Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Kröger en Bromet over de plannen voor grootschalige zandwinning in het IJsselmeer voor de kust van Friesland
Vragen van de leden Kröger en Bromet (beiden GroenLinks) aan de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat en van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid over de plannen voor grootschalige zandwinning in het IJsselmeer voor de kust van Friesland (ingezonden 18 januari 2019).
Antwoord van Minister Van Nieuwenhuizen Wijbenga (Infrastructuur en Waterstaat) (ontvangen
14 februari 2019).
Vraag 1
Heeft de huidige beoogde locatie de minste impact op (de omgeving van) het IJsselmeer
in relatie tot natuur-, milieu, geluid- of andere hinder of zijn er andere locaties
waar ook geschikt zand is en waar de ingreep minder impact heeft?1
Antwoord 1
Over het nationaal belang van industriezandwinning in de grote wateren (waaronder
het IJsselmeer) bent u geïnformeerd middels de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
uit 2012. Het vigerende beleid en bestaande wet- en regelgeving schrijven niet voor
dat voor- en nadelen van alle geschikte locaties door de initiatiefnemer inzichtelijk
moeten worden gemaakt. Overigens is in eerste instantie wel het hele IJsselmeer als
zoekgebied voor de winning van industriezand beschouwd. Binnen het geologisch meest
geschikte gebied ten zuiden van Gaasterland werd als eerste winlocatie gedacht aan
een locatie nabij Lemmer en de vaargeul Amsterdam-Lemmer. Deze locatie «Lemmer» had
echter nadelen voor met name de beroepsvaart en de natuurwaarden langs de IJsselmeerkust.
Daarom is gezocht naar een meer westelijk gelegen locatie, wat leidde tot de aanvraag
voor de oost-west gelegen strook in het IJsselmeer op een afstand van vijf tot zeven
kilometer ten zuiden van Gaasterland. Deze locatie «Gaasterland» bleek geologisch
gezien ook het meest kansrijk voor exploitabele winning van industriezand. Het initiatief
van Smals BV is door Rijkswaterstaat en provincie getoetst aan de gestelde wettelijke
vereisten. De nu voorliggende vraag is of kan worden ingestemd met het initiatief.
Zoals ik in mijn eerdere brief aan uw Kamer over dit onderwerp (brief van 21 december
2018, kenmerk IENW/BSK-2018/283754) heb aangegeven dient de ruimtelijke ontwikkeling
in het betreffende bestemmingsplan mogelijk te zijn gemaakt. Daarmee wordt een belangrijke
(finale) afweging gelaten aan de gemeente De Fryske Marren.
Vraag 2
Heeft Royal Smals IJsselmeer BV bij het onderzoek naar geologisch geschikte locaties
ook andere geschikte locaties in het IJsselmeer gevonden? Zo ja, op basis waarvan
is de keuze voor de huidige beoogde locatie bepaald? Door wie? En welke nadelen en
voordelen heeft deze locatie ten opzichte van de origineel beoogde locatie?
Antwoord 2
Zie het antwoord op vraag 1.
Vraag 3
Waarop baseren PWN-Drinkwaterbedrijf en Rijkswaterstaat (RWS) hun oordeel dat geen
of verwaarloosbare effecten te verwachten zijn van de zandwinning op de drinkwatervoorziening?
Antwoord 3
De effecten van de zandwinning op de waterkwaliteit zijn in de MER (milieu effectrapportage)
behandeld. Conclusie is dat door de zandwinning in het IJsselmeer geen of verwaarloosbare
effecten op de drinkwaterkwaliteit te verwachten zijn. PWN heeft RWS verzocht te bevestigen
dat deze conclusie ook in gewijzigde omstandigheden, zoals de droogte van afgelopen
zomer, blijft staan. Door RWS is dit onderzocht. Er is een nadere analyse gemaakt
waarbij rekening is gehouden met de extreme omstandigheden van de zomer van 2018.
Hierbij is met behulp van een verspreidingsmodel een zo betrouwbaar mogelijke voorspelling
gemaakt van de effecten van de geplande zandwinning op de inname van IJsselmeerwater
bij Andijk. Hieruit blijkt dat een droge zomer als die van 2018 geen andere of grotere
effecten gaat veroorzaken dan waar in de ontwerp watervergunning van uit is gegaan.
Op basis hiervan is geconcludeerd dat de zandwinning geen bedreiging vormt voor de
drinkwatervoorziening. Het monitoren van de kwaliteit van het bij de zandwinning vrijkomende
water is als voorschrift in de watervergunning opgenomen.
Vraag 4
In hoeverre is er sprake van cumulatieve negatieve effecten voor (de omgeving van)
het IJsselmeer bij de realisatie van de zandwinning voor bijvoorbeeld vogels en de
onderwaternatuur? In hoeverre is dat bij de afweging van de locatiekeuze betrokken
door Royal Smalls IJsselmeer BV? In hoeverre is dat bij de afweging van de locatiekeuze
betrokken door Provincie Fryslân?
Antwoord 4
Uit de MER en Passende Beoordeling conform de wet natuurbescherming volgt dat de zandwinning
alleen mogelijke effecten veroorzaakt in relatie tot het Natura 2000-gebied IJsselmeer.
De mogelijke cumulatieve effecten beperken zich met name tot een toename van tijdelijke
of permanente verstoring op vogels. In de analyse van cumulatieve effecten op Natura
2000-gebied «IJsselmeer» zijn de volgende initiatieven in ogenschouw genomen:
1. Versterking van de Afsluitdijk;
2. Realisatie vismigratierivier in de Afsluitdijk;
3. Aanpassing van het sluizencomplex Kornwerderzand inclusief vaargeulverdieping;
4. Windpark Friesland;
5. Versterking van de Houtribdijk;
6. Aanpassing Peilbesluit IJsselmeer;
7. Windpark Noordoostpolder;
8. Flevokust (haven- en industrieterrein);
9. Maritieme Servicehaven Noordelijk Flevoland;
10. Ontwerp-Peilbesluit.
De aanleg en exploitatie van het werkeiland en de zandwinning hebben geen effecten
op habitattypen en doelsoorten in Natura 2000 -gebied «IJsselmeer» (direct noch indirect,
via effecten op voedsel). Effecten van andere projecten op habitattypen cumuleren
dus niet met effecten van de zandwinning.
Vraag 5
Zijn er alternatieven voor de verwerking van het zand ten opzichte van een nieuw aan
te leggen eiland met industriehallen, bijvoorbeeld winning in en rond de vaargeulen
van het IJsselmeer en verwerking in bestaande industriële gebieden aan het IJsselmeergebied? Zo ja, zijn in die afweging ook aspecten
zoals de beoogde effecten voor natuur, milieu, geluid en andere hinder betrokken?
Antwoord 5
Zie ook het antwoord op vraag 1. Voor industriezand is een goede korrelgrootteverdeling
van groot belang. Ten behoeve van verwerking van het gewonnen zand op land zou in
theorie het zand per schip of met een leiding kunnen worden getransporteerd. Bij belading
van een schip zou de fijne fractie verloren gaan, waardoor het zand niet langer geschikt
is voor de toepassing als industriezand. Het over grote afstand transporteren door
middel van transportbuizen naar een landlocatie is technisch moeilijk uitvoerbaar
en ingewikkelder, mede met het oog op de risico’s voor de scheepvaartveiligheid. Vanwege
de technische en bedrijfseconomische nadelen is verwerking op land door de initiatiefnemer
als minder aantrekkelijk beoordeeld en daarom in een vroege fase van het proces verlaten
als te bestuderen optie.
Vraag 6
Zijn er voor u bezwaren tegen zandwinning in het IJsselmeer op de origineel beoogde
locatie?
Antwoord 6
Zie het antwoord op vraag 1.
Vraag 7
Zijn er voor RWS bezwaren tegen zandwinning in het IJsselmeer op de origineel beoogde
locatie?
Antwoord 7
Rijkswaterstaat is voor het zandwin-initiatief het bevoegd gezag voor de te verlenen
ontgrondings- en watervergunning. Uit het MER blijkt dat de aspecten waar de ontgrondingsvergunning
op toe ziet (met name bodem, archeologie en landbouw) voor de locatie Lemmer slechter
scoort dan de locatie Gaasterland. Dit betekent niet automatisch dat er geen ontgrondingsvergunning
voor verleend zou kunnen worden. Omdat de locatie Lemmer niet is aangevraagd is de
vergunbaarheid niet verder onderzocht. Ditzelfde geldt voor de watervergunning, waarbij
kan worden opgemerkt dat de aspecten met betrekking tot waterkwaliteit voor beide
locaties gelijkwaardig scoren. Voor de aspecten natuurwaarden en scheepvaartveiligheid
scoort de locatie Lemmer slechter (zie ook vraag 1).
Vraag 8
Is het noodzakelijk een ADC-toets te doorlopen indien significante effecten op Natura2000-doelstellingen
bij voorgenomen projecten niet uitgesloten kunnen worden? Zo ja, waarom heeft er geen
ADC-toets plaatsgevonden?
Antwoord 8
Een ADC-toets (toets of Alternatieven gevonden kunnen worden, het aantonen van Dwingende
redenen van openbaar belang, en het vooraf en tijdig treffen van Compenserende maatregelen)
dient te worden doorlopen als mogelijk significante effecten niet kunnen worden uitgesloten.
Van significante effecten is volgens de door provincie uitgevoerde toetsing bij het
onderhavige project geen sprake. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Vraag 9
Geeft de uitspraak van 25 juli 2018 door het Europese Hof in de zaak Grace (zaak C164/17,
ECLI:EU:C:2018:593) waaruit blijkt dat ook in Vogelrichtlijngebieden de grens tussen
mitigatie en compensatie is aangescherpt, aanleiding om een ADC-toets te doorlopen?
Antwoord 9
Nee, de laatste jaren is in het Europese natuurbeschermingsrecht veel te doen geweest
over het onderscheid tussen mitigerende en compenserende maatregelen. Het onderscheid
tussen beide typen maatregelen is relevant voor het uitvoeren van de habitattoets
(screening of voortoets en/of passende beoordeling) op basis van art. 6 lid 3 en 4
Habitatrichtlijn. Voor het initiatief is een passende beoordeling uitgevoerd waaruit
is komen vast te staan dat er geen significante effecten optreden.
Vraag 10
In hoeverre heeft de provincie Fryslân commentaar van de Commissie m.e.r. op versies
van de MER in de definitieve MER of het vervolgproces betrokken? Acht u dat voldoende?
Antwoord 10
Naar aanleiding van het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. (cMER) op de tweede
aanvulling van het MER is besloten om geen aanvullend advies bij de cMER meer te vragen,
en dit was ook geen verplichte stap. Het belangrijkste punt in het advies van de cMER
was dat het wenselijk werd geacht om beter te onderbouwen dat geen significante effecten
te verwachten zijn op schelpdier-etende vogels. De suggestie werd daarbij gedaan om
na te gaan in hoeverre vervangend foerageergebied te realiseren zou zijn. Het bevoegd
gezag was daarmee goed in staat om het MER-advies te vertalen naar de besluitvorming.
Het advies is daarbij opgevolgd en Smals BV heeft op verzoek van de Provincie Fryslân
aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van mosselen. Op basis van de
resultaten zijn maatregelen vastgesteld. Deze maatregelen zijn beschreven in de passende
beoordeling. Dit is vastgelegd in de verklaring van geen bedenkingen (Vvgb) van de
provincie. De conclusie van de provincie is dat met inachtneming van de voorgenomen
maatregelen er geen aanleiding is om aan te nemen dat er significante effecten op
de instandhoudingsdoelstellingen optreden.
Mijn beeld is dat hiermee zorgvuldig is omgegaan met de adviezen en vragen van de
cMER.
Vraag 11
Welke belangen, winning of natuurwaarden, moet RWS in haar besluitvorming laten prevaleren,
aangezien in natuurgebieden op het land beheer (terreinbeheerder) en vergunningsverstrekking
(provincie) gescheiden zijn (de terreinbeheerder draagt verantwoordelijkheid voor
de natuur, komt hier voor op en adviseert bij de behandeling van vergunningaanvragen.
RWS heeft in het IJsselmeergebied zowel de rol als beheerder van het Natura 2000-gebied,
is penvoerder van het Natura 2000-beheerplan en is betrokken bij de vergunningverlening
rondom zandwinning (watervergunning))?
Antwoord 11
Het rijksbeleid is om zandwinning zoveel mogelijk te laten plaatsvinden in grote rijkswateren.
In 2003 is uw Kamer geïnformeerd over de beëindiging van de Rijks-regierol voor ontgrondingen
(Kamerstuk 28 600 XII, nr. 114). Daarbij is door het kabinet de verwachting uitgesproken dat het ontgrondend bedrijfsleven
de kans zal benutten om zelf projecten te ontwikkelen die kunnen rekenen op draagvlak.
In die context moet dan ook worden gekeken naar het voorstel van het bedrijf Smals
BV voor grootschalige industriezandwinning in het IJsselmeer. Het spreekt voor zich
dat elk initiatief moet worden getoetst aan alle van toepassing zijnde wet- en regelgeving,
waaronder de Wet natuurbeheer, Ontgrondingenwet en Waterwet met bijbehorende beleidsdocumenten.
Er is in dit opzicht nadrukkelijk geen sprake van een situatie waarin de zandwinning
prevaleert. Rijkswaterstaat is bevoegd gezag in het kader van de Waterwet en de Ontgrondingenwet.
De provincie is dat voor de Wet natuurbeheer.
Vraag 12
In hoeverre is de voorgenomen zandwinning passend binnen de structuurvisie van provincie
Fryslân «Grutsk op «e Romte» en de afspraken die zijn gemaakt in de Agenda IJsselmeergebied
2050, welke op 17 mei 2018 door 60 partijen is ondertekend?
Antwoord 12
In de structuurvisie van de provincie Friesland uit 2014 wordt een viertal provinciale
belangen geduid die betrekking hebben op het IJsselmeergebied en haar Friese kustzone.
Eén specifiek belang heeft betrekking op de klifkusten van Gaasterland en op het beleefbaar
en afleesbaar houden van de overgang van geaccidenteerd landschap naar de grootschalige,
open watervlakte van het IJsselmeer. Een ver uit de kustzone geprojecteerde zandwinning
roept naar de inschatting van de provincie Fryslan geen spanning op met dit belang.
De Agenda IJsselmeergebied 2050 richt zich primair op gebiedsbrede opgaven die uitstijgen
boven het schaalniveau van afzonderlijke deelgebieden en projecten. De werkwijze die
deelnemende partijen voorstaan met Agenda IJsselmeergebied is om in een zo vroeg mogelijke
fase ruimtelijke ontwikkelingen te bezien in samenhang met andere opgaven en kansen.
De Agenda is geen vervanging van vigerende beleidskaders. De voorbereidingen voor
het zandwinproject voor de kust van Gaasterland zijn lang voor de totstandkoming van
Agenda IJsselmeergebied 2050 begonnen. Wel zal bij nieuwe projecten van deze omvang
de Agenda IJsselmeergebied-werkwijze ondersteunend kunnen zijn bij de te maken afwegingen.
Vraag 13
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de besluitvorming in gemeente De Fryske Marren
geagendeerd staat?
Antwoord 13
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.