Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van den Hul over Duitse wetgeving ten aanzien van bindende ketenverantwoordelijkheid
Vragen van het lid Van den Hul (PvdA) aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over Duitse wetgeving ten aanzien van bindende ketenverantwoordelijkheid (ingezonden 13 februari 2019).
Antwoord van Minister Kaag (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) (ontvangen
28 februari 2019).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht op Business Human Right.org waaruit blijkt dat de Duitse
overheid wetgeving in een vergaand stadium aan het ontwikkelen is, gericht op bindende
ketenverantwoordelijkheid?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Sinds wanneer bent u ervan op de hoogte dat de Duitse overheid wetgeving aan het ontwikkelen
is op het gebied van bindende ketenverantwoordelijkheid? Heeft u hierover contact
met uw Duitse collega? Zo ja, met welk doel? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Het wetsvoorstel betreft voor zover ik weet een intern document van het Duitse Ministerie
van Ontwikkelingssamenwerking. Het stuk was mij niet bekend.
Nederland houdt de ontwikkelingen in andere landen op het gebied van vrijwillige en
bindende maatregelen om ketenverantwoordelijkheid af te dwingen nauwlettend in de
gaten. Ik verwijs daarbij graag naar het onderzoeksrapport Strategieën voor IMVO, die uw Kamer eveneens toegaat en Kamerstuk 26 485, nr. 257.
Op 20 en 21 februari 2019 organiseerde de Duitse overheid (het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking)
een conferentie over duurzame waardeketens, inclusief de rol van bindende maatregelen
daarin. Uitgangspunt van de conferentie was het exploreren van elementen die deel
uit kunnen maken van een «doordachte mix» van maatregelen. Een delegatie van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken nam aan deze conferentie deel om zich te laten informeren en
ervaringen uit te wisselen over verschillende beleidsinstrumenten gericht op ketenverantwoordelijkheid.
Bij die gelegenheid en ook desgevraagd in bilaterale gesprekken is geen nadere informatie
gedeeld over het genoemde interne document.
Vraag 3
Erkent u het belang van bindende ketenverantwoordelijkheid op een Europees niveau,
ook ten behoeve van een gelijk speelveld voor bedrijven?
Antwoord 3
Het kabinet pleit voor een Europese aanpak voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord
Ondernemen (IMVO). Het is van mening dat een geharmoniseerde Europese aanpak van IMVO
een gelijk speelveld bevordert en meer impact creëert dan individueel beleid van de
EU-lidstaten, dat tot versnippering leidt. In mijn beleidsnota Investeren in Perspectief en in de Staat van de Europese Unie die de Minister van Buitenlandse Zaken recent
naar uw Kamer stuurde, komt dit ook terug als strategische inzet voor de komende jaren.
Het kabinet zal aan de hand van diverse evaluaties en studies verder verkennen wat
voor maatregelen, al dan niet bindend, op nationaal of op Europees niveau, wenselijk
zijn.
Vraag 4
Deelt u de mening dat Nederland achterop raakt als na Frankrijk ook Duitsland vergelijkbare
wetgeving in voorbereiding heeft? Welke consequenties heeft dit voor Nederland om
invloed uit te oefenen op dergelijke wetgeving in relatie tot de wens om dit uiteindelijk
op Europees niveau te organiseren?
Antwoord 4
Wetgeving als zodanig maakt een land niet tot een voorloper: doeltreffendheid van
beleid gericht op ketenverantwoordelijkheid, al dan niet bindend, is belangrijker.
Nederland verdiept zich in de voor- en nadelen van diverse instrumenten die onderdeel
uit kunnen maken van de «doordachte mix» van maatregelen die de UN Guiding Principles on Business and Human Rights voorschrijven. Dit betreft zowel nationale en internationale, als bindende en niet-bindende
maatregelen. Internationaal wordt Nederland gezien als voorloper op het gebied van
IMVO. Nederland wordt veelvuldig internationaal bevraagd op zijn bevindingen op het
beleidsterrein van ketenverduurzaming. Ik deel de mening dat Nederland achterop raakt
dan ook niet.
Vraag 5
Hoe verhoudt de stap van Duitsland om ketenverantwoordelijkheid wettelijk vast te
leggen zich tot uw aanname dat alle Nederlandse bedrijven de OESO-richtlijnen naleven?
Heeft u feiten die staven dat Nederlandse bedrijven het inderdaad beter doen dan Duitse
bedrijven, en dat om die reden hier dergelijke wetgeving niet nodig zou zijn?
Antwoord 5
Nederland verwacht van internationaal opererende bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen
naleven en heeft tot doel gesteld dat 90 procent van de grote bedrijven in 2023 de
OESO-richtlijnen onderschrijven (Kamerstuk 26 485, nr. 271). In het jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2018 zal gerapporteerd
worden over een nulmeting van het aantal grote bedrijven in Nederland dat de richtlijnen
momenteel onderschrijft. In 2019 en 2021 zullen er tussenmetingen plaatsvinden om
te bepalen welke voortgang op deze doelstelling is gerealiseerd.
Duitsland heeft in zijn Nationaal Actieplan Mensenrechten en Bedrijfsleven het doel
gesteld dat 50 procent van de grote bedrijven in 2020 gepaste zorgvuldigheid toepassen.
In het huidige Duitse regeerakkoord is vastgelegd dat wetgeving wordt overwogen als
deze doelstelling niet wordt gehaald. De resultaten van een eerste tussenmeting in
Duitsland worden zomer 2019 verwacht.
De doelstellingen zijn niet één op één te vergelijken, omdat er andere criteria worden
gehanteerd. Feit is wel dat zowel Nederland als Duitsland proberen inzicht te krijgen
in de mate waarin bedrijven in beide landen ketenverantwoordelijkheid nemen. En dat
beide landen deze informatie willen gebruiken als input voor eventuele aanvullende
maatregelen op het gebied van IMVO.
Vraag 6
Kunt u toelichten wat wetgeving buiten Nederland op het gebied van bindende ketenverantwoordelijkheid
voor consequenties heeft voor Nederlandse bedrijven? Bent u bereid hierover met hen
in gesprek te gaan en de Kamer te informeren of dit tot een verandering leidt in het
denken over het ontwikkelen van dergelijke wetgeving in Nederland en/of de Nederlandse
positie ten aanzien van dergelijke wetgeving in EU-verband?
Antwoord 6
Wanneer Nederlandse bedrijven buiten de grens opereren, dienen zij zich ook aan de
lokale wet- en regelgeving te houden. Als die wetgeving iets anders vraagt dan in
Nederland, kan dit leiden tot meerwerk en extra kosten voor bedrijven. Dit is één
van de redenen waarom Nederland – op diverse terreinen – Europese of andere internationale
regelgeving prefereert boven nationale wetgeving. Gesprekken hierover vinden al plaats,
bijvoorbeeld binnen de Commissie Multinationale Ondernemingen van ondernemingsorganisatie
VNO-NCW.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.