Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Smeulders over een Arrest van het Gerecht
Vragen van het lid Smeulders (GroenLinks) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over een Arrest van het Gerecht (ingezonden 30 november 2018).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
20 februari 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1013.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het Arrest van het Gerecht?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de analyse dat uit deze uitspraak blijkt dat de Europese Commissie Nederland
vroeg om de doelgroep voor sociale huisvesting te beperken tot een doelgroep van sociaal
achtergestelde groepen, maar dat Nederland zelf een inkomensgrens voorstelde en dat
Nederland dus ook zelfstandig kan besluiten de inkomensgrens te wijzigen? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 2
Nederland had geen volledige vrijheid bij de voorstellen. De Europese Commissie (EC)
moest instemmen met de voorstellen en daarvoor was een duidelijk afbakening van de
doelgroep nodig. Bij het vormgeven van een duidelijke definitie voor sociale huisvesting
in Nederland was door de Europese Commissie nadrukkelijk gewezen op haar besluit Housing
Finance Agency (HFA, Ierland) dat onder andere een inkomenseis stelt en waarbij de
Europese Commissie had vastgesteld dat de sociale rechtvaardiging van de Ierse DAEB-status
was gebaseerd op strengere criteria dan in het Nederlandse stelsel werd toegepast.
De voorstellen waarmee de Europese Commissie uiteindelijk kon instemmen, inclusief
de inkomensgrens, zijn door de Europese Commissie vastgelegd in haar beschikking.
In haar uitspraak heeft het Gerecht bevestigd dat deze rechtsgeldig zijn. De regering
is dan ook gehouden de beschikking uit te voeren.
Vraag 3
Deelt u de analyse van het Gerecht dat er wellicht alternatieven voor een inkomensgrens
mogelijk waren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Als het gaat om een dienst van algemeen economisch belang waarbij compensatie wordt
gegeven vanwege sociale doelstellingen, moet er sprake zijn van een afgebakende groep.
De regels over diensten van algemeen economisch belang spreken over huisvesting voor
«achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen die, door solvabiliteitsbeperkingen,
geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden». Het stellen van een inkomensgrens
bleek het enige middel om deze groep objectief af te bakenen. Een inkomensgrens wordt
ook gebruikt voor bijvoorbeeld de huurtoeslag.
Vraag 4
Kunt u aangeven waarom Nederland een inkomensgrens voorstelde? Is hierbij voldoende
oog geweest voor de problemen van huishoudens met een middeninkomen op de woningmarkt?
Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Voor het antwoord op de vraag waarom een inkomensgrens nodig was, verwijs ik naar
bovenstaande antwoorden.
Bij het stellen van de hoogte van de inkomensgrens bij toewijzing van een sociale
huurwoning, is oog geweest voor huishoudens met een middeninkomen. In eerste instantie
is aansluiting gezocht bij de toen nog bestaande ziekenfondsgrens. Na overleg met
uw Kamer is specifiek bezien wat de gemiddelde salarissen zijn van belangrijke maatschappelijk
ondersteunende functies zoals politie, brandweer en zorg. Op grond daarvan is de aanvankelijk
voorgestelde inkomensgrens voor de toewijzing van een sociale huurwoning verhoogd
naar € 33.000,- met een jaarlijkse indexering. Zoals in de beschikking van de Europese
Commissie van 15 december 2009 is geformuleerd, zou onder deze definitie circa 43%
van de Nederlandse bevolking vallen. Bovendien is ruimte gehouden voor woningcorporaties
om 10% van de sociale huurwoningen die vrijkomen toe te wijzen aan woningzoekenden
boven deze inkomensgrens. Daardoor kunnen in bijzondere gevallen, toch DAEB-woningen
worden toegewezen aan een huishouden met een middeninkomen.
Vraag 5
Deelt u de analyse dat uit de processtukken van de eerder genoemde rechtszaak blijkt
dat de Europese Commissie heeft aangegeven dat Nederland de steunregeling aan woningcorporaties,
waar de inkomensgrens onderdeel van is, altijd kan wijzigen en dat, indien een wijziging
voldoet aan de voorwaarden van het Europese Daeb-besluit (2012/21/EU), Nederland een
wijziging niet eens hoeft te notificeren aan de Europese Commissie? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, waarom stelt de regering zich steeds op het standpunt dat de inkomensgrenzen
niet zonder toestemming van de Europese Commissie kunnen worden gewijzigd?
Antwoord 5
In het algemeen dient bestaande staatssteun in overeenstemming te zijn met de geldende
regels. Met de betreffende lidstaat worden de voorwaarden vastgelegd waaronder naar
het oordeel van de Europese Commissie sprake is van geoorloofde steun. Het besluit
van de Europese Commissie van 2009 legt vast hoe Nederland de bestaande steun aan
woningcorporaties zou aanpassen. Indien daarna een wijziging van bestaande steun wordt
voorgesteld, zal deze wijziging in principe moeten worden genotificeerd bij de Europese
Commissie. Ook nieuwe steun moet in overeenstemming zijn met de geldende regels, daarbij
geldt dat deze onder bepaalde voorwaarden voldoet aan het Europese Daeb-vrijstellingsbesluit
(2012/21/EU) en daarmee vrijgesteld zijn van aanmelding. Van deze vrijstelling is
gebruik gemaakt bij de aanvullende, tijdelijke en beperkte maatregel om voor 5 jaar
10% toewijzingsruimte te bieden aan middeninkomens tot € 42.436 (prijspeil 2019)
Vraag 6
Is het waar dat het volgens Europese regelgeving mogelijk is om de huidige inkomensgrenzen
te differentiëren naar woonplaats of woningmarktregio en naar de grootte van een huishouden?
Antwoord 6
Er is differentiatie en uitruil mogelijk tussen woonplaats en woningmarktregio bij
het uitvoeren van de woningtoewijzing binnen de toewijzingsregels. Dit is ook vastgelegd
in de wijzigingen van Artikel 48 van de Woningwet in 2015. Een van de voorwaarden
die daarbij geldt is dat de totale omvang van de DAEB-doelgroep per saldo niet mag
veranderen.
Wat betreft de grootte van het huishouden, onderzoek ik naar aanleiding van afspraken
in de Nationale woonagenda de mogelijkheden om binnen de kaders van de Europese regelgeving
de huishoudsamenstelling een rol te laten spelen bij toewijzingen in de corporatiesector.
Ik zal u hierover informeren bij de evaluatie van de herziene Woningwet.
Vraag 7
Hoe zijn de inkomensgrenzen precies tot stand gekomen en wat zijn de precieze juridische
grondslagen voor deze inkomensgrenzen? Kunt u hierbij ook precies aangeven hoe de
tijdelijk hogere grens voor maximaal 10 procent van de vrijkomende woningen tot stand
is gekomen?
Kunt u bij de beantwoording van deze vraag zowel de betreffende Europese als ook de
nationale regelgeving betrekken?
Antwoord 7
Voor de beantwoording van de vragen over hoe de inkomensgrenzen tot stand zijn gekomen,
zie antwoord 4. Voor de wijze waarop de tijdelijke extra toewijzingsruimte tot stand
is gekomen, zie antwoord 5.
Vraag 8
Kunt u aangeven of over de tijdelijke verhoging van de inkomensgrens naar 41.000 euro
contact is geweest met de Europese Commissie en of deze aanpassing officieel is genotificeerd
bij de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Voor een antwoord op de vraag over contact met de Europese Commissie over de tijdelijke
maatregel, zie antwoord 5. Er was geen officiële notificatie nodig. In het kader van
voortgaand overleg over de implementatie van het EC-besluit uit 2009 is de Europese
Commissie op de hoogte gesteld van de tijdelijke maatregel.
Vraag 9
Hoe kan het zijn dat andere lidstaten, die onder dezelfde Europese regelgeving vallen,
een veel ruimere inkomensgrens hebben? Kunt u aangeven welke overwegingen hieraan
ten grondslag hebben gelegen?
Antwoord 9
Mede naar aanleiding van de afhechting van een klacht van de IVBN heeft de Europese
Commissie op 14 juli 2005 gevraagd naar de wijze waarop Nederland de dienst van algemeen
economisch belang voor sociale huisvesting heeft geregeld. Vervolgens heeft de Europese
Commissie eind 2015 een set met algemeen geldende regels over diensten van algemeen
economisch belang vastgesteld, met onder andere een Daeb-vrijstellingsbeschikking
die voor alle lidstaten geldt. De klacht heeft geleid tot een aparte beschikking over
het stelsel van woningcorporaties in Nederland, binnen de Europese Daeb-vrijstellingsbeschikking,
die niet geldt voor andere lidstaten. Aanleiding hiervoor is onder meer dat er in
Nederland ten tijde van het overleg met de Europese Commissie in verhouding tot andere
lidstaten relatief veel woningen in bezit van woningcorporaties waren.
Vraag 10
Deelt u de mening dat de hoogte van de inkomensgrens dusdanig zou moeten worden bepaald,
dat huishoudens die niet tot de doelgroep behoren voldoende mogelijkheden hebben om
in de vrije huursector (of koopsector) een woning te vinden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
In lijn met de huidige definitie, ben ik van mening dat het bij de bepaling van de
inkomensgrens gaat om ervoor te zorgen dat huishoudens die door hun inkomen of door
andere omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden van hun passende huisvesting
binnen de doelgroep vallen. De keerzijde daarvan is dat huishoudens die die mogelijkheid
wel hebben, buiten de doelgroep vallen.
Vraag 11
Deelt u de mening dat uit onder andere onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving
(PBL) blijkt dat bijna een half miljoen middeninkomens, mede door de huidige inkomensgrens,
tussen wal en schip zijn komen te vallen op de woningmarkt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
Nee, deze mening deel ik niet volledig. In het onderzoek «Middeninkomens op de woningmarkt»
heeft het Planbureau voor de Leefomgeving voor verschillende deelgroepen van middeninkomens
gekeken hoe groot hun zogenaamde betaalruimte is voor wonen. Zoals ik in de antwoorden
op Kamervragen 2017Z15651 (ingezonden 17 november 2017) eerder benoemde, betreft het een theoretische benadering
van een inkomensgroep en is geen onderzoek onder woningzoekenden. De betaalruimte
is een theoretisch berekend bedrag dat huishoudens na aftrek van allerlei genormeerde
uitgaven op basis van Nibud-normen overhouden voor wonen. Middeninkomens hebben een
ruimere keus. Bijna 70% van de middeninkomens heeft een koopwoning.
Wel heeft de positie van middeninkomens op de woningmarkt nadrukkelijk mijn aandacht
om te voorkomen dat ze tussen wal en schip dreigen te vallen. Om ook te werken aan
de beschikbaarheid en keuzevrijheid voor huishoudens met een middeninkomen, zet ik
bij de uitvoering van de Nationale woonagenda in op meer middenhuur.
Met oog op betaalbaarheid geldt voor de lagere middeninkomens dat zij op grond van
de tijdelijk verhoogde toewijzingsgrens toegang hebben tot een corporatiewoning met
een huur onder de liberalisatiegrens. Bovendien onderzoek ik de mogelijkheden om binnen
de kaders van Europese regelgeving de huishoudsamenstelling een rol te laten spelen
bij het systeem voor toewijzingen in de corporatiesector. Ik zal u hierover informeren
bij de evaluatie van de herziene Woningwet.
Vraag 12
Deelt u de mening dat een bredere doelgroep voor de sociale huursector kan bijdragen
aan het terugdringen van de segregatie en een verbetering van de leefbaarheid in wijken
met veel sociale huur? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
Corporaties krijgen inderdaad steeds meer te maken met kwetsbare groepen. Het beleid
van de gemeente, corporatie en andere betrokken instanties is een belangrijke factor
in de vraag of de toename van kwetsbare doelgroepen in een wijk ook leidt tot een
toename van overlast. Uit onder andere recent onderzoek van RIGO in opdracht van Aedes
«Veerkracht in het corporatiebezit» blijkt dat maatregelen zoals meer differentiatie
van de woningvoorraad en het uitvoeren van een sociale buurtaanpak de toename van
overlast kan helpen verminderen. Dit geldt ook voor het actief sturen van woningcorporaties
op instroom, waaronder op inkomen maar ook op instroom vanuit bijvoorbeeld de GGZ.
Het toewijzen van sociale huurwoningen aan een bredere doelgroep is reeds mogelijk
binnen de verruimde toewijzingsregel, waarmee 20% sociale huurwoningen kunnen worden
toegewezen aan huishoudens met een inkomen boven € 38.035 (prijspeil 2019) waarvan
de helft aan huishoudens met een inkomen boven de € 42.436 (prijspeil 2019). Daarnaast
kunnen corporaties vanuit de niet-DAEB-tak de woningvoorraad differentiëren en middeninkomens
huisvesten.
Vraag 13
Bent u bereid, nu duidelijk is dat Nederland zelf de hoogte van de inkomensgrens kan
bepalen, te (laten) onderzoeken bij welke inkomensgrens huishoudens (vooral lage middeninkomens)
niet langer tussen wal en schip vallen, met andere woorden: bij welk inkomen heeft
een huishouden voldoende budget om een huurwoning in de vrije markt te huren? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 13
Het is niet altijd mogelijk om zomaar de hoogte van de inkomensgrens aan te passen
zonder dat er sprake is van ongeoorloofde staatssteun, zoals ik toelichtte in antwoord
5. Naar aanleiding van afspraken in de Nationale woonagenda onderzoek ik of het noodzakelijk
is de tijdelijke verhoging te verlengen dan wel dat het in de rede ligt om terug te
vallen op de inkomensgrens van € 38.035 (prijspeil 2019). Ik zal u hierover informeren
bij de evaluatie van de herziene Woningwet.
Vraag 14
Bent u bereid om (te laten) onderzoeken of het wenselijk is om de inkomensgrens per
woningmarktregio en/of per gezinsgrootte te laten differentiëren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 14
Naar aanleiding van afspraken in de Nationale woonagenda onderzoek ik de mogelijkheden
om binnen de kaders van de Europese regelgeving de huishoudsamenstelling een rol te
laten spelen bij toewijzingen in de corporatiesector. Ik zal u hierover informeren
bij de evaluatie van de herziene Woningwet.
Vraag 15
Hoe beoordeelt u het feit dat uit navraag bij Aedes blijkt dat corporaties de tijdelijke
verhoogde inkomensgrens van 41.000 euro nu slechts beperkt gebruiken en dat de corporaties
aangeven dat zij het bedienen van de groep tussen de 36.798 euro en 41.056 euro niet
als hun kerntaak zien omdat het een tijdelijke groep betreft en daar lastig beleid
op te maken is?
Antwoord 15
Het benutten van de toewijzingsmogelijkheden voor een bredere doelgroep is onderdeel
van de evaluatie van de herziene Woningwet. Woningcorporaties hebben momenteel de
mogelijkheden om lokaal te bepalen hoe zij hun toewijzingsbeleid vorm kunnen geven
binnen de gestelde wet- en regelgeving. Gemeenten, huurdersorganisaties en woningcorporaties
kunnen op lokaal niveau prestatieafspraken maken over het benutten van de toewijzingsmogelijkheden.
Vraag 16
Hoe beoordeelt u het feit dat corporaties aangeven dat zij 10% een beperkte marge
vinden waar zij snel overheen gaan, zeker bij een laag aantal mutaties, en waarbij
zij problemen krijgen met de toezichthouder?
Antwoord 16
Woningcorporaties hebben volgens de meest recente verantwoordingsinformatie in 2017
de reeds bestaande toewijzingsruimten van 10% aan huishoudens met een inkomen tussen
€ 38.035 (prijspeil 2019) en € 42.436 (prijspeil 2019) en 10% aan huishoudens met
een inkomen boven de € 42.436 (prijspeil 2019) met respectievelijk 2,0% en 2,3% benut.
Daaruit volgt niet logischerwijs de conclusie dat 10% een beperkte marge zou zijn.
Woningcorporaties kunnen jaarlijks op deze manier duizenden woningen toewijzen, maar
dat doen zij slechts zeer beperkt. Dit kan het gevolg zijn van een beleidsmatige keuze
van corporaties voor woningtoewijzing aan de doelgroep van huishoudens met een laag
inkomen.
Vraag 17
Bent u bereid om te onderzoeken of een permanente verhoging van de inkomensgrens kan
leiden tot betere slaagkansen voor lage middeninkomens in de corporatiesector? Zo
ja, kan dan de huidige toewijzingssystematiek van 80-10-10 aangepast wordt in 90-10?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 17
Naar aanleiding van afspraken in de Nationale woonagenda onderzoek ik of het noodzakelijk
is de tijdelijke verhoging te verlengen dan wel dat het in de rede ligt om terug te
vallen op de inkomensgrens van € 38.035 (prijspeil 2019). Ik zal u hierover informeren
bij de evaluatie van de herziene Woningwet.
Vraag 18
Bent u bereid om in uw beantwoording deze vragen niet samen te vatten maar elk afzonderlijk
te beantwoorden?
Antwoord 18
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.