodel. De betrouwbaarheid van het HRA-model staat niet ter discussie.
Dat geldt ook voor de uitgangspunten van de uitvoering van de versterking. Het plan
van aanpak versterken van de NCG en de versterkingsplannen van de afzonderlijke gemeenten
zijn hierin leidend. Of de afwijkingen in de metingen zijn gebruikt en zo ja of ze
invloed op de resultaten van het HRA-model hebben laten we uitzoeken, zie ook het
antwoord op vraag 1.
Het HRA-model wordt gebruikt om gericht te kunnen prioriteren. De beschikbare capaciteit
voor opname en beoordeling wordt met voorrang ingezet voor de woningen die naar verwachting
het verst van de veiligheidsnorm verwijderd zijn. Bewoners van huizen die op grond
van dit model geen verhoogd risicoprofiel hebben, kunnen op termijn kosteloos een
toets op de veiligheid van hun woning laten uitvoeren. De uitvoering van de versterking
gaat onverminderd door.
Vraag 8
Wat betekent deze fout voor de schadeafhandeling? Zijn er mogelijk fouten gemaakt
bij de beoordeling?
Antwoord 8
In het verleden is bij de beoordeling van schades gebruik gemaakt van contouren die
werden vastgesteld aan de hand van grondversnellingskaarten. Door de afwijkingen in
de metingen zouden de grondversnellingskaarten kunnen wijzigen. Of dit het geval is,
brengen wij op dit moment in kaart in het onderzoek waaraan wij refereren in het antwoord
op de eerste vraag.
De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen, die de schademeldingen vanaf 31 maart
2017 in behandeling heeft, heeft tot op heden geen besluiten gebaseerd op grondversnellingskaarten.
Deze beslissingen worden daarmee niet geraakt door de geconstateerde afwijkingen in
de metingen.
Vraag 9 en 10
Erkent u dat deze fouten, die pas na maanden naar buiten komen, de onzekerheid bij
Groningers weer doen toenemen? Dat dit weer een klap is in het gezicht van de Groningers?
Wat gaat u doen om het vertrouwen van de Groningers te herstellen?
Antwoord 9 en 10
Zoals wij in de brief aan uw Kamer (Kamerstuk 33 529, nr. 583) al aangaven, mag er geen twijfel bestaan over de correctheid van de meetgegevens,
ook niet als het gaat om zeer kleine afwijkingen. Wij begrijpen dat onduidelijkheid
over meetgegevens kan leiden tot een groter gevoel van onzekerheid voor bewoners van
het Groningse aardbevingsgebied. Mogelijke twijfel en onzekerheid willen we zoveel
mogelijk wegnemen. Inwoners en belanghebbenden moeten van de juiste gegevens kunnen
uitgaan. Daarom is het van belang dat zo spoedig mogelijk wordt bepaald wat de invloed
is van de afwijkingen in de metingen op schadebeoordeling en versterken. De kwaliteit
van het meetnetwerk staat niet ter discussie, er is geen sprake van achterstallig
onderhoud.
Voor de verdere acties die door ons in gang gezet zijn verwijzen wij naar het antwoord
op vraag 4.
Vraag 11
Kunt u deze vragen voor 5 maart 2019 beantwoorden?
Antwoord 11
Nee, vanwege afstemming op 5 maart.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.