Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
34 906 Voorstel van wet van de leden Snels, Tony van Dijck, Leijten, Nijboer, Van Raan, Van Rooijen en Azarkan tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met aanscherping van de definitie van «vaste beloning» en introductie van een instemmingsrecht voor de Minister van Financiën met betrekking tot de vaststelling of verhoging van de vaste beloning van een bestuurder van een systeemrelevante bank
Nr. 8 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 13 februari 2019
Inleiding
De initiatiefnemers danken de fracties van VVD, CDA, D66, GroenLinks en SP voor hun
vragen over het voorliggende wetsvoorstel.
Er is veel maatschappelijk debat over de toename van ongelijkheid en meer specifiek
over beloningsverhoudingen binnen grote ondernemingen. Beloningen van topbestuurders
bij grote ondernemingen stijgen trendmatig veel sneller dan de beloningen van modale
werknemers. Het gaat hier om een trend die al enige decennia zichtbaar is en een achtergrond
kent in verschillende maatschappelijke ontwikkelingen, zoals globalisering en technologische
ontwikkeling (zie bijvoorbeeld WRR, 2014, Hoe ongelijk is Nederland). De leden van de SP-fractie vragen naar extra instrumenten om de beloning van bestuurders
te beïnvloeden, zoals de Wet normering topinkomens. De financiële sector verschilt
fundamenteel van andere sectoren in de markt met betrekking tot de functie die wordt
vervuld en de regulerende rol die de overheid heeft. Stabiliteit en vertrouwen zijn
in de financiële sector aspecten die wezenlijk anders zijn dan bijvoorbeeld bij supermarktketens
of autobedrijven. De financiële sector vervult een nutsfunctie in onze moderne samenleving
als het gaat om bijvoorbeeld het geldverkeer of kredietverlening. Die functie kan
alleen vervuld worden als er sprake is van een grote mate van vertrouwen in de betrokken
instellingen. Als vertrouwen wegvalt, dan kan dat via kapitaalvlucht en bankruns leiden
tot maatschappelijke chaos. Dat is ook de reden waarom systeemrelevante banken eigenlijk
niet failliet kunnen en mogen gaan. Zoals de leden van de D66-fractie stellen, is
het van essentieel belang dat de bancaire sector een transparante en veilige sector
is die de Nederlandse economie ondersteunt, midden in de samenleving staat en die
het belang van klanten voorop stelt. Ook de bestaande nationale en internationale
wet- en regelgeving benadrukt het specifieke maatschappelijke belang van de financiële
sector. Stabiliteit en vertrouwen zijn belangrijke voorwaarden voor het maatschappelijk
functioneren van de sector.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de verantwoordelijkheid van de politiek en
meer specifiek de Minister van Financiën zich verhoudt tot het beleid dat aandeelhouders
geconfronteerd moeten worden met het falen van een financiële instelling. In het kader
van het specifieke maatschappelijke belang van de financiële sector, zijn er in nationaal
en Europees verband voorwaarden gesteld aan het beloningsbeleid. De aandeelhoudersvergadering
stelt het beloningsbeleid vast, maar is tevens gebonden aan de wet- en regelgeving
op dit punt, juist omdat het falen van instellingen niet alleen gevolgen kan hebben
voor de aandeelhouders, maar veel grotere negatieve maatschappelijke effecten kan
hebben. De voorstellen in dit wetsvoorstel beogen de bestaande regels aan te scherpen
om negatieve financiële prikkels te verminderen en het vertrouwen in de sector te
vergroten. Tegelijkertijd erkennen de initiatiefnemers dat het hier gaat om private
ondernemingen. Beloningen onder de Wet normering topinkomens laten vallen, een wet
die bedoeld is voor de publieke sector, dan wel te verplichten dat topinkomens onder
een cao vallen, is in dit wetsvoorstel niet aan de orde. Het gaat om private bedrijven
waarbij de overheid als systeemverantwoordelijke voor de stabiliteit van de sector
maatregelen kan nemen om risico’s voor instabiliteit te mitigeren. De financiële sector
is niet te vergelijken met andere commerciële sectoren vanwege de maatschappelijke
rol die de sector vervult, maar is ook geen publieke sector die volledig onder politieke
verantwoordelijkheid valt. De initiatiefnemers hechten eraan deze zorgvuldige balans
in acht te nemen.
Algemeen
De leden van de CDA-fractie vragen naar een appreciatie van de brief van de Minister
van Financiën met voorstellen voor aanscherping van het beloningsbeleid bij financiële
instellingen. De initiatiefnemers zien op twee punten een vergelijkbare aanpak van
de Minister en het voorliggende wetsvoorstel. Het voorstel voor een claw-back-regeling
maakt geen deel uit van het voorliggende wetsvoorstel. De initiatiefnemers begrijpen
het doel van dat voorstel, terugvordering van een deel van het salaris van bestuurders
als een falende bank staatssteun nodig heeft, maar zijn benieuwd naar de concrete
invulling en juridische onderbouwing van een dergelijk voorstel. In tegenstelling
tot het voorstel voor een claw-back regeling, grijpt het voorliggende wetsvoorstel
niet met terugwerkende kracht in in het eigendomsrecht.
De twee andere voorstellen hebben vergelijkbare aangrijpingspunten als de voorstellen
uit het voorliggende wetsvoorstel.
Het eerste voorstel van de Minister is de wettelijke verplichting om aandelen en andere
bestanddelen van de vaste beloning waarvan de waarde afhankelijk is van de marktwaarde
van de onderneming gedurende een aantal jaren aan te houden. De belangen van de bestuurder/medewerker
worden zo in lijn gebracht met het langetermijnbelang van de onderneming. De initiatiefnemers
zien een vergelijkbaar risico bij het toepassen van financiële instrumenten in het
vaste deel van de beloning. Die hebben het risico dat bestuurders de prikkel hebben
om de waarde van de onderneming kunstmatig dan wel op korte termijn te vergroten om
zo zelf een hogere beloning te incasseren. Deze prikkel kan verminderd worden, zoals
de Minister voor ogen staat, door een voldoende lange termijn te bepalen waarbinnen
bijvoorbeeld aandelen als deel van het vaste salaris moeten worden aangehouden. De
initiatiefnemers hebben ervoor gekozen om het onderscheid tussen het vaste en variabele
deel van het salaris nader te definiëren. Het vaste deel van de beloning weerspiegelt
de relevante werkervaring en de organisatorische verantwoordelijkheid van de bestuurder/werknemer.
Het ligt dan niet voor de hand in dit deel van het salaris variabele bestanddelen
op te nemen die afhankelijk zijn van de waarde van de onderneming. Het variabele deel
van de beloning, maximaal 20%, is wel afhankelijk van doelen en prestatie. Hier kan
wel gewerkt worden met bestanddelen zoals aandelen. De initiatiefnemers erkennen dat
wanneer er extra eisen aan het aanhouden van aandelen worden gesteld, het verschil
tussen het voorstel van de Minister en het voorstel van de initiatiefnemers in de
aanpak van risicovolle prikkels vermindert en er daarmee niet een fundamenteel verschil
in aanpak is.
Een groter verschil bestaat er in de wijze waarop de totstandkoming van het beloningsbeleid
in de wet wordt vastgelegd. Je zou kunnen zeggen dat de Minister de spelregels wil
vastleggen. Ondernemingen moeten verplicht worden in het openbaar verantwoording af
te leggen over hoe de (voorgestelde) beloning van bestuurders en medewerkers zich
verhouden tot de maatschappelijke functie van de onderneming. Dan wordt het beter
inzichtelijk hoe de onderneming tot een beloningsvoorstel komt en met welke stakeholders
zij overleg hebben gevoerd. De initiatiefnemers staan vergelijkbare spelregels voor
ogen. Dat is ook de reden waarom de initiatiefnemers aansluiten bij de Code Banken.
Tegelijkertijd geven de initiatiefnemers instemmingsrecht aan de Minister van Financiën
bij beloningsvoorstellen voor bestuurders van systeemrelevante banken. In feite stellen
de initiatiefnemers dat het niet voldoende is om alleen de spelregels vast te leggen,
maar dat er ook een scheidsrechter nodig is. De initiatiefnemers erkennen dat de scheidsrechter
dan ook vooral een oordeel moet hebben of het spel volgens de spelregels is gespeeld.
Het wetsvoorstel zou op dit punt nader aangescherpt kunnen worden. Overigens geeft
ook de Minister in zijn brief aan dat in aanvulling op zijn voorstel onderzocht kan
worden of een rol van de toezichthouders hierbij wenselijk is en hoe die vormgegeven
kan worden. In dat geval komen de voorstellen van de Minister en de initiatiefnemers
dicht bij elkaar te liggen en is de vraag hoe de scheidsrechterrol wordt vormgegeven.
De leden van de D66-fractie vragen ook naar de wijze waarop bepaald wordt welke banken
systeemrelevant zijn. De initiatiefnemers bepalen in het wetsvoorstel niet zelf welke
banken systeemrelevant zijn. In de bankenunie gebeurt dat door DNB op basis van richtsnoeren
die door de Europese Bankenautoriteit worden opgesteld. Op dit moment worden vijf
Nederlandse banken, dus in feite alle grote banken in Nederland, als systeemrelevant
aangemerkt.
De leden van de fracties van D66 en GroenLinks vragen naar het onderscheid dat gemaakt
wordt in maatschappelijke onrust over beloningen bij banken en bij andere sectoren
zoals grote supermarktketens. Zij vragen of er een rol is weggelegd voor de politiek
zou bijvoorbeeld Ahold de beloningsstructuur aanpassen. De initiatiefnemers zijn van
oordeel dat het beloningsbeleid van bestuurders bij grote ondernemingen deel is van
het maatschappelijk debat waar ook de politiek een rol in speelt. Ook bij grote ondernemingen
buiten de financiële sector zijn er regels voor het beloningsbeleid van bestuurders,
zoals vastgelegd in de Nederlandse Corporate Governance Code. Er is wel een verschil
in politieke verantwoordelijkheid. Bij de financiële sector heeft de overheid nadrukkelijk
de verantwoordelijkheid om met regelgeving bij te dragen aan betrouwbaarheid en stabiliteit
van de sector. Dat is een andere verantwoordelijkheid dan bij supermarkten of in de
auto-industrie. Het is echter waar, zoals de initiatiefnemers ook in antwoord op de
Afdeling advisering van de Raad van State stelden, dat er een breder debat is over
topbeloningen dan alleen in de financiële sector.
Aanleiding en achtergrond
De leden van de D66-fractie vragen naar de werking van het Nederlandse bonusplafond
en de evaluatie van de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (Wbfo). Op basis
van de bevindingen van het externe onderzoek1 van de evaluatie van de Wbfo lijkt het aannemelijk dat het Nederlandse bonusplafond
van 20% prudentiële risico’s verder inperkt dan het Europese bonusplafond van 100%.
De initiatiefnemers zien dit als ondersteuning van hun opvatting dat wetgeving bijdraagt
aan het verminderen van perverse prikkels die uit kunnen gaan van een niet-beheerst
beloningsbeleid. Deze leden vragen ook of empirisch aangetoond kan worden dat er in
andere EU-lidstaten meer risico’s worden genomen dan in Nederland. Bij de initiatiefnemers
zijn geen indicatoren bekend die de daadwerkelijke mate van risiconemen in financiële
ondernemingen in verschillende landen kwantificeert. Een zinvolle vergelijking lijkt
daarom niet mogelijk.
De initiatiefnemers zijn het eens met de leden van de fracties van het CDA, D66 en
GroenLinks dat een veilige, stabiele en transparante bancaire sector van groot maatschappelijk
belang is, dat er sinds de financiële crisis veel maatregelen zijn genomen, maar dat
het vertrouwen in de sector, mede door verschillende recente schandalen, zoals de
leden van de CDA-fractie dat formuleren, nog niet op het gewenste peil is. De directe
aanleiding voor dit wetsvoorstel is inderdaad het inmiddels ingetrokken voorstel van
de Raad van Commissarissen van ING voor een loonsverhoging van 50 procent voor de
bestuursvoorzitter.
De leden van de D66-fractie vragen naar de relatie van dit wetsvoorstel met het tot
stand komen van de bankenunie. De architectuur van de bankenunie, waar onder meer
een resolutiemechanisme en een depositogarantiestelsel bouwstenen van zijn, maakt
deel uit van de Europese aanpak om tot een stabiel functioneren van de monetaire en
bankenunie te komen. Tegelijkertijd blijft er ruimte voor landen om aanvullende maatregelen
te nemen. Zo heeft Nederland wetgeving die bonussen in de beloning van medewerkers
tot een percentage van 20 procent maximeert. De evaluatie van de Wet beloningsbeleid
financiële ondernemingen geeft geen aanleiding tot de conclusie dat strenger beleid
in Nederland ten koste gaat van de concurrentiepositie van Nederlandse instellingen.
De evaluatie stelt wel dat het aannemelijk lijkt dat het Nederlandse bonusplafond
van 20% prudentiële risico’s verder inperkt dan het Europese bonusplafond van 100%.
Dezelfde verwachting hebben de initiatiefnemers van de voorstellen uit dit wetsvoorstel.
In overleg met de initiatiefnemers is door het Ministerie van Financiën advies gevraagd
aan de ECB over dit wetsvoorstel. Het advies (CON/2018/44), ondertekend door de president
van de ECB, is op 23 oktober door de ECB publiek gemaakt met als hoofdconclusie dat
het wetsvoorstel, met name de rol van de Minister van Financiën, niet in strijd lijkt
met de toezichtbevoegdheden van de ECB. Wel moet duidelijk zijn dat de beoordeling
van solide governanceregelingen de bevoegdheid blijft van de ECB. Kortom, het wetsvoorstel
botst niet met de Europese verordeningen binnen de bankenunie en daarmee is een zorg
van de Afdeling advisering van de Raad van State, en naar de initiatiefnemers hopen
ook van de leden van de D66-fractie, weggenomen.
De leden van de fracties van het CDA en D66 vragen om wetenschappelijk onderzoek naar
beloningen in aandelen. Stichting GXP heeft in haar evaluatierapport van de Wet beloningsbeleid
financiële ondernemingen (Wbfo) een korte literatuurstudie opgenomen2. Zo staat op pagina 11:
«De vorm en het tijdstip van uitbetaling van een prestatie-afhankelijke variabele
beloning is belangrijk voor het effect op risicogedrag van financiële professionals.
Als werknemers die in aandelen worden beloond deze aandelen een tijd moeten aanhouden,
zijn ze eerder geneigd beslissingen te nemen die waarde creëren voor de onderneming
op lange termijn en daarmee waardevollere aandelen opleveren. Hierdoor kunnen de belangen
van de werknemers beter in lijn worden gebracht met de lange termijn-belangen van
de onderneming. Hetzelfde geldt voor werknemers die uitbetaald worden in uitgestelde
beloning (deferral) in cash of in aandelen, waarbij op het moment van uitbetaling
wordt beoordeeld of de toekenning terecht was. Werknemers zullen hierdoor eerder een
conservatief bedrijfsbeleid volgen en het bedrijfsrisico verminderen (Edmans en Liu,
2010). Als werknemers zonder deferrals (bijvoorbeeld in contanten) worden beloond
worden ze meteen beloond voor transacties waarmee ze de onderneming op lange termijn
mogelijk blootstellen aan grote risico’s, die zich pas verwezenlijken nadat de werknemer
zijn prestatie afhankelijke beloning voor die transactie heeft ontvangen».
Daarnaast verwijzen de initiatiefnemers naar het artikel «Bonussen en andere prestatieprikkels
zijn geen goede gewoonte en hebben vaak nadelige effecten3». In dit artikel beschrijft hoogleraar Naomi Ellemers dat het lastig vast te stellen
is wat de precieze effecten zijn van strenger beloningsbeleid, maar dat het erop lijkt
dat de financiële sector in Nederland nu meer personeelsleden uit het buitenland aantrekt
dan voorheen ondanks de invoering van de Wbfo. Verder beschrijft ze dat bonussen en
andere prestatieprikkels probleemgedrag kunnen uitlokken en dat wetenschappelijke
studies allerlei nadelen laten zien van het gebruik van variabele beloningen, van
het tegenwerken van collega’s tot regelrechte fraude. De initiatiefnemers zijn niet
bekend met wetenschappelijk onderzoek naar de rol van vaste beloningen (zonder aandelen)
voor de stabiliteit van financiële stelsels.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen om nadere kwantitatieve informatie over
de potentiële risico’s bij banken. Het is lastig om dergelijke risico’s te kwantificeren,
maar we weten wel wat de schadelijke gevolgen zijn geweest van de vorige financiële
crisis. De economie kromp met 22 miljard euro, honderdduizenden mensen verloren hun
baan, banken en verzekeraars moesten met miljarden euro’s overheidsgeld overeind worden
gehouden en de huizenprijzen daalden gemiddeld met 20%4. Verder verwijzen de initiatiefnemers naar bijlage 11: Monitor financiële interventies
bij het Financieel Jaarverslag Rijk 2017. In die bijlage wordt overzichtelijk weergegeven
hoeveel miljarden euro’s er zijn uitgegeven aan banken als direct gevolg van de crisis.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de fracties van de VVD, CDA en SP vragen bij het instemmingsvereiste
van de Minister van Financiën bij beloningsvoorstellen voor bestuurders van systeemrelevante
banken naar het kader waaraan de Minister deze voorstellen moet toetsen en of politieke
overtuiging daarbij een rol kan spelen. Zij vragen ook hoe de Minister tot instemming
kan komen. In het wetsvoorstel sluiten de initiatiefnemers aan bij het kader dat door
de sector zelf is opgesteld in de Code Banken. Passend in deze code is dat beloningsbeleid
zorgvuldig, duurzaam en beheerst is, waarbij rekening is gehouden met het maatschappelijk
draagvlak. Het gaat dus niet om de politieke overtuiging van de Minister, maar op
de wijze waarop voorstellen tot stand komen. De initiatiefnemers hebben daarom deze
formulering uit de Code Banken opgenomen in de wettekst. Op vragen van de leden van
de fracties van het CDA, D66 en GroenLinks, geven de initiatiefnemers aan dat in het
voorgestelde artikel 1:130 lid 3 is opgenomen dat in verband met de instemming door
de Minister van Financiën bij AMvB nadere regels kunnen worden gesteld. Te overwegen
valt om nadere regels te stellen over de over te leggen gegevens (hoe hebben instellingen
zich vergewist van maatschappelijk draagvlak) en over de passendheid van een vaste
beloning (met welke referentiegroep worden de loonstijgingen vergeleken). De initiatiefnemers
zijn het met de D66-fractie eens dat voorkomen moet worden dat de geest van de wet
omzeild kan worden door de nadere regels te specifiek te maken. Deze nadere regels
zouden de Minister in staat moeten stellen om tot een weloverwogen oordeel te komen.
Uiteindelijk, zo zijn de initiatiefnemers van oordeel, is er een scheidsrechter nodig
die toetst of de spelregels gevolgd zijn. Vanwege zijn systeemverantwoordelijkheid
voor het financiële stelsel is de Minister het meest geschikt om deze rol van scheidsrechter
op zich te nemen, aldus de initiatiefnemers in reactie op vragen van de D66-fractie.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de rol van de Tweede Kamer en vragen of ook
in andere landen een dergelijke systematiek toegepast wordt. De Minister stelt de
Tweede Kamer schriftelijk in kennis van zijn instemming met een beloningsvoorstel.
Het is niet de Tweede Kamer die een beloning vaststelt van bestuurders, maar de Kamer
kan de Minister altijd vragen stellen over beloningen bij grote financiële instellingen.
Dat is ook zonder dit wetsvoorstel al mogelijk en gebeurde in de casus van ING in
het voorjaar van 2018. De maatschappelijke druk en de druk van de volksvertegenwoordiging
zorgde er in dit geval voor dat een voorstel werd teruggenomen. Over de wijze waarop
dit in andere landen gebeurt hebben de initiatiefnemers geen overzicht. Overigens,
in antwoord op vragen van de VVD-fractie, blijven de bevoegdheden die er nu zijn voor
zowel de organen binnen de onderneming als die van de toezichthouders ongewijzigd.
De Raad van Commissarissen blijft verantwoordelijk voor het beloningsbeleid, DNB en
de ECB blijven verantwoordelijk voor het toezicht op de systeemrelevante banken.
De leden van de fracties van de VVD, CDA en D66 vragen naar de noodzaak om nadere
regels te stellen aan de wijze waarop de vaste beloning is samengesteld. Er is een
lange trend om beloningen van bestuurders deels uit te betalen in aandelenpakketten
of andere financiële instrumenten. Bij een stijging van de waarde van de onderneming
neemt daardoor ook de hoogte van de uiteindelijke beloning toe. De Nederlandse wetgever
heeft na de financiële crisis geoordeeld dat er verkeerde prikkels uitgaan van het
werken met forse bonussen. Die kunnen er namelijk aan bijdragen dat te hoge risico’s
worden genomen door bestuurders en medewerkers van de financiële instelling om op
korte termijn individueel profijt te hebben ten koste van de positie van de instelling
op langere termijn. Er is daarom een bonusplafond van 20% ingevoerd ter voorkoming
van perverse prikkels die kunnen leiden tot ongewenste en onverantwoorde risico’s
voor de (soliditeit van de) onderneming en tot het veronachtzamen van het klantbelang.
Het toepassen van variabele elementen in de vaste beloning die gekoppeld zijn aan
de waarde van de onderneming kunnen vergelijkbare negatieve prikkels hebben. Dat is
de reden om te bepalen dat vaste beloningen alleen uit vaste elementen mogen bestaan.
De initiatiefnemers delen de constatering van de leden van de CDA-fractie en D66-fractie
dat het beperken van negatieve prikkels in de vaste beloning ook kan door eisen te
stellen aan de periode gedurende welke aandelen bijvoorbeeld niet verkocht mogen worden
maar moeten worden aangehouden. Als deze periode lang genoeg is, kan de beloning in
lijn worden gebracht met de waardeverhoging van de onderneming op lange termijn. De
initiatiefnemers stellen wel vast dat de aandeelhouderswaarde, ook als die niet alleen
op de korte maar ook op de langere termijn is gericht, niet het enige belang is dat
gediend moet worden door grote financiële instellingen. Juist omdat zij een publieke
rol vervullen, kan het beleid en dus ook het beloningsbeleid niet alleen gebaseerd
zijn op de belangen van aandeelhouders.
Verhouding tot andere regelgeving en Europese internationale context
De leden van de fracties van de VVD, CDA en GroenLinks vragen naar de verhouding met
Europese wet- regelgeving. Daarbij moet als eerste gesteld worden dat wetgeving die
regels stelt aan beloningen bij private bedrijven beargumenteerd moeten worden. De
initiatiefnemers zijn op deze argumentatie ingegaan, mede naar aanleiding van de opmerkingen
van de Afdeling advisering van de Raad van State. De verantwoordelijkheid die de overheid
heeft voor de stabiliteit van de financiële sector en het vertrouwen dat burgers moeten
kunnen hebben in banken zijn belangrijke redenen voor het stellen van regels door
de overheid. Ook de huidige Europese wet- en regelgeving stelt daarom grenzen aan
de vrijheid van het beloningsbeleid voor bestuurders en bepaalde medewerkers bij financiële
instellingen. Het voorliggende wetsvoorstel sluit bij die wetgeving aan. Het wetsvoorstel
is een wijziging van de Wet op het financieel toezicht. Daarbij kunnen lidstaten in
de Europese Unie en de Bankenunie aanvullende regels stellen zolang die niet botsen
met de Europese regelgeving of verordeningen. In antwoord op de vragen van de leden
van de fractie van GroenLinks en D66 naar subsidiariteit en het Europese speelveld
stellen de initiatiefnemers dat Nederland nu al een strengere wetgeving ten aanzien
van bonussen kent dan andere Europese landen. Zeker als de financiële sector zo groot
is als in ons land en daarmee de risico’s en de effecten wanneer er opnieuw een crisis
zou ontstaan ook zeer aanzienlijk zijn, is er reden voor Nederland om aanvullende
regels te stellen.
De leden van de VVD-fractie en CDA-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt
tot grondwettelijke normen en klassieke vrijheden en hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt
tot internationaal recht, zoals bijvoorbeeld het eigendomsrecht. Het eigendomsrecht
van systeemrelevante banken is vastgelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij
het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de artikelen 16 (vrijheid
van ondernemerschap) en 17 (recht op eigendom) van het Handvest van de grondrechten
van de Europese Unie. Eigendom in de zin van het EVRM bestaat uit rechten en belangen
die een vermogenswaarde vertegenwoordigen, hieronder vallen ook aandelen in een onderneming.
De Nederlandse vertaling van het eerste artikel uit het Eerste Protocol bij het EVRM
luidt:
«Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn
eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang
en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal
recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan,
dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om
het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of
om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren».
Bij een inmenging in het eigendomsrecht zoals bedoeld in het Eerste Protocol bij het
EVRM moet getoetst worden of de inbreuk bij wet is voorzien. De inmenging moet daarnaast
een gerechtvaardigd algemeen belang dienen, hiervoor hebben de lidstaten een ruime
«margin of appreciation». Deze marge geeft nationale autoriteiten een zekere beoordelingsvrijheid.
Daarnaast dient er een behoorlijk evenwicht getroffen te worden tussen de vereisten
van het algemeen belang en de bescherming van de fundamentele rechten, dit betreft
de proportionaliteit van de maatregel. Ook bij het toetsen van de proportionaliteit
hebben de lidstaten een ruime «margin of appreciation». Hierbij worden zwaardere eisen
gesteld bij de ontneming van eigendom dan bij de regulering van eigendom. De initiatiefnemers
verwijzen naar het artikel «Kwestie van fair balance, de Wbfo als instrument om in
te grijpen in beloning in het licht van het eerste protocol EVRM» voor meer informatie5.
De leden van de VVD-fractie en CDA-fractie vragen naar de verhouding in bevoegdheden
tussen de Minister van Financiën en de ECB en of hierover advies is gevraagd aan de
Europese Commissie of de ECB. In de memorie van toelichting zijn de initiatiefnemers
uitgebreid ingegaan op deze verhouding, mede naar aanleiding van opmerkingen van de
Afdeling advisering van de Raad van State. In overleg met de initiatiefnemers is door
het Ministerie van Financiën over dit wetsvoorstel advies gevraagd aan de ECB. Het
advies (CON/2018/44), ondertekend door de president van de ECB, is op 23 oktober 2018
door de ECB publiek gemaakt. De conclusie is dat de voorstellen uit het wetsvoorstel
niet in strijd lijken met de bevoegdheden van de ECB. Van belang is dat de Minister
niet beoordeelt of de kredietinstellingen voldoen aan de verplichting om te beschikken
over solide governanceregelingen, want daarop toezicht houden is de bevoegdheid van
de ECB. De ECB wijst er dan ook op dat in aanvullende algemene maatregelen van bestuur
vermeden moet worden dat er een conflict ontstaat met de toezichtsbevoegdheden van
de ECB. Mocht de Minister op enig moment besluiten om de mogelijkheid uit dit wetsvoorstel
te gebruiken om middels een AMvB nadere invulling te geven aan de voorstellen uit
dit wetsvoorstel, dan ligt het in de rede om hier opnieuw advies over te vragen aan
de ECB.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat de Staat verantwoordelijk
of aansprakelijk kan worden gehouden voor besluiten en overwegingen die achteraf onjuist
of ongegrond blijken te zijn. De potentiële aansprakelijkheid voor onjuiste of onrechtmatige
besluiten is in ons rechtssysteem een van de belangrijke pijlers voor een rechtvaardige
rechtsbedeling. Ook de overheid kan zich niet op voorhand onttrekken aan eventuele
schadeclaims als gevolg van onjuist of onrechtmatig handelen, waaronder het nemen
van een onjuist of onrechtmatig besluit kan worden begrepen. In algemene zin geldt
echter dat van eventuele aansprakelijkheid feitelijk pas sprake kan zijn, indien de
aansprakelijkheid door het overheidsorgaan dat verantwoordelijk is voor het nemen
van het besluit deze aansprakelijkheid erkent, of indien de aansprakelijkheid een
gegeven is, omdat door een (onherroepelijke) rechterlijke uitspraak de onjuistheid,
dan wel de onrechtmatigheid van het besluit en de aansprakelijkheid daarvoor zijn
komen vast te staan. Bij de beoordeling door de rechter van de aansprakelijkheid is
daarbij onder meer van belang, in hoeverre de Minister bij zijn beslissing over het
al dan niet instemmen met het verzoek zorgvuldig heeft gehandeld en in redelijkheid
tot zijn besluit heeft kunnen komen. De formulering in het vierde lid van het voorgestelde
artikel 1:130 geeft de Minister hierbij in beginsel de nodige beleidsruimte om tot
een afweging te komen. De rechter zal de ruime discretionaire bevoegdheid die de Minister
ter zake heeft in de regel respecteren. Andere aspecten die een rol bij de beoordeling
spelen zijn bijvoorbeeld de vraag of er sprake is van een causaal verband tussen de
geclaimde schade en het genomen besluit en of de onjuistheid of onrechtmatigheid aan
het overheidsorgaan kan worden toegerekend.
De leden van de VVD-fractie stellen vragen over de concurrentiepositie en het vestigingsklimaat,
mede gezien de naderende Brexit. Net als bij de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen
kiezen de initiatiefnemers voor aanvullende regels naast Europese regelgeving. In
de evaluatie van de Wbfo is ook gekeken naar de impact op de concurrentiepositie van
financiële ondernemingen en het vestigingsklimaat. Ten aanzien van de neveneffecten
met betrekking tot de arbeidsmobiliteit liet het externe onderzoek (tot en met 2016)
geen evidente effecten zien. Bovendien bleek uit dat onderzoek dat Nederlandse financiële
ondernemingen aantrekkelijk bleven voor buitenlandse arbeidskrachten. Op basis van
cijfers (tot en met 2016) van de Europese Centrale Bank was niet op te maken dat het
Nederlandse bonusplafond tot gevolg heeft gehad dat banken zich minder vaak in Nederland
vestigen. De initiatiefnemers verwijzen wel nog naar de brief van de Minister waarin
hij stelt dat voorzichtigheid is geboden bij het duiden van de uitkomsten van de evaluatie
van de Wbfo, omdat de effecten van de Wbfo vaak niet zuiver kunnen worden vastgesteld6. De Minister zal de Wbfo over vier jaar wederom evalueren.
De leden van de VVD-fractie vragen om een overzicht van de beloning van bankbestuurders
in EU-landen, afgezet tegen het balanstotaal van de desbetreffende banken. Bij De
Nederlandsche Bank (DNB) is nagevraagd of er overzichten of tabellen zijn met daarin
ratio’s van de beloningen binnen financiële instellingen ten opzichte van het balanstotaal.
DNB heeft aangegeven dergelijke overzichten of tabellen niet te hebben of niet te
kunnen delen. Instellingen, zowel significant als niet-significant, nemen zelf vaak
gegevens op in hun jaarverslagen (en bijbehorende remuneration reports). Hieruit volgt
onder meer hoeveel er totaal aan beloningen wordt uitgegeven door instellingen. Ook
bevatten de jaarverslagen over het algemeen informatie over de beloningen van de Raad
van Bestuur en Raad van Commissarissen.
De leden van de D66-fractie vragen om een overzicht van de daadwerkelijke ontwikkeling
van variabele versus vaste beloning in Nederland en in de Europese Unie. De initiatiefnemers
verwijzen naar het rapport van de European Banking Authority (EBA), waarin cijfers
staan over personen die minstens een miljoen euro per jaar verdienen en werkzaam zijn
voor een bank7. Het betreft hier cijfers tot en met 2016. Onderstaande figuren uit dit rapport laten
voor elke lidstaat zien wat de verhouding is tussen de variabele en vaste beloning
voor bankmedewerkers die meer dan een miljoen euro verdienen.
Uit deze cijfers blijkt dat de variabele beloning in Nederland relatief laag is ten
opzichte van andere landen. Het feit dat de variabele beloningen in Nederland relatief
laag zijn ten opzichte van andere Europese lidstaten betekent niet dat er geen aanscherping
nodig is van het beloningsbeleid bij financiële instellingen. Mede door verschillende
recente schandalen is gebleken dat het vertrouwen in de financiële sector nog niet
op het gewenste peil is. Dat er iets moet gebeuren blijkt ook uit het feit dat de
Minister van Financiën zelf met voorstellen komt om het beloningsbeleid aan te scherpen.
Omdat de financiële sector in Nederland zo groot is en daarmee de risico’s die zouden
ontstaan als er opnieuw een crisis uitbreekt ook aanzienlijk zijn, is er reden voor
Nederland om aanvullende regels te stellen. Nederland heeft destijds bij de Wbfo gekozen
voor strengere wetgeving dan andere Europese landen ter voorkoming van perverse prikkels
die kunnen leiden tot ongewenste en onverantwoorde risico’s voor de (soliditeit van
de) onderneming en tot het veronachtzamen van het klantbelang.
Onderstaande figuren zeggen overigens niks over de hoeveelheid aandelen die worden
uitgekeerd, omdat aandelen in de huidige situatie zowel als vaste of als variabele
beloning uitgekeerd kunnen worden. Wat de initiatiefnemers betreft zou een vaste beloning
ook daadwerkelijk vast moeten zijn, waardoor aandelen alleen als variabele beloning
uitgekeerd kunnen worden. De hoge percentages voor Griekenland, Ierland en Liechtenstein
kunnen, respectievelijk, worden verklaard door het feit dat er in Griekenland slechts
één medewerker boven de grens van € 1 miljoen uitkwam, in Ierland uitzonderingen kunnen
worden gemaakt voor bepaalde instellingen en in Liechtenstein het Europese bonusplafond
van 100% nog niet was geïmplementeerd in 2016.
Bron: Benchmarking of remuneration practices at the European Union level and data
on high earners (EBA, pagina 17)
Bron: Benchmarking of remuneration practices at the European Union level and data
on high earners (EBA, pagina 51)
De leden van de D66-fractie vragen hoeveel medewerkers binnen de bancaire sector beloond
worden in aandelen en welk deel van hun beloning wordt gevormd door aandelen, zowel
in Nederland als in andere EU-lidstaten. De gevraagd informatie is slechts in beperkte
mate beschikbaar. De initiatiefnemers verwijzen opnieuw naar het rapport van de EBA,
waarin alleen wordt gekeken naar de medewerkers die meer dan een miljoen euro verdienen.
De leden van de VVD-fractie en D66-fractie vragen of er andere democratische landen
zijn waar de regering een instemmingvereiste heeft. Voor zover de initiatiefnemers
weten zijn er geen andere democratische landen waar de regering een instemmingsvereiste
heeft bij het bepalen van de beloning van bestuurders van systeemrelevante banken.
Er is daarom ook geen wetenschappelijk of empirisch bewijs dat een instemmingsvereiste
bijdraagt aan het vertrouwen van burgers in banken.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het bonusbeleid is vormgegeven in andere EU-lidstaten.
In het evaluatierapport van de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen is een
schema opgenomen op pagina 27 (zie figuur hieronder) met daarin de bonusplafonds in
andere Europese lidstaten. Dit schema bevestigt het beeld dat het bonusplafond in
Nederland relatief laag is ten opzichte van andere landen. De initiatiefnemers benadrukken
nogmaals dat recente nationale schandalen en de omvang van de financiële sector in
Nederland voldoende aanleiding geven om aanvullende maatregelen te nemen.
Uitvoering en handhaving
De leden van de D66-fractie vragen of DNB voldoende instrumentarium heeft om effectief
toezicht uit te oefenen. De toezichthouder kan diverse maatregelen treffen om naleving
van de beloningsbepalingen door banken af te dwingen. De toezichthouder beschikt over
informele en formele handhavingsinstrumenten, die kunnen worden opgelegd aan rechtspersonen
en natuurlijke personen. De toezichthouder is in beginsel verplicht de oplegging van
bestuurlijke sancties openbaar te maken. De initiatiefnemers zijn van mening dat de
casus ING heeft aangetoond dat het huidige instrumentarium nog niet voldoende is.
Daarom hebben zij dan ook dit wetsvoorstel ingediend.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister moet meten of een beloning van
een individuele bankier kan rekenen op maatschappelijk draagvlak. De initiatiefnemers
merken op dat deze referentie naar maatschappelijk draagvlak op dit moment door banken
zelf al is opgenomen in de Code Banken. Daarnaast verwijzen de initiatiefnemers naar
een bovenstaand antwoord dat er door de Minister van Financiën bij AMvB nadere regels
kunnen worden gesteld. Deze nadere regels kunnen bijvoorbeeld gaan over hoe instellingen
zich vergewissen van maatschappelijk draagvlak en waarmee de loonstijgingen worden
vergeleken. De ECB heeft in haar uitgebrachte advies aangegeven dat de Minister niet
mag beoordelen of banken voldoen aan hun verplichting om te beschikken over solide
governanceregelingen. Er moet dus worden vermeden dat eventuele nadere regels aanleiding
geven tot een conflict met de toezichtsbevoegdheden van de ECB.
De leden van de D66-fractie vragen of dit wetsvoorstel ervoor zorgt dat een beloningsbeslissing
teruggedraaid kan worden wanneer het maatschappelijke draagvlak achteraf blijkt te
ontbreken. Dit wetsvoorstel voorziet in een rol voor de Minister van Financiën bij
een voorgenomen salarisverhoging en niet in een mogelijkheid tot het terugdraaien
nadat eerder toestemming is gegeven.
De leden van de D66-fractie en GroenLinks-fractie hebben vragen gesteld over wat er
gebeurt als de Minister van Financiën niet instemt met een salarisverhoging. Dit wetsvoorstel
zorgt er alleen voor dat de Tweede Kamer wordt geïnformeerd over instemming en niet
over weigering. Hierdoor verwachten de initiatiefnemers niet dat dit wetsvoorstel
leidt tot minder vertrouwen in de bancaire sector.
De leden van de VVD-fractie en CDA-fractie vragen welke rechtsmiddelen openstaan tegen
het besluit van de Minister van Financiën. Bovendien vragen zij of dit een besluit
c.q. beschikking is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met de mogelijkheid
van bezwaar of beroep. Verder vragen deze leden of dit dan zou betekenen dat feitelijk
niet de Minister of de Tweede Kamer, maar de rechter kan oordelen over een beloning.
Het verzoek waarbij instemming van de Minister wordt gevraagd moet in bestuursrechtelijke
zin worden aangemerkt als een aanvraag om een beschikking te nemen. Ingevolge artikel 1:3
van de Awb wordt onder het begrip «aanvraag» verstaan: een verzoek van een belanghebbende,
een besluit te nemen. Op basis van het voorgestelde artikel 1:130 Wft is de belanghebbende
het orgaan dat of degene die binnen de bank de beloning vaststelt. Onder het begrip
«beschikking» wordt in de Awb verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking
is, met inbegrip van een afwijzing van een aanvraag daarvan.
Indien de Minister naar aanleiding van het verzoek tot instemming met de voorgenomen
vaststelling of verhoging van de vaste beloning zou besluiten zijn instemming te weigeren
zal hij zijn beschikking volgens de regels van de Awb schriftelijk kenbaar moeten
maken aan de belanghebbende en staat vervolgens op grond van de daarvoor in de Awb
opgenomen voorschriften voor de belanghebbende de mogelijkheid open om daar bezwaar
tegen te maken en desgewenst, indien het bezwaar na het volgen van een bezwaarschriftprocedure
ongegrond wordt verklaard, tegen de beslissing op het bezwaar in beroep te gaan bij
de rechter, zoals gebruikelijk is bij alle overheidsbeschikkingen. Daarnaast heeft
ook de bestuurder voor wie het verzoek wordt gedaan een rechtstreeks belang bij de
beschikking. Hij is «derde belanghebbende» met dezelfde bezwaar- en beroepsrechten
als het orgaan dat of degene die binnen de bank de beloning vaststelt.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de rechtszekerheid wanneer de beloning direct
afhankelijk wordt gemaakt van de mogelijk wisselende maatschappelijke opvattingen
over een beloningsvoorstel. Dit wetsvoorstel vereist dat de beloning van bestuurders
van systeemrelevante banken passend is met het oog op een beheerst en duurzaam beloningsbeleid
waarbij rekening wordt gehouden met het maatschappelijk draagvlak. Het maatschappelijk
draagvlak is derhalve een factor maar niet de enige factor. Voor rechtszekerheid is
voorzienbaarheid van belang. Een dialoog met stakeholders voorafgaand aan het opstellen
van een beloningsvoorstel kan hieraan bijdragen. Daarnaast blijft er sprake van rechtszekerheid
van een vastgestelde beloning. Maatschappelijke opvattingen kunnen in de loop der
tijd aan verandering onderhevig zijn, maar dit wetsvoorstel voorziet niet in doorwerking
van veranderde maatschappelijke opvattingen over beloningen in een reeds met een betrokken
bankbestuurder afgesloten arbeidsovereenkomst (nadat de Minister van Financiën met
de verhoging van de beloning heeft ingestemd).
De leden van de VVD-fractie vragen naar hoe hoog de uitvoeringskosten zijn van dit
wetsvoorstel. De initiatiefnemers gaan ervan uit dat de uitvoeringskosten verwaarloosbaar
zijn. Zij zullen voor de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel navragen bij de
Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) of de NVB hierin meer inzicht kan geven.
Inwerkingtreding
De leden van de D66-fractie vragen de initiatiefnemers waarop de duur van een overgangsperiode
van twee jaar is gebaseerd. Zij vragen of dit voldoende rechtszekerheid geeft aan
alle bankmedewerkers en of er onderscheid wordt gemaakt tussen vaste aanstellingen
die al voor de inwerkingtredingsdatum van deze wet zijn aangegaan en nieuwe aanstellingen.
Onderscheid tussen reeds aangegane aanstellingen en nieuwe aanstellingen volgt uit
overgangsrecht in het initiatiefwetsvoorstel. Er is overgangsrecht opgenomen met betrekking
tot bestaande overeenkomsten. Omdat de initiatiefnemers het belang van de voorliggende
wetgeving groot achten, is gekozen voor een overgangstermijn van twee jaar. Twee jaar
overgangsrecht biedt ondernemingen de mogelijkheid om systemen aan te passen en met
werknemers in overleg te treden om de arbeidsvoorwaarden, contractuele afspraken en
dergelijke te herzien. De initiatiefnemers verwijzen naar het (kortere) overgangsrecht
bij de invoering van het bonusplafond (artikel 1:123 Wft). De Wbfo is op 7 februari
2015 in werking getreden. Voor een aantal normen, zoals het bonusplafond, gold een
overgangstermijn ten aanzien van bestaande contracten en afspraken. Deze overgangstermijn
hield in dat financiële ondernemingen tot 1 januari 2016 de tijd hadden om de bestaande
variabele beloning van medewerkers die voor 1 januari 2015 in dienst waren getreden
aan te passen aan het bonusplafond.
Snels
Tony van Dijck
Leijten
Nijboer
Van Raan
Van Rooijen
Azarkan
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.A.W. Snels, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
L. van Raan, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
R.M. Leijten, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
H. Nijboer, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
M.J. van Rooijen, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
Tony van Dijck, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
F. Azarkan, Tweede Kamerlid