Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de voordracht wijziging Activiteitenbesluit milieubeheer en Besluit brandstoffen luchtverontreiniging in verband met invoering E10-benzine
29 383 Regelgeving Ruimtelijke Ordening en Milieu
Nr. 315
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 5 maart 2019
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief
van 28 januari 2019 over de voordracht wijziging Activiteitenbesluit milieubeheer
en Besluit brandstoffen luchtverontreiniging in verband met invoering E10-benzine
(Kamerstuk 29 383, nr. 313).
De vragen en opmerkingen zijn op 13 februari 2019 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 4 maart zijn de vragen beantwoord.
Voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Rijkers
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave
Inleiding
2
Algemeen
2
Gebruik E5 en E10
2
Milieuwinst en duurzaamheid
3
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben verheugd kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot
wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging
in verband met de invoering van E10-benzine en de informatieplicht van leveranciers
van brandstoffen (hierna: het ontwerpbesluit) en hebben daarover nog de volgende vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit en hebben
nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit en hebben
nog enkele vragen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie (PvdD-fractie) staan negatief tegenover
een verplichte invoering van E10-benzine. Zij hebben daarom nog een aantal kritische
vragen.
Algemeen
De leden van de PVV-fractie vragen tot welke investeringen de kleinere pomphouders
nu worden gedwongen door deze verplichting en welke kosten dat met zich meebrengt.
Deze leden vragen of de verplichte invoering van E10-benzine een dictaat van de Europese
Unie is. Hoe kan een «liberale Staatssecretaris» dit dictaat zomaar uitrollen over
haar eigen land?
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris welke alternatieven zij voorzag
om de doelstelling voor hernieuwbare energie in vervoer te behalen in plaats van de
E10-verplichting.
Gebruik E5 en E10
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel benzinetankstations voor auto’s er zijn
in Nederland. Kan de Staatssecretaris aangeven bij hoeveel tankstations E10 nu verkrijgbaar
is? Bij hoeveel tankstations zal dat in januari 2020 het geval zijn? Bij hoeveel van
de tankstations zal naast E10 nog Euro5 (E5) beschikbaar blijven is de verwachting?
Kan de Staatssecretaris de Kamer informeren over hoe de prijs van de brandstof E10
zich ontwikkelt? Hoe komt het instrument van het sturen op accijns in beeld als E10
duurder wordt dan E5?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe ervoor wordt gezorgd dat er voldoende E5 beschikbaar
blijft en willen niet dat deze brandstof verdrongen wordt door duurdere premium brandstoffen
zoals in het buitenland het geval is.
De leden van de PVV-fractie willen weten waarom we niet gewoon met E5-benzine blijven
tanken. Daar is toch niks mis mee? Waarom moet er wel E10-benzine worden aangeboden,
maar mogen elektrische laadpalen niet door tankstations zelf worden geëxploiteerd?
De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel duurder E10-benzine is in vergelijking
met E5-benzine. Hoe is dit kostenverschil opgebouwd? Hoeveel overheidssubsidie is
daarmee gemoeid?
Deze leden zien dat ongeveer 10% van de auto’s in Nederland niet geschikt is om op
E10-benzine te rijden. Welk effect heeft deze maatregel op de groep? Kan deze groep
straks nog wel tanken? Deze leden vragen hoe duidelijk wordt gemaakt welke auto nu
wel en welke auto nu niet gebruik kan maken van E10-benzine. Kan die inventarisatie
in de Algemene Periodieke Keuring (APK) worden meegenomen?
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris hoe zij zorgdraagt voor voldoende
alternatieven voor automobilisten die in het bezit zijn van een auto die niet geschikt
is voor E10.
Milieuwinst en duurzaamheid
De leden van de PVV-fractie zien E10-benzine als één van de vele klimaatmaatregelen
die de regering de Nederlandse burger genadeloos oplegt. Hoe duurzaam is E10-benzine
eigenlijk? Kan worden aangegeven hoeveel graden de aarde minder snel opwarmt, indien
in Nederland straks op E10-benzine wordt gereden?
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris om een uiteenzetting van de
verwachte broeikasgasreductie, milieuwinst en verbetering van luchtkwaliteit die de
E10-verplichting zal opleveren.
Deze leden vragen de Staatssecretaris ook naar de duurzaamheidseisen die gelden voor
de grondstoffen van de biobrandstof, zoals ethanol en «Fatty Acid Methyl Esther» (FAME).
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris hoe zij er zorg voor zal dragen
dat de bijmenging van E10 niet zal leiden tot een overschrijding van de maximaal 5%
bijmenging van conventionele biobrandstoffen, waartoe is opgeroepen in de motie-Van
Veldhoven/Van Tongeren (Kamerstuk 32 813, nr. 97).
Deze leden vragen de Staatssecretaris hoe zij garandeert dat de E10-verplichting geen
gevolgen heeft voor de voedselvoorziening en ervoor zorgdraagt dat de grondstoffen
voor E10 niet concurreren met de grondstoffen voor voedselvoorziening.
De leden van de PvdD-fractie staan kritisch tegenover biobrandstoffen. Biobrandstoffen
zijn vooral afkomstig uit voedsel en daarom geen duurzaam alternatief voor fossiele
brandstoffen. Deze leden zijn tegen voedsel in de tank; voedsel zou geen onderdeel
van brandstof moeten zijn. Biobrandstoffen uit voedselgewassen bedreigen de voedselvoorziening,
zorgen voor ontbossing en dragen bij aan de opwarming van de aarde. Biodiesel uit
voedsel stoot gemiddeld twee keer zo veel CO2 uit als fossiele diesel en biodiesel uit palmolie zelfs drie keer zo veel. Voor deze
leden zijn biobrandstoffen alleen een alternatief voor fossiele brandstoffen als ze
voldoen aan strenge duurzaamheidseisen, waarmee in ieder geval het gebruik van voedselgewassen
wordt uitgesloten.
De leden van de PvdD-fractie vragen of de Staatssecretaris erkent dat ons transport
verduurzaamd kan worden door meer en beter openbaar vervoer te realiseren, door vervuilend
autoverkeer te beperken en door fietsers en voetgangers ruim baan te geven. Kan de
Staatssecretaris bevestigen dat het wegverkeer ook op andere wijze verduurzaamd kan
worden dan middels het gebruik van biobrandstoffen?
Deelt de Staatssecretaris de mening van de leden van de PvdD-fractie dat het wegverkeer
niet gezien moet worden als categorie die prioritair gebruik mag maken van biobrandstoffen
conform de Visie Biomassa 2030 (Kamerstuk 33 043, nr. 63)? Zo nee, waarom niet? Waarom neemt de Staatssecretaris, gezien het beleid gericht
op prioritair gebruik, het besluit om verplicht meer biobrandstoffen te gaan gebruiken
in het wegverkeer?
De leden van de PvdD-fractie vragen de Staatssecretaris om aan te geven waarom zij
besluit tot verplichte bijmenging alvorens de duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen
zijn afgerond? Deelt zij de mening dat zij daarmee het risico neemt dat biobrandstoffen
onverantwoord ingezet worden? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan garanderen dat zij
de nog te stellen duurzaamheidseisen niet zal afzwakken om zoveel mogelijk biomassa
te mogen gebruiken.
De leden van de PvdD-fractie vragen of de Staatssecretaris de conclusie kent en deelt
van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat er in Nederland (en ook daarbuiten)
onvoldoende biomassa is om aan de vraag te voldoen. Deelt zij de mening dat voor het
vaststellen van een aandeel biomassa waar Nederland internationaal gezien recht op
zou hebben, het inwoneraantal het uitgangspunt zou moeten zijn, en niet het bruto
nationaal product? Zo nee, waarom niet?
Deze leden verzoeken de Staatssecretaris te reageren op een aantal recente wetenschappelijke
publicaties en haar beleid naar aanleiding van deze publicaties te herzien.
De leden van de PvdD-fractie vragen de Staatssecretaris te reageren op het onderzoek
bioenergy cropland expansion may offset positive effects of climate change mitigation
for global vertebrate diversity1, waarin wordt geconcludeerd dat het gebruik van biobrandstoffen als belangrijke component
in de aanpak van klimaatverandering waarschijnlijk ernstige gevolgen heeft voor de
biodiversiteit. Volgens dit onderzoek heeft dit mogelijk zelfs grotere gevolgen dan
de klimaatverandering die ermee voorkomen moet worden.
Deze leden vragen de Staatssecretaris te reageren op de studie Assessing the efficiency
of changes in land use for mitigating climate change2, waarin het volgende wordt gesteld: «the carbon costs of biodiesel from different
possible vegetable oils are all roughly around three-times the carbon dioxide emissions
of using diesel. For ethanol from maize and wheat, the costs are more than two-times
the carbon dioxide emissions of gasoline.»
De leden van de PvdD-fractie vragen de Staatssecretaris of zij kan garanderen dat
het gebruik van biobrandstoffen niet (indirect) leidt tot een netto hogere CO2-uitstoot, als ook de uitstoot buiten de landsgrenzen wordt meegerekend. Kan de Staatssecretaris
garanderen dat het gebruik van biobrandstoffen niet (indirect) leidt tot het verdringen
van voedselgewassen? Kan de Staatssecretaris garanderen dat het gebruik van biobrandstoffen
niet (indirect) een verlies aan leefgebied van (bedreigde) diersoorten betekent? Hoe
weet de Staatssecretaris welke biomassa wel en niet gebruikt gaat worden voor de productie
van de E10 die men in Nederland gaat tanken?
Deze leden vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoe zij tot de conclusie komt
dat bio-ethanol een hoge CO2-reductie kent en een laag risico op indirect veranderd landgebruik heeft. Kan de
Staatssecretaris met deze leden delen op basis van welke wetenschappelijke informatie
zij tot beantwoording van de bovenstaande vragen is gekomen?
De leden van de PvdD-fractie vragen de Staatssecretaris aan te geven of zij in de
informatiecampagne over de overgang naar E10 mensen ook actief gaat informeren over
de schadelijke effecten die het gebruik van deze biobrandstof met zich meebrengt.
Kan de Staatssecretaris aangeven wat haar ertoe heeft doen besluiten, mede gezien
de schadelijke effecten van het gebruik van biobrandstoffen, het milieusegment van
deze nota van toelichting te beperken tot slechts twee zinnen? Tot slot, kan de Staatssecretaris
aangeven op basis van welke wetenschappelijke informatie zij kan concluderen dat netto
broeikasgasemissies zullen dalen door de invoering van E10?
II Reactie van de bewindspersoon
Hierbij ontvangt u de beantwoording op de inbreng van uw Kamer naar aanleiding van
het schriftelijk overleg over het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit
milieubeheer en het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging (Kamerstuk 29 383, nr. 313) die ik op 14 februari 2019 heb ontvangen.
Nadat uw Kamer het ontwerpbesluit heeft behandeld wordt deze voor advies naar de Raad
van State gestuurd. Dit advies kan aanleiding geven om het ontwerpbesluit aan te passen.
Het eventuele aangepaste ontwerpbesluit zal dan door de Koning worden vastgesteld
en in het Staatsblad worden gepubliceerd, in afwachting van de inwerkingtreding. Voorts
zal het vastgestelde besluit in de nahang aan het parlement worden aangeboden. Dit
zal naar verwachting net voor of in het begin van het zomerreces zijn. Voor de nahang
geldt officieel een periode van 4 weken voordat het ontwerpbesluit in werking kan
treden. Omdat deze periode zeer waarschijnlijk geheel of gedeeltelijk in het zomerreces
valt zal, als alles volgens planning verloopt, het ontwerpbesluit op 1 oktober 2019
inwerking kunnen treden.
Inleiding
Ik dank de leden van de fracties van VVD, PVV, D66 en PvdD voor de door hen gestelde
vragen en gemaakte opmerkingen. Bij beantwoording van de gestelde vragen en mijn reactie
op de gemaakte opmerkingen houd ik de volgorde van de indeling van het verslag aan.
Algemeen
De leden van de PVV-fractie vragen tot welke investeringen de kleinere pomphouders
nu worden gedwongen door deze verplichting en welke kosten dat met zich meebrengt.
Deze leden vragen of de verplichte invoering van E10-benzine een dictaat van de Europese
Unie is. Hoe kan een «liberale Staatssecretaris» dit dictaat zomaar uitrollen over
haar eigen land?
Pomphouders met een tankinstallatie voor het aanbieden van slechts één soort benzine
hebben volgens het Ontwerpbesluit de keuze welke soort benzine zij aanbieden. Zodoende
hoeven zij geen extra investeringen te plegen. Bij pomphouders die twee of meer tankinstallaties
voor het aanbieden van benzine hebben, en dus in ieder geval E10 moeten aanbieden,
hangen de kosten af van of zij een prijszuil hebben die ze willen aanpassen. Zonder
aanpassing van een prijszuil zullen ze ongeveer 50 euro per tankstation kwijt zijn
voor het plakken van stickers op de afleverzuil en het vulpistool. Met deze wettelijk
verplichte stickers wordt de consument geïnformeerd over welke soort benzine hij tankt.
Voor het aanpassen van een prijszuil is een pomphouder ongeveer 2000 tot 5.000 euro
per zuil kwijt.
De invoering van E10 is geen dictaat van de Europese Unie, maar zoals in de toelichting
van het Ontwerpbesluit is aangegeven, is het een tegemoetkoming aan de door de Tweede
Kamer aangenomen motie Dijkstra (Kamerstuk 30 196, nr. 523).
De leden van de D66-fractie vragen welke alternatieven de Staatssecretaris voorzag
om de doelstelling voor hernieuwbare energie in vervoer te behalen in plaats van de
E10-verplichting.
Op dit moment wordt de doelstelling hernieuwbare energie in vervoer vooral behaald
door de inzet van biobrandstoffen. Het aandeel van andere hernieuwbare energiedragers,
zoals hernieuwbare elektriciteit is nu nog klein. De bijdrage van deze hernieuwbare
energiedragers zal in de toekomst groter worden.
Gebruik E5 en E10
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel benzinetankstations voor auto’s er zijn
in Nederland. Kan de Staatssecretaris aangeven bij hoeveel tankstations E10 nu verkrijgbaar
is? Bij hoeveel tankstations zal dat in januari 2020 het geval zijn? Bij hoeveel van
de tankstations zal naast E10 nog Euro5 (E5) beschikbaar blijven is de verwachting?
Kan de Staatssecretaris de Kamer informeren over hoe de prijs van de brandstof E10
zich ontwikkelt? Hoe komt het instrument van het sturen op accijns in beeld als E10
duurder wordt dan E5?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe ervoor wordt gezorgd dat er voldoende E5 beschikbaar
blijft en willen niet dat deze brandstof verdrongen wordt door duurdere premium brandstoffen
zoals in het buitenland het geval is.
In Nederland zijn op dit moment ongeveer 4100 benzinetankstations. Hiervan bieden
er nu ongeveer 10% al E10 aan. De verwachting is dat in 2020 ongeveer 3700 tankstations
naast E10 ook E5 zullen aanbieden. Dit zijn allemaal tankstations die minimaal twee
soorten benzine aanbieden.
Hoe de prijs van E10 zich ontwikkelt is moeilijk aan te geven. Dit hangt af van verschillende
factoren, zoals fluctuerende grondstofprijzen, fluctuerende prijzen voor Hernieuwbare
Brandstofeenheden die worden ingezet voor het voldoen van de jaarverplichting hernieuwbare
energie vervoer, en van de marketingstrategie van brandstofleveranciers en tankstationhouders.
Mocht E10 in de toekomst duurder worden dan E5 dan zal eerst bekeken moeten worden
wat daarvan de oorzaak is om vervolgens te kijken of daar wat aan gedaan kan worden.
De codering E5 geeft aan dat er maximaal 5% ethanol in de benzinesoort zit en niet
of het een premium of Euro95 benzine is. In het Ontwerpbesluit is er bewust voor gekozen
om niet voor te schrijven welke benzinesoort E10 moet worden. Dit kan zowel de premium
als de Euro95 zijn. Het is aan de brandstofleveranciers en de tankstationhouders om
hierin een keuze te maken.
De leden van de PVV-fractie willen weten waarom we niet gewoon met E5-benzine blijven
tanken. Daar is toch niks mis mee? Waarom moet er wel E10-benzine worden aangeboden,
maar mogen elektrische laadpalen niet door tankstations zelf worden geëxploiteerd?
De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel duurder E10-benzine is in vergelijking
met E5-benzine. Hoe is dit kostenverschil opgebouwd? Hoeveel overheidssubsidie is
daarmee gemoeid?
Deze leden zien dat ongeveer 10% van de auto’s in Nederland niet geschikt is om op
E10-benzine te rijden. Welk effect heeft deze maatregel op de groep? Kan deze groep
straks nog wel tanken? Deze leden vragen hoe duidelijk wordt gemaakt
welke auto nu wel en welke auto nu niet gebruik kan maken van E10-benzine. Kan die
inventarisatie in de Algemene Periodieke Keuring (APK) worden meegenomen?
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris hoe zij zorgdraagt voor voldoende
alternatieven voor automobilisten die in het bezit zijn van een auto die niet geschikt
is voor E10.
Tankstationhouders mogen wel degelijk laadpunten voor elektrische voertuigen exploiteren.
Indien het tankstations op grond van de rijksoverheid betreft, dienen zij daartoe
een vergunning aan te vragen bij Rijkswaterstaat. Omdat E10-benzine van de bestaande
tankinfrastructuur gebruikt maakt hoeft hiervoor geen vergunning aangevraagd te worden.
De ANWB heeft onderzoek gedaan naar de brandstofprijzen. Uit dat onderzoek, dat in
de ANWB Kampioen van januari 2019 is gepubliceerd, blijkt dat in Nederland E10 gemiddeld
zo’n 2 cent goedkoper wordt aangeboden dan E5. Dit is ongeveer gelijk aan het verschil
in energie-inhoud tussen E5 en E10. Hier is geen overheidssubsidie mee gemoeid.
Bij het opstellen van het Ontwerpbesluit is er rekening mee gehouden dat er in Nederland
nog veel auto’s rondrijden die niet geschikt zijn om op E10 te rijden. Op het moment
van inwerkingtreding zal bij de meeste tankstations ten minste een soort benzine worden
aangeboden die geschikt is voor deze auto’s. De automobilisten worden met een gezamenlijk
informatiecampagne van alle betrokken partijen voorgelicht over het rijden op E10.
Op dit moment is op internet al informatie te vinden of een voertuig geschikt is voor
E10, zoals https://www.e10check.nl/ van het IvDM (Het Instituut voor Duurzame Mobiliteit).
APK heeft tot doel om auto’s te keuren op de eisen ten aanzien van veiligheid en milieu
en niet om de voertuigeigenaar te informeren op welke soort benzine zijn auto rijdt.
Dit zou een garagebedrijf uit serviceoverwegingen wel kunnen doen. Voor een garagebedrijf
zit daar wel een risico aan vast. Want als het garagebedrijf namelijk foute informatie
verstrekt kan de garantie van de autofabrikant vervallen. Het garagebedrijf wordt
dan waarschijnlijk voor de mogelijke schade aansprakelijk gesteld.
Milieuwinst en duurzaamheid
De leden van de PVV-fractie zien E10-benzine als één van de vele klimaatmaatregelen
die de regering de Nederlandse burger genadeloos oplegt. Hoe duurzaam is E10-benzine
eigenlijk? Kan worden aangegeven hoeveel graden de aarde minder snel opwarmt, indien
in Nederland straks op E10-benzine wordt gereden?
De bio-ethanol die in E10 zit moet voldoen aan de Europese duurzaamheidseisen. Als
in alle benzine 10% bio-ethanol zou zitten dan zou overeenkomstig de IPCC-regels in
Nederland ongeveer 1 Mton minder CO2 worden uitgestoten dan als er 0% bio-ethanol in benzine zit. E10 draagt dus bij aan
het behalen van de nationale klimaatdoelstellingen en dus aan het voorkomen van de
opwarming van de aarde.
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris om een uiteenzetting van de
verwachte broeikasgasreductie, milieuwinst en verbetering van luchtkwaliteit die de
E10-verplichting zal opleveren.
Deze leden vragen de Staatssecretaris ook naar de duurzaamheidseisen die gelden voor
de grondstoffen van de biobrandstof, zoals ethanol en «Fatty Acid Methyl Esther» (FAME).
Voor de verwachte broeikasgasreductie verwijs ik de leden van de D66 fractie naar
het bovenstaande antwoord op de vraag van de leden van de PVV fractie. Voor de uitstoot
van NOx en fijnstof levert E10 ten opzichte van E5 geen winst op.
De grondstoffen voor biobrandstoffen moeten voldoen aan de Europese duurzaamheidseisen
zoals die opgenomen zijn in de Richtlijn hernieuwbare energie (Richtlijn 2009/28/EG;
RED).
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris hoe zij er zorg voor zal dragen
dat de bijmenging van E10 niet zal leiden tot een overschrijding van de maximaal 5%
bijmenging van conventionele biobrandstoffen, waartoe is opgeroepen in de motie-Van
Veldhoven/Van Tongeren (Kamerstuk 32 813, nr. 97).
Deze leden vragen de Staatssecretaris hoe zij garandeert dat de E10-verplichting geen
gevolgen heeft voor de voedselvoorziening en ervoor zorgdraagt dat de grondstoffen
voor E10 niet concurreren met de grondstoffen voor voedselvoorziening.
Indien alle benzine E10 zou zijn en de bio-ethanol allemaal conventionele biobrandstoffen
zouden zijn dan wordt hierdoor 2,8% conventionele biobrandstoffen bijgemengd. Dit
is lager dan de 5% limiet waartoe is opgeroepen in de motie Van Veldhoven/Van Tongeren
en zoals is vastgelegd in het Besluit Energie Vervoer.
Een goede wereldwijde voedselvoorziening is afhankelijk van verschillende factoren,
zoals voedselverdeling, beschikbare landbouwgronden en het gebruik van voedselgewassen
voor verschillende toepassingen zoals biobrandstoffen. Uit het onderzoek van het Joint
Research Center blijkt dat juist in Europa landbouwgronden verlaten worden.3 De oorzaak is het gebrek aan inkomsten voor de boer. Bioethanol kan van voedselgewassen
of van afval en residuen gemaakt worden. Gezien het verschil in prijs wordt nu vooral
bio-ethanol van voedselgewassen in Nederland ingezet. Uit de cijfers van de OECD-FAO
agricultural outlook 20184,5 en de jaarrapportage energie vervoer 20176 kan afgeleid worden dat ongeveer 0,003% van de wereldwijde granen en suikerhoudende
gewassen nodig zijn indien alle E5 zou E10 worden. Daarbij dient wel opgemerkt te
worden dat alleen de suikers van deze gewassen worden gebruikt voor de bio-ethanolproductie.
De overgebleven fracties van deze productie worden als veevoer ingezet.
De leden van de PvdD-fractie staan kritisch tegenover biobrandstoffen. Biobrandstoffen
zijn vooral afkomstig uit voedsel en daarom geen duurzaam
alternatief voor fossiele brandstoffen. Deze leden zijn tegen voedsel in de tank;
voedsel zou geen onderdeel van brandstof moeten zijn. Biobrandstoffen uit voedselgewassen
bedreigen de voedselvoorziening, zorgen voor ontbossing en dragen bij aan de opwarming
van de aarde. Biodiesel uit voedsel stoot gemiddeld twee keer zo veel CO2 uit als fossiele diesel en biodiesel uit palmolie zelfs drie keer zo veel. Voor deze
leden zijn biobrandstoffen alleen een alternatief voor fossiele brandstoffen als ze
voldoen aan strenge duurzaamheidseisen, waarmee in ieder geval het gebruik van voedselgewassen
wordt uitgesloten.
De leden van de PvdD-fractie vragen of de Staatssecretaris erkent dat ons transport
verduurzaamd kan worden door meer en beter openbaar vervoer te realiseren, door vervuilend
autoverkeer te beperken en door fietsers en voetgangers ruim baan te geven. Kan de
Staatssecretaris bevestigen dat het wegverkeer ook op andere wijze verduurzaamd kan
worden dan middels het gebruik van biobrandstoffen?
In het ontwerp-Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt hoe we richting 2030 de CO2-emissies in mobiliteit willen reduceren. Deze gaan veel verder dan alleen het gebruik
van biobrandstoffen. Er zijn afspraken in opgenomen over verduurzaming personenmobiliteit
(inclusief zakelijk reizen, OV en fiets), verduurzaming van de logistiek, stimulering
van elektrisch (personen)vervoer en duurzame energiedragers, waaronder waterstof en
hernieuwbare energiedragers. Ook is in het ontwerp-Klimaatakkoord een voorstel voor
een verkenning van andere vormen van bekostiging voor mobiliteit opgenomen.
Deelt de Staatssecretaris de mening van de leden van de PvdD-fractie dat het wegverkeer
niet gezien moet worden als categorie die prioritair gebruik mag maken van biobrandstoffen
conform de Visie Biomassa 2030 (Kamerstuk 33 043, nr. 63)? Zo nee, waarom niet? Waarom neemt de Staatssecretaris, gezien het beleid gericht
op prioritair gebruik, het besluit om verplicht meer biobrandstoffen te gaan gebruiken
in het wegverkeer?
De afspraken in het ontwerp-Klimaatakkoord zijn erop gericht om mobiliteit zo snel
mogelijk te elektrificeren. Voor zwaar langeafstand transport, zoals het zwaar wegtransport,
scheepvaart en luchtvaart zal deze transitie langer duren. Dit zijn dan ook de prioritaire
toepassingen voor biobrandstoffen in mobiliteit. Nu heeft het overgrote deel van het
licht wegtransport (inclusief personenauto’s) nog een verbrandingsmotor. De inzet
van biobrandstoffen in deze voertuigen dragen volgens de IPCC-rekenregels bij aan
het halen van de nationale klimaatdoelstellingen. Echter door stevig inzetten op elektrificering
van licht wegtransport zullen de biobrandstoffen steeds minder in deze voertuigen
hoeven te worden ingezet en hun weg vinden naar het zwaar langeafstand transport en
de biobased chemie.
De E10 draagt bij aan het behalen van de jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer
zoals deze is opgenomen in het Besluit Energie Vervoer. Met het Ontwerpbesluit wordt
de jaarverplichting niet verhoogd. Verder kunnen biobrandstoffen die gebruikt worden
door de genoemde prioritaire sectoren nu al meetellen voor deze jaarverplichting.
In Europa kunnen scheep- en luchtvaart pas vanaf 2021 meetellen voor de doelstelling.
De leden van de PvdD-fractie vragen de Staatssecretaris om aan te geven waarom zij
besluit tot verplichte bijmenging alvorens de duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen
zijn afgerond? Deelt zij de mening dat zij daarmee het risico neemt dat biobrandstoffen
onverantwoord ingezet worden? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan garanderen dat zij
de nog te stellen duurzaamheidseisen niet zal afzwakken om zoveel mogelijk biomassa
te mogen gebruiken.
De in het Besluit energie vervoer voor 2020 vastgelegde verplichte doelstellingen
zijn het gevolg van de implementatie van de Europese Richtlijn hernieuwbare energie
(RED) en de Europese Richtlijn brandstoffenkwaliteit (Richtlijn 98/70/EG; FQD) in
de Nederlandse wetgeving. In beide richtlijnen zijn duurzaamheidseisen opgenomen waaraan
de biobrandstoffen die ingezet worden voor het behalen van deze doelstellingen moeten
voldoen. Deze duurzaamheidseisen hebben onder andere betrekking op de bescherming
van biodiversiteit en land met een hoge koolstofvoorraad maar ook broeikasgasemissies
in de keten.
In het ontwerp-Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt om te komen tot een uniform duurzaamheidskader
voor biomassa. Dit duurzaamheidskader is in principe leidend bij de implementatie
van de herziene Richtlijn hernieuwbare energie (Richtlijn (EU) 2018/2001; REDII),
tenzij dit niet mogelijk is door de verplichtingen uit de RED II of om redenen van
borging, uitvoerbaarheid of handhaafbaarheid. Het implementatieproces van REDII is
reeds gestart en moet vóór 1 juli 2021 zijn afgerond. Over het proces over de totstandkoming
van het duurzaamheidskader ga ik in het volgende antwoord op de vragen van leden van
de PvdD fractie in.
De leden van de PvdD-fractie vragen of de Staatssecretaris de conclusie kent en deelt
van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat er in Nederland (en ook daarbuiten)
onvoldoende biomassa is om aan de vraag te voldoen. Deelt zij de mening dat voor het
vaststellen van een aandeel biomassa waar Nederland internationaal gezien recht op
zou hebben, het inwoneraantal het uitgangspunt zou moeten zijn, en niet het bruto
nationaal product? Zo nee, waarom niet?
Deze leden verzoeken de Staatssecretaris te reageren op een aantal recente wetenschappelijke
publicaties en haar beleid naar aanleiding van deze publicaties te herzien.
De leden van de PvdD-fractie vragen de Staatssecretaris te reageren op het onderzoek
bioenergy cropland expansion may offset positive effects of climate change mitigation
for global vertebrate diversity7, waarin wordt geconcludeerd dat het gebruik van biobrandstoffen als belangrijke component
in de aanpak van klimaatverandering waarschijnlijk ernstige gevolgen heeft voor de
biodiversiteit. Volgens dit onderzoek heeft dit mogelijk zelfs grotere gevolgen dan
de klimaatverandering die ermee voorkomen moet worden.
Deze leden vragen de Staatssecretaris te reageren op de studie Assessing the efficiency
of changes in land use for mitigating climate change8, waarin het volgende wordt gesteld: «the carbon costs of biodiesel from different
possible vegetable oils are all roughly around three-times the carbon dioxide emissions
of using diesel. For ethanol from maize and wheat, the costs are more than two-times
the carbon dioxide emissions of gasoline.»
In het ontwerp-Klimaatakkoord is aangegeven dat het Planbureau voor de Leefomgeving
verwacht dat in de periode na 2030 knelpunten in het aanbod mogelijk zijn. Daarom
is richting 2050 prioritering van de inzet van duurzame biomassa in Nederland gewenst.
Daarnaast is aangegeven dat de markt voor biomassa wereldwijd is en vraag en aanbod
worden via marktwerking op elkaar afgestemd. Ook is in het ontwerp-Klimaatakkoord
aangegeven dat het uitgangspunt is dat alleen duurzame biomassa werkelijk bijdraagt
aan verduurzaming van de economie en dat duurzame biomassa op mondiaal niveau op termijn
schaars zal zijn. Mede daarom zal het kabinet het initiatief nemen tot de ontwikkeling
van een uniform duurzaamheidskader voor biomassa. Daarvoor zijn in het ontwerp-Klimaatakkoord
een aantal stappen afgesproken, waaronder een beschouwing door PBL van maximale beschikbaarheid
per in te zetten biomassastroom, rekening houdend met diverse invullingen van het
fair share beginsel. Uiteindelijk zal het kabinet, na advies van een speciale commissie
van de SER, besluiten over het duurzaamheidskader en de doorvertaling van de consequenties
naar de sectoren.
Beide genoemde onderzoeken geven aan dat door de uitbreiding van landbouwgronden land
met een hoge koolstofwaarden in gebruik genomen wordt. Ik ben mij daar terdege van
bewust. Daarom heeft Nederland in het verleden al gekozen voor een 5% limiet op biobrandstoffen
van voedsel- en voedergewassen in 2020. Dit is lager dan de Europese limiet van 7%.
Verder is het Nederlandse beleid ook gericht op stimulering van biobrandstoffen uit
afvalstromen en residuen en zijn er in het ontwerp-Klimaatakkoord afspraken over de
grondstoffen gemaakt. Zo hebben partijen afgesproken dat de huidige praktijk waarbij
geen inzet plaatsvindt van biobrandstoffen geproduceerd uit palm- en sojaolie in Nederland,
wordt voortgezet. Ook is afgesproken dat het percentage van conventionele biobrandstoffen
na 2020 op het werkelijke niveau van 2020 blijft. Door deze afspraak zal er na 2020
het gebruik van landbouwgrond ten behoeve van de Nederlandse inzet van biobrandstoffen
niet toenemen.
De leden van de PvdD-fractie vragen de Staatssecretaris of zij kan garanderen dat
het gebruik van biobrandstoffen niet (indirect) leidt tot een netto hogere CO2-uitstoot, als ook de uitstoot buiten de landsgrenzen wordt meegerekend. Kan de Staatssecretaris
garanderen dat het gebruik van biobrandstoffen niet (indirect) leidt tot het verdringen
van voedselgewassen? Kan de Staatssecretaris garanderen dat het gebruik van biobrandstoffen
niet (indirect) een verlies aan leefgebied van (bedreigde) diersoorten betekent? Hoe
weet de Staatssecretaris welke biomassa wel en niet gebruikt gaat worden voor de productie
van de E10 die men in Nederland gaat tanken?
Deze leden vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoe zij tot de conclusie komt
dat bio-ethanol een hoge CO2-reductie kent en een laag risico op indirect veranderd landgebruik heeft. Kan de
Staatssecretaris met deze leden delen op basis van welke wetenschappelijke informatie
zij tot beantwoording van de bovenstaande vragen is gekomen?
De leden van de PvdD-fractie vragen de Staatssecretaris aan te geven of zij in de
informatiecampagne over de overgang naar E10 mensen ook actief gaat informeren over
de schadelijke effecten die het gebruik van deze biobrandstof met zich meebrengt.
Kan de Staatssecretaris aangeven wat haar ertoe heeft doen besluiten, mede gezien
de schadelijke effecten van het gebruik van biobrandstoffen, het milieusegment van
deze nota van toelichting te beperken tot slechts twee zinnen? Tot slot, kan de Staatssecretaris
aangeven op basis van welke wetenschappelijke informatie zij kan concluderen dat netto
broeikasgasemissies zullen dalen door de invoering van E10?
Voor het antwoord op de vragen over verdringing van voedselgewassen verwijs ik de
leden van de PvdD fractie naar een eerder antwoord dat ik de leden van de D66 fractie
heb gegeven en voor onder andere aantasting biodiversiteit verwijs ik naar een eerder
antwoord dat ik de leden van de PvdD fractie heb gegeven.
Het is belangrijk dat voor alle energiedragers in transport ook de CO2-emissies in de keten zo laag mogelijk is. Dit geldt dus niet alleen voor biobrandstoffen,
maar ook voor de ander energiedragers, zoals elektriciteit. Daarom is in het ontwerp-Klimaatakkoord
afgesproken dat er ook gestuurd gaat worden op de CO2-ketenemissies van de energiedragers. In zowel bijlage V van de Richtlijn Hernieuwbare
energie (RED) als in bijlage IV van de Richtlijn brandstofkwaliteit (FQD) zijn tabellen
en regels voor de berekening van broeikasgasemissiesreductie gedurende de levenscyclus
van biobrandstoffen opgenomen. Deze broeikasgasemissies zijn niet alleen afhankelijk
van de grondstof, maar ook bijvoorbeeld van de teeltwijze of het productieproces.
Dit betekent dat er niet één waarde voor broeikasgasemissies voor bijvoorbeeld bio-ethanol
uit suikerriet bestaat. In Nederland wordt op dit moment vooral gebruik gemaakt van
de standaard broeikasgasemissiereductiewaarde uit de genoemde tabellen. Zo is de standaard
broeikasgasemissiereductiewaarde van bio-ethanol uit suikerriet 71%. Dat wil zeggen
dat bio-ethanol uit suikerriet in de keten 71% minder CO2 uitstoot dan benzine. In bijlage I van de Uitvoeringsrichtlijn voor Richtlijn brandstofkwaliteit
(Richtlijn (EU) 2015/652) zijn tabellen en regels voor de berekening van de broeikasgasemissies
van de andere energiedragers opgenomen.
In de eerder genoemde tabellen zijn niet de mogelijke broeikasgasemissies die veroorzaakt
worden door indirect veranderend landgebruik meegenomen. Dit is ook zeer lastig omdat
niet bepaald kan worden of, waar en wanneer door biobrandstoffenproductie indirect
veranderend landgebruik plaats heeft gevonden. Wel is in de GLOBIOM-studie9 via modelering de mogelijke CO2-emissies veroorzaakt door indirect veranderend landgebruik in beeld te gebracht.
Deze emissies zijn dus nooit gemeten en daardoor is er discussie over de uitkomsten
van deze studie. Omdat het een modellering betreft mogen volgens deze studie de berekende
indirecte CO2-emissies niet zomaar bij de directe CO2-emissies worden opgeteld. De modellen laten wel zien dat het risico op indirecte
CO2-emissies voor oliegewassen en dan met name palm- en sojaolie hoog is. Voor grondstoffen
voor bio-ethanol blijkt het risico op indirecte CO2-emissies klein te zijn. Hierdoor kan vrij zeker aangenomen worden dat de directe
en indirecte CO2-emissies veroorzaakt door de productie bio-ethanol lager zijn dan benzine en dus
netto bijdraagt aan de CO2-reductiedoelstellingen.
Wel is in het ontwerp-Klimaatakkoord opgenomen dat in het uniform duurzaamheidskader
biomassa wordt bepaald op welke wijze de CO2-emissies veroorzaakt door indirect veranderend landgebruik (ILUC) bij berekeningen
in de CO2-emissies in de biomassaketen meegenomen gaan worden.
Jaarlijks stuur ik voor de zomer de Tweede Kamer de jaarrapportage energie vervoer
toe. Hierin staan onder andere de grondstoffen die zijn gebruikt voor de biobrandstoffen
die in Nederland aan vervoer geleverd zijn.
Uit de antwoorden op de vragen die de leden van de verschillende fracties hebben gesteld
blijkt dat bio-ethanol uit zowel voedsel- en voedergewassen als afval en residuen
gemaakt kan worden, dat bio-ethanol uit voedsel- en voedergewassen moeten voldoen
aan de Europese duurzaamheidseisen en dat bio-ethanol netto een betere CO2-prestatie heeft dan benzine. Daarom zal de informatiecampagne richting de autobezitter
zich vooral richten op de check of zijn auto op E10 kan rijden en kon met de bijdrage
van E10 aan de CO2-reductiedoelstelling in het milieusegment van de toelichting worden volstaan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
J. Rijkers, adjunct-griffier