Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Laan-Geselschap en Van Oosten over het bericht Fikse straffen bij geweld tegen hulpverleners? Rechters blijken milder dan OM
Vragen van de leden Laan-Geselschap en Van Oosten (beiden VVD) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Fikse straffen bij geweld tegen hulpverleners? Rechters blijken milder dan OM» (ingezonden 7 januari 2019).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 22 februari
2019) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1358.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Fikse straffen bij geweld tegen hulpverleners? Rechters
blijken milder dan OM»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat vindt u van het feit dat vonnissen van rechters onvoldoende overeenkomen met de
richtlijn van het Openbaar Ministerie (OM) waarin staat dat mensen die zich tegen
politie, brandweer of anderen met een publieke taak keren, zoals afgelopen jaarwisseling
meerdere keren gebeurde, een strafverzwaring van 200 procent kunnen verwachten? Hoe
verklaart u de discrepantie tussen de vonnissen en de strafverzwaringsnorm?
Vraag 3
Deelt u de mening dat het bijzonder ongemakkelijk is dat de wettelijke mogelijkheden
teneinde het aanpakken van geweldplegers tegen hulpverleners onvoldoende worden benut,
aangezien uit vonnissen blijkt dat strafverhogingen tussen de 30% en 100% uitkomen
in plaats van de bedoelde 200%? Welke strafmatingsgronden worden regelmatig aangevoerd?
Bent u bereid dit zonodig nader te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2 en 3
Ik wil voorop stellen dat agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak
niet acceptabel is. Daarom zijn door politie en openbaar ministerie in 2010 de zogenoemde
Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) opgesteld met opsporings- en vervolgingsafspraken
over de aanpak van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak. Voorbeelden
van afspraken zijn een prioritaire afhandeling van zaken, zoveel mogelijk lik op stuk
toepassen, het zoveel mogelijk verhalen van de schade op daders en de verhoogde strafeis
van +200% toepassen bij de beoordeling van de uiteindelijke strafeis.
De verhoging van +200% is opgenomen in de OM richtlijn. Deze verhoging staat niet
op zichzelf. De hoogte van de uiteindelijke strafeis wordt namelijk niet alleen door
richtlijnen bepaald. Officieren van justitie houden naast de in de richtlijnen vastgelegde
+200% verhoging – conform de wet, de jurisprudentie en het beleid – rekening met de
omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte. Deze
factoren kunnen tot verhoging of verlaging van het in de richtlijn genoemde uitgangspunt
leiden. De verhoging van +200% betekent dus niet hetzelfde als een uitkomst van strafeis
+200% (een drie keer zo hoge straf), omdat deze verhoging door het OM niet als laatste
wordt toegepast bij het komen tot een strafeis. Zou bij de formulering van de uiteindelijke
strafeis de verhoging van +200% als laatste worden toegepast, dan worden andere componenten
die strafverzwarend zijn (bijvoorbeeld recidive of wapengebruik) daardoor ook nog
eens verdrievoudigd. Er is dan geen sprake meer van zuivere rechtstoepassing. De uiteindelijke
strafeis van de officier van justitie is altijd maatwerk.
Uw kamer is bij brief van 20 november 20122 en van 21 mei 20143 geïnformeerd over de toepassing van de verhoogde strafeis van +200% en over de opvolging
van de strafeis door rechters. In deze brieven is uiteengezet dat uit onderzoek in
2012, gedaan door de Raad voor de Rechtspraak, is gebleken dat rechters in grote mate
opvolging geven aan de strafeis van de officier van justitie. De hoogte van de opgelegde
straf bedraagt gemiddeld ruim 90% van de eis. Dat houdt in dat er weinig licht zit
tussen wat officieren van justitie eisen en wat rechters opleggen. In 57% van de gevallen
is de hoogte van het vonnis gelijk aan de hoogte van de eis. In 8% van de gevallen
valt het vonnis zelfs zwaarder uit dan de eis. Ik heb geen informatie waaruit blijkt
dat dat nu niet meer het geval is.
Vraag 4
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal keren (2017/2018) dat de rechterlijke macht
daders met 200%, zwaarder heeft bestraft aangezien zij geweld hebben gebruikt tegen
personen met een publieke taak? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Desgevraagd heeft de Raad voor de Rechtspraak mij bericht geen overzichten te kunnen
genereren. De strafverzwarende omstandigheid van geweld tegen hulpverleners wordt
wel tot uitdrukking gebracht in de (motivering van de) op te leggen straf, maar de
strafverhoging ten opzichte van de situatie dat het niet zou zijn begaan tegen een
hulpverlener wordt daarin echter niet concreet gekwantificeerd. Bovendien worden uitspraken
van de politierechter mondeling gedaan en wordt de (mondelinge) motivering van de
op te leggen straf in beginsel niet schriftelijk uitgewerkt. Dat betekent dat niet
kan worden nagegaan welke eventuele strafmatigende omstandigheden tijdens de zitting
aan de orde zijn gekomen dan wel zijn meegewogen bij de straftoemeting.
Vraag 5
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal keren (2017/2018) dat door het OM gebruik
is gemaakt van het (super)snelrecht aangezien zij geweld hebben gebruikt tegen personen
met een publieke taak? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de redenen niet voor supersnelrecht
te kiezen? Welke maatregelen kunnen worden getroffen teneinde het supersnelrecht meer
gangbaar te maken?
Antwoord 5
Het openbaar ministerie heeft mij laten weten dat in 2017 en 2018 in totaal 571 zaken,
waarbij sprake was van geweld tegen personen met een publieke taak, zijn afgedaan
door middel van snelrecht of supersnelrecht. De verdeling daarbij was als volgt:
Jaar
Snelrecht
Supersnelrecht
2017
165
125
2018
48
233
Totaal
213
358
Alleen eenvoudige zaken, waarbij geen verder onderzoek nodig lijkt, kunnen op een
(super)snelrechtzitting behandeld worden. Hoe sneller een zaak voor de rechter wordt
gebracht, hoe korter de politie de tijd heeft om te onderzoeken wat er precies is
gebeurd. Daarom zijn alleen zaken die bewijstechnisch relatief eenvoudig zijn geschikt
voor (super)snelrecht. Zaken die hiervoor niet geschikt zijn kunnen voor de reguliere
rechter worden gebracht.
Vraag 6
Deelt u de mening dat er gekeken moet worden naar extra maatregelen teneinde geweld
tegen hulpverleners tijdens de jaarwisseling te voorkomen? Zo ja, wat vindt u van
een meldplicht bij de volgende jaarwisseling voor personen die zich tijdens deze jaarwisseling
strafbaar hebben gemaakt aan geweld tegen een persoon met een publieke taak?
Antwoord 6
Ik deel uw mening dat gekeken moet worden naar extra maatregelen teneinde geweld tegen
hulpverleners te voorkomen. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 8.
Wat betreft het opleggen van een meldplicht geldt dat op grond van het Wetboek van
Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Gemeentewet respectievelijk de rechter,
de officier van justitie en de burgemeester over verschillende mogelijkheden beschikken
om maatregelen – waaronder een meldplicht – op te leggen aan personen die strafbare
feiten plegen of overlast veroorzaken. Maatregelen die bijdragen aan het voorkomen
van geweld tegen personen met een publieke taak zal de rechter altijd in zijn overwegingen
betrekken, zo ook de mogelijkheid van het opleggen van een meldplicht.
Vraag 7
Welke wettelijke wijzigingen dienen te worden genomen teneinde de meldplicht bij de
jaarwisseling vanaf 18:00 uur 31 december tot 02:00 uur 1 januari mogelijk te maken?
Antwoord 7
De strafrechter, de officier van justitie en de burgemeester hebben ieder verschillende
bevoegdheden om bij wijze van maatregel of ter voorkoming van (verdere) verstoring
van de openbare orde een gebiedsgebod of -verbod of een meldplicht op te leggen. Een
meldplicht is naar zijn aard van korte duur. Ik zal nader bezien of de bestaande bevoegdheden
toereikend zijn en u daarover berichten in de eerder aangekondigde brief over de jaarwisseling.
Vraag 8
Bent u bereid tezamen met politie, brandweer en ambulancezorg te bezien welke verdere
maatregelen genomen kunnen worden teneinde geweld tegen personen met een publieke
functie terug te dringen? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Het onderwerp heeft mijn volle aandacht. Zoals ik bij brief van 11 januari 2019 aan
uw Kamer heb aangekondigd4, worden de komende maanden gesprekken gevoerd met de politie, het openbaar ministerie,
mijn ambtgenoten van IenW en VWS, burgemeesters, brandweer en andere organisaties
uit de praktijk om met elkaar te bezien welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn
voor een betere en veiliger jaarwisseling.
Tevens heb ik op 13 november 2018 het wetsvoorstel «Wijziging van onder meer het Wetboek
van Strafrecht in verband met de herwaardering van de strafbaarstelling van enkele
actuele delictsvormen (herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen)»5 ingediend, waarin onder meer wordt voorgesteld het hinderen van hulpverleners als
zelfstandig delict strafbaar te stellen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.