Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Jasper van Dijk over "armoede en achterblijvende lonen"
Vragen van Jasper vanDijk (SP) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over armoede en achterblijvende lonen (ingezonden 17 januari 2019).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en van Staatssecretaris
Van Ark (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 14 februari 2019).
Vraag 1
Wat is uw reactie op het rapport «Minimale uitgaven bij een laag inkomen» van het
Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) waarin onderzocht is of er genoeg
inkomsten zijn voor onvermijdbare uitgaven en voor sociale participatie bij gezinnen
op het sociaal minimum?1
Antwoord 1
Het Nibud rapport bevat een overzicht wat verschillende voorbeeldhuishoudens aan inkomen
ontvangen en welke uitgaven zij volgens het Nibud zouden moeten kunnen doen. Dit volgt
dezelfde methodiek als die gehanteerd wordt in de minimumvoorbeeldbegrotingen en de
minima-effectrapportage die het Nibud maakt om de toereikendheid van respectievelijk
de landelijke en gemeentelijke inkomensondersteuning in kaart te brengen.
In het onderzoek wordt een vergelijking gemaakt van de uitgaven uit de minimaeffectrapportage
en de landelijke inkomensondersteuning. Het gemeentelijk minimabeleid is in het onderzoek
niet meegenomen, terwijl gemeenten hier wel beleid op voeren. Voor de meeste huishoudens
die het Nibud laat zien zijn de landelijke regelingen voldoende om in de basisbehoeften
te voorzien. Bij een aantal huishoudens kan een tekort ontstaan wanneer ook de kosten
voor sociale participatie worden meegenomen. Bij die laatste post hebben juist gemeenten
een belangrijke rol om ervoor te zorgen dat ook mensen met een laag inkomen kunnen
participeren. Veel gemeenten bieden om die reden een kindpakket of een kortingspas
aan in combinatie met andere voorzieningen in natura.
Vraag 2, 3, 4, 5
Vindt u het ook onthullend dat uit het onderzoek blijkt dat het minimumloon voor een
stel met kinderen niet voldoende is om van rond te komen en dat een stel met twee
oudere kinderen 217 euro per maand tekortkomt en een stel met vier kinderen maar liefst
305 euro tekortkomt?
Wat gaat u doen nu blijkt dat veel huishoudens op het sociaal minimum in de rode cijfers
zitten (zoals gezinnen, alleenstaanden en paren zonder kinderen)?
Wat is uw reactie op het gegeven dat een gezin met een bijstandsuitkering en twee
oudere kinderen 275 euro per maand tekortkomt en een gezin met vier kinderen zelfs
364 euro per maand tekortkomt?
Vindt u het aanvaardbaar dat gezinnen met een bijstandsuitkering en kinderen in de
tienerleeftijd geld tekortkomen voor hun basisbehoeften?
Antwoord 2, 3, 4, 5
Het Nibud rapport maakt duidelijk dat de basisbehoeften voor veel huishoudens gedekt
worden door de landelijke regelingen voor inkomensondersteuning. Ook het minimumloon
is in veel gevallen voldoende om te voorzien in de basisbehoeften en vaak ook meer.
Voor grote gezinnen van 6 of 8 personen kan er een tekort ontstaan. Dit is ook niet
verrassend gezien dat de kindregelingen een tegemoetkoming bieden in de kosten van kinderen. Hoewel de inkomensondersteuning voor kinderen de
afgelopen jaren flink is geïntensiveerd, zijn deze niet volledig kostendekkend en
beogen dit ook niet te zijn. Kinderen blijven in eerste instantie de financiële verantwoordelijkheid
van de ouders. Daarnaast is de bijstand een vangnet met een sober karakter, dat maakt
het voor grote gezinnen niet eenvoudig om van rond te komen. Het kabinet zet in op
koopkrachtverbetering door intensiveringen in de kindregelingen en een lagere inkomstenbelasting.
Daar hebben grote gezinnen in de bijstand ook voordeel van.
In de beleidsdoorlichting artikel 10: kindregelingen die ik eind december naar uw
Kamer heb gestuurd, is geconcludeerd dat de kinderbijslag en het kindgebonden budget
niet in alle situaties in gelijke mate voorzien in een bijdrage die aansluit op de
kosten van kinderen. De aansluiting van de (vormgeving van de) tegemoetkomingen bij
de kosten van kinderen naar huishoudtype, leeftijd van de kinderen en aantal kinderen
in het gezin kan evenwichtiger. De toenemende kosten van oudere kinderen worden niet
volledig weerspiegeld in de kindregelingen en tevens bouwt het kindgebonden budget
voor grotere gezinnen sneller af dan de relatieve extra kosten van een volgend kind
in het gezin. Deze conclusie sluit aan bij de conclusies uit het Nibud-rapport.
In de reactie op de beleidsdoorlichting heeft het kabinet aangegeven dat er daarom
aanleiding is voor nader onderzoek naar een mogelijke herallocatie van de beschikbare
financiële middelen binnen de kindregelingen. Dit vergt echter een zorgvuldige afweging.
De (inkomens)effecten voor verschillende groepen, inclusief de effecten op het risico
op armoede moeten daarin meegenomen worden.
Het kabinet hecht veel waarde aan de ondersteuning van ouders en de ontplooiing van
kinderen. In het regeerakkoord is afgesproken om € 1 miljard extra vrij te maken om
ouders te ondersteunen. Per 2019 zijn daarom de kinderbijslag en de kinderopvangtoeslag
verhoogd. Vanaf 2020 wordt de grens waar het kindgebonden budget voor paren wordt
afgebouwd flink verhoogd. Deze maatregelen zijn nog niet in de cijfers van het Nibud-rapport
verwerkt.
Verder verlaagt het kabinet de lasten op werk waar juist gezinnen met een inkomen
rond het minimumloon van profiteren. Zo gaan de algemene heffingskorting en de arbeidskorting
allebei elk jaar tot en met 2021 omhoog. Verder verhoogt het kabinet in 2019 de zorgtoeslag
voor paren. Het kabinet zet er ook op in dat als gezinnen op minimumloon meer gaan
werken ze hiervan meer overhouden. In 2020 wordt daarom de arbeidskorting verhoogt
bij het afbouwpunt. Zo hou je meer over als je bij een inkomen op het minimumloon
meer gaat verdienen.
Vraag 3
Wat gaat u doen nu blijkt dat veel huishoudens op het sociaal minimum in de rode cijfers
zitten (zoals gezinnen, alleenstaanden en paren zonder kinderen)?
Antwoord 3
Zie antwoord 2.
Vraag 4
Wat is uw reactie op het gegeven dat een gezin met een bijstandsuitkering en twee
oudere kinderen 275 euro per maand tekortkomt en een gezin met vier kinderen zelfs
364 euro per maand tekortkomt?
Antwoord 4
Zie antwoord 2.
Vraag 5
Vindt u het aanvaardbaar dat gezinnen met een bijstandsuitkering en kinderen in de
tienerleeftijd geld tekortkomen voor hun basisbehoeften?
Antwoord 5
Zie antwoord 2.
Vraag 6
Bent u bereid om armoede structureel te bestrijden door het minimumloon met 10 procent
te verhogen? Zo nee, hoe voorkomt u dat deze groep in de armoede blijft zitten?
Antwoord 6
Het verhogen van de uitkeringen en het WML lijkt een sympathiek idee, omdat groepen
aan de onderkant hun inkomen zien toenemen en de ongelijkheid daalt. Tegelijkertijd
kleven er forse bezwaren aan dit voorstel. Het verhogen van de uitkeringen met 10%
heeft tot gevolg dat het minder aantrekkelijk wordt om te gaan werken. Ook neemt de
vraag naar arbeid rond het minimumloon af doordat de loonkosten stijgen. Naar verwachting
van het CPB is het verwachte werkgelegenheidsverlies van deze maatregel circa 1,0%.
Daarbij komt dat dit een zeer kostbare maatregel is. De maatregel kost structureel
4,6 mld euro. Hiervoor biedt de SZW-begroting geen dekking. Bovendien is het voor
veel huishoudens niet nodig het sociaal minimum te verhogen om te voorzien in de basisbehoeften.
Dat laat dit rapport van het Nibud zien.
De armoedeproblematiek heeft de bijzondere aandacht van het kabinet. Zo wordt, ook
in samenspraak met gemeenten, gewerkt aan een kabinetsbrede schuldenaanpak. Voor het
voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede, in het bijzonder onder (gezinnen
met) kinderen is in het regeerakkoord extra geld uitgetrokken.
Verder ondersteunen we als kabinet het inkomen bij minima. Zo gaat de algemene heffingskorting
met ruim € 350 omhoog, wat direct doorwerkt in de uitkeringen. Verder gaat de zorgtoeslag
voor paren en de kinderbijslag omhoog. Het kabinet ziet (meer) werk als de beste weg
uit armoede. Daarom verlaagt het kabinet de inkomstenbelasting bij werkenden het meest.
Hiermee zet het kabinet erop in werk meer te laten lonen en de doorstroom naar een
beter betaalde baan of meer uren werk aantrekkelijk te maken.
Vraag 7
Kunt u reageren op het feit dat vooral eenverdieners en grote gezinnen de klos zijn?
Antwoord 7
Rondkomen met een minimuminkomen is voor grote gezinnen een uitdaging. De inkomensondersteuning
voor kinderen is een tegemoetkoming in de kosten. De financiële verantwoordelijkheid
van kinderen ligt in eerste instantie bij de ouders. Zoals al genoemd bij de beantwoording
van vraag 2, is de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in de inkomensondersteuning
voor kinderen. Ook dit kabinet zet die lijn door met de verhoging van de kinderbijslag
en kinderopvangtoeslag.
Vraag 8
Wilt u onderzoeken welke maatregelen genomen kunnen worden om te voorkomen dat de
tekorten bij gezinnen zo hoog oplopen?
Antwoord 8
Eind december van vorig jaar is de beleidsdoorlichting artikel 10: Kindregelingen
naar uw kamer gestuurd. In de kabinetsreactie is aangegeven dat er aanleiding is tot
verder onderzoek naar een mogelijke herallocatie van de beschikbare financiële middelen
binnen de kindregelingen. De inkomenseffecten voor verschillende groepen, maar ook
het effect op de armoedeval zullen hierin afgewogen moeten worden. Nieuwe opties zullen
daarom geen makkelijke keuzes bevatten.
Vraag 9
Bent u bereid te bezien of het kindgebonden budget voor deze gezinnen verhoogd kan
worden?
Antwoord 9
Het kabinet ondersteunt gezinnen met kinderen door de kinderbijslag te verhogen. Voor
een gezin met twee kinderen gaat het hier om een verhoging van € 150. Verder wordt
het afbouwpunt van het kindgebonden budget voor paren verhoogd om de marginale druk
te verlagen.
Vraag 10
Vindt u het wenselijk dat het gemeentelijke armoedebeleid sterk per gemeente verschilt
en dat deze gezinnen in sommige gemeenten geholpen worden en in andere gemeenten niet?
Zo nee, wat onderneemt u daartegen?
Antwoord 10
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het lokale armoede- en schuldenbeleid. Zij kunnen
immers maatwerk leveren en hun burgers het beste bereiken. Bij deze verantwoordelijkheid
past het dat gemeenten de ruimte krijgen om de middelen uit te geven op een wijze
en in een tempo die passend zijn bij de lokale situatie. Wel zijn over de inzet van
middelen bestuurlijke afspraken met de VNG gemaakt. De naleving van deze afspraken
wordt gemonitord en indien nodig worden maatregelen getroffen. Ook is het kabinet
met Divosa en de VNG in gesprek over hoe gemeenten het beste kunnen worden ondersteund
bij de vormgeving van het lokale armoedebeleid. Hiermee zorgen we ervoor dat gemeenten
niet allen het wiel hoeven uit te vinden, maar van elkaar kunnen leren.
Vraag 11
Onderschrijft u het uitgangspunt dat huishoudens sociaal moeten kunnen participeren
in de samenleving? Erkent u dat dit nu niet het geval is?
Antwoord 11
Het is erg belangrijk dat huishoudens sociaal kunnen participeren, ook degenen met
minder inkomen. Veel gemeenten hebben dan ook een kortingspas voor minima voor korting
op cursussen en of culturele- of sportactiviteiten of een regeling die deelname aan
diverse activiteiten tot een bepaald bedrag vergoedt. Het kabinet benadrukt het belang
van participatie van kinderen. Daarom ontvangen gemeenten aanvullende middelen om
specifiek aan sociale participatie van kinderen te besteden. Ook via de 4 landelijke
armoedepartijen (leergeld, jarige job, jeugd sport en cultuurfonds en nationaal fonds
kinderhulp) wordt hier op ingezet. Uit de recent aan de Kamer verzonden tussenevaluatie
van de inzet van deze middelen blijkt dat gemeenten en de armoedepartijen steeds meer
kinderen weten te bereiken2. We zijn er nog niet, maar er zijn mooie stappen gezet. Het kabinet is met Divosa
en de VNG in gesprek over de stappen die gezet kunnen worden om nog meer kinderen
te bereiken.
Hat kabinet benadrukt het belang van onderwijs en de participatie van kinderen omdat
dit kansenongelijkheid en intergenerationele armoede tegengaat. Uit onderzoek van
het Sociaal en Cultureel Planbureau komt naar voren dat 93 procent van de kinderen
die in armoede leeft als volwassene geen risico op armoede loopt.3Voor kinderen die niet in armoede opgroeien is die kans 96 procent. Gemeenten krijgen
in de hernieuwde bestuursafspraken met het rijk dan ook extra ruimte om hierop in
te zetten. Ook onderwijs speelt hierin een belangrijke rol. Een (hogere) opleiding
verkleint de kans op armoede.4
Vraag 12
Deelt u de mening dat armoede altijd, maar zeker onder werkenden, onacceptabel is?
Antwoord 12
De bestaande armoede onder werkenden is een bron van zorg. De voornaamste oorzaak
van armoede onder werkenden ligt bij het werken van weinig uren per week of het maken
van weinig winst als zelfstandige. Tegelijkertijd is werk wel de beste manier om uit
de armoede te komen, mits je voldoende uren werkt als werknemers of voldoende winst
maakt als zelfstandige.
Het kabinet zet daarom in op het verlagen van de inkomstenbelasting, zodat werkenden
meer te besteden hebben en meer uren werken nog meer gaat lonen. En waar zelfstandigen
die bewust voor het ondernemerschap kiezen de ruimte moeten krijgen, zijn juist zelfstandigen
aan de onderkant van de arbeidsmarkt kwetsbaar. Daarom neemt het kabinet maatregelen
om hen te beschermen en zo het risico op armoede te beperken. Daarnaast zal in het
Interdepartementaal Beleidsonderzoek Deeltijdwerk worden gekeken of er belemmeringen
zijn die weggenomen kunnen worden, zodat deeltijders meer uren kunnen werken.
Ook voor werkende gezinnen met een laag inkomen is het van belang om te kunnen participeren
in de samenleving en hierdoor de kansenongelijkheid van kinderen tegen te gaan. Daarom
gaat het kabinet met gemeenten in gesprek hoe zij de groep werkenden met een laag
inkomen beter kunnen bereiken.
Vraag 13, 14, 15
Onderschrijft u de uitspraken van onder andere de Nederlandse Bank, de Rabobank en
het Internationaal Monetair Fonds (IMF) dat hogere lonen wenselijk zijn?
Hoe verklaart u dat de loongroei zo ver achterblijft bij de groeiende winsten en de
economische groei?
Wat gaat u doen om meer loongroei en meer koopkracht voor de mensen te bewerkstelligen?
Antwoord 13, 14, 15
De lonen reageren met enige vertraging op de economische ontwikkeling. Eerst neemt
de werkgelegenheid toe in economisch herstel, en dan pas de loongroei. Inmiddels zien
we dat de loongroei in de buurt is gekomen van de economische groei. De cao-lonen
zijn met 2,1% gestegen in 2018 (CBS). Voor dit jaar verwacht het CPB dat de loongroei
(2,8%) hoger ligt dan de economische groei (2,2%).5 Ook in de realisaties zien we de stijging al terug. In de reeds afgesloten cao’s
voor 2019 is de gemiddelde loonstijging 2,5%.6
Het op 23 november 2018 verschenen onderzoek van het CPB over de loonontwikkeling
wijst op de lagere groei van de arbeidsproductiviteit als belangrijke verklaring voor
de lagere loongroei in het verleden. Beter begrip van de groei van de arbeidsproductiviteit
en effectiviteit van beleidsopties is van belang om hogere loonstijgingen te realiseren.
Omdat loonbeleid maatwerk vereist, is het aan decentrale partijen om hier afspraken
over te maken. De situatie is immers van sector tot sector verschillend.
Het kabinet zet in op een hoger nettoloon door de inkomstenbelasting te verlagen.
Dit vertaalt zich direct door in een hogere koopkrachtontwikkeling voor werkenden.
Verder gaan, zoals al eerder aangegeven, de kinderbijslag en de zorgtoeslag voor paren
omhoog. Het kindgebonden budget wordt later afgebouwd waardoor paren met kinderen
met een lager of middeninkomen meer ontvangen.
Vraag 14
Hoe verklaart u dat de loongroei zo ver achterblijft bij de groeiende winsten en de
economische groei?
Antwoord 14
Zie antwoord 13.
Vraag 15
Wat gaat u doen om meer loongroei en meer koopkracht voor de mensen te bewerkstelligen?
Antwoord 15
Zie antwoord 13.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.