Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Staaij en Voordewind over banden tussen BDS en terroristen
Vragen van de leden Van der Staaij (SGP) en Voordewind (ChristenUnie) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over banden tussen BDS en terroristen (ingezonden 7 februari 2019).
Antwoord van Minister Blok (Buitenlandse Zaken) en van Minister Kaag (Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking) (ontvangen 13 maart 2019).
Vraag 1
Kent u het bericht «Terrorists in Suits: banden tussen BDS en terroristen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt de bewering in het artikel, gedaan op basis van het rapport «Terrorists in Suits»
van het Israëlische Ministerie van Strategische Zaken2, dat er in algemene zin nauwe banden voorkomen tussen Palestijnse terroristen en
terreurorganisaties enerzijds, en BDS (Boycott, Divestment and Sanctions)-organisaties
anderzijds?
Antwoord 2
Het kabinet kan deze bewering niet bevestigen en is terughoudend met het maken van
dergelijke algemene stellingen, zeker waar het beschuldigingen van banden met terrorisme
betreft.
Vraag 3
Kunt u uitsluiten dat Palestijnse organisaties die direct of indirect financieel gesteund
werden of worden door Nederland, bijvoorbeeld tot 2017 via het HR/IHL Secretariat,
ten tijde van die steunverlening terroristen in dienst hadden of zich schuldig maakten
aan terroristische activiteiten?
Antwoord 3
Fondsen van zowel Nederland als de EU worden pas verstrekt zodra zorgvuldige selectieprocedures
zijn doorlopen. Beschuldigingen van steun aan terroristische organisaties worden door
Nederland en de EU serieus genomen en individueel onderzocht en beoordeeld. Indien
geconstateerd wordt dat er sprake is van schending van de (subsidie)voorwaarden zullen
maatregelen worden getroffen, waarbij het opschorten of beëindigen van de bijdrage
tot de mogelijkheden behoort. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie
dat door Nederland gesteunde organisaties personen in dienst hebben/hadden die zich
schuldig zouden maken of gemaakt zouden hebben aan terroristische activiteiten.
Vraag 4
Handhaaft u het eerdere kabinetsstandpunt, zoals uiteengezet per kabinetsbrief van
7 juli 2016 over de uitvoering van de motie-Van der Staaij c.s.3, dat Nederland a) tegen een boycot van Israël is; b) de internationaal georganiseerde
oproep van de BDS-beweging niet steunt; en c) de strikte lijn hanteert dat het kabinet
geen activiteiten financiert die BDS tegen Israël propageren? Zo ja, hoe geeft u hier
concreet uitvoering aan?
Antwoord 4
Ja. Zie de antwoorden op schriftelijke vragen d.d. 23 november 2016, Kamerstuk 23 432, nr. 442.
Vraag 5
Hoe beoordeelt u een campagne van Amnesty International waarin Booking.com, Airbnb,
TripAdvisor en andere toeristische organisaties worden opgeroepen om alle Joodse toeristische
ondernemingen in betwiste Palestijnse gebieden als Judea en Samaria te boycotten?4
Antwoord 5
Het kabinet heeft kennis genomen van het rapport waarin Booking.com, Airbnb, TripAdvisor
en andere toeristische organisaties worden opgeroepen om huidige aanbiedingen van
accommodaties, activiteiten en attracties gesitueerd in Israëlische nederzettingen
in de door Israël bezette gebieden niet meer aan te bieden.
Het kabinet vindt het belangrijk dat consumenten op basis van volledige en juiste
informatie hun beslissing kunnen nemen. De regels over oneerlijke handelspraktijken
(afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) gebieden handelaren
om transparant en volledig te zijn in de informatieverstrekking. Ook is het handelaren
op grond van deze wetgeving niet toegestaan om consumenten te misleiden over bestemming
van een reis. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is belast met het toezicht op
deze regels.
Bedrijven hebben een eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid mensenrechten te
respecteren. Het kabinet verwacht dan ook van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal
maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) door invulling te geven aan internationale
normen zoals die zijn neergelegd in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen
(OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan bedrijven zelf om te bepalen welke
activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het kabinet verwacht
van Nederlandse bedrijven dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten
en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze
risico’s aanpakken en voorkomen. Hierover moeten bedrijven tot een afgewogen besluit
komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Vraag 6
Klopt het dat het hier gaat om een BDS-activiteit die als zodanig niet door Nederland
gesteund dient te worden?5
Antwoord 6
In het rapport roept Amnesty International toeristische bedrijven op om geen diensten
aan te bieden in de Israëlische nederzettingen in de door Israël bezette gebieden.
Op grond van het internationaal recht beschouwen Nederland en de EU deze gebieden
niet als onderdeel van het grondgebied van Israël. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse
bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en bereid
zijn hier publiekelijk verantwoording over af te leggen. Zie ook het antwoord op vraag
5. Het staat maatschappelijke organisaties vrij om bedrijven aan te spreken op de
wijze waarop zij invulling geven aan IMVO. Nederland heeft deze activiteit bovendien
niet financieel gesteund.
Vraag 7
Kunt u uitsluiten dat Nederlandse subsidies, direct of indirect, voor deze en soortgelijke
campagnes gebruikt worden?
Antwoord 7
Zie het antwoord op vraag 4.
Vraag 8
Eerder is aangegeven dat de huidige procedures, kaders en criteria voor het verstrekken
van overheidssubsidies toereikend zijn en voldoende mogelijkheden bieden om adequaat
op te treden indien er sprake blijkt te zijn van schending van de (subsidie)voorwaarden.
Kunt u voorbeelden geven van een dergelijk optreden?
Antwoord 8
De procedures bieden voldoende mogelijkheden om adequaat op te treden indien er sprake
blijkt te zijn van schending van de (subsidie)voorwaarden. Indien dit daadwerkelijk
het geval is, dan treedt het kabinet hiertegen op. Dit heeft Nederland in het verleden
ook gedaan, zoals bij het Women’s Affairs Technical Committee (WATC).
Zie tevens de beantwoording van de schriftelijke vragen hierover, gesteld door de
leden Ten Broeke, Van der Staaij en Voordewind van 12 januari 2018, Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2017–2018, nr. 884
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.