Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Omtzigt en Lodders over het rendement in box 3
Vragen van de leden Omtzigt (CDA) en Lodders (VVD) aan de Staatssecretaris van Financiën over het rendement in Box 3 (ingezonden 28 december 2018).
Antwoord van Staatssecretaris Snel (Financiën) (ontvangen 8 februari 2019). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1287.
Vraag 1
Herinnert u zich dat u de Kamer in uw antwoorden van 21 december 2018 op vragen van
de leden Omtzigt (CDA) en Lodders (VVD) van 5 december 2018 meedeelde a) dat de Belastingdienst
bij de Hoge Raad gemotiveerd betoogd heeft dat ook AEX-hoofdfondsen en onroerende
zaken een stabiele beleggingsvorm vormen met weinig risico’s zijn, en b) dat het geen
kabinetsbeleid is om AEX-beleggingen te beschouwen als risico-arm?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u uitleggen hoe het het kabinet lukt zowel het hierboven onder a genoemde als
het onder b genoemde te beweren?
Antwoord 2
De opmerking van de Belastingdienst over de hoofdfondsen is aangehaald in het kader
van lopende procedures bij de Hoge Raad waarin – kort gezegd – de box 3-heffing tot
2017 ter beoordeling voorligt. De Belastingdienst heeft niet bedoeld te zeggen dat
een hoofdfonds in zijn algemeenheid een stabiele beleggingsvorm is met weinig volatiliteit.
Bedoeld is dat indien een afbakening van een beleggingsvorm met een laag risicoprofiel
gemaakt zou moeten worden, het dan niet onvoorstelbaar is dat ook andere spaar- of
beleggingsvormen dan spaarrekeningen, staatsleningen en staatsobligaties hiertoe kunnen
behoren. De Belastingdienst heeft deze opmerking gemaakt voor het geval de Hoge Raad
zou vinden dat voor de beoordeling van de box 3-heffing alleen zou moeten worden gekeken
naar beleggingen met een laag risicoprofiel, en niet naar alle bezittingen die in
box 3 vallen.
De Advocaat-Generaal heeft overigens op 31 december 2018 al haar mening gegeven over
de kwestie die aan de Hoge Raad is voorgelegd (ECLI:NL:PHR:2018:1443). Zij is met mij van mening dat er voor de beoordeling van
de box 3-heffing niet alleen moet worden gekeken naar beleggingen met een laag risicoprofiel,
maar naar alle bezittingen die in box 3 vallen.
Vraag 3
Herinnert u zich dat u dat u in uw antwoord op vraag 4 van 5 december 2018 heeft gezegd
dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) de genoemde beleggingscategorieën (hoofdfondsen
en onroerende zaken) terecht niet per definitie ziet als stabiel en met weinig risico.»?
Antwoord 3
Ja.
Vraag 4
Kunt u een voorbeeld geven van een beleggingsfonds, dat alleen in AEX-hoofdfondsen
belegt en een 1, 2 of 3 scoort op de risicometer van AFM en dus relatief weinig risicovol
is?
Antwoord 4
Sinds 1 juli 2012 moeten beleggingsfondsen voor retailbeleggers het informatiedocument
Essentiële Beleggersinformatie (Ebi) opstellen. In dit document is een risico-indicator
opgenomen, de Risicometer Ebi. Deze indicator varieert tussen de 1 en 7, waarbij geldt
dat hoe hoger de indicator, hoe hoger de volatiliteit.
Bij een score van 3 is de op basis van historische data verwachte jaarlijkse volatiliteit
van het beleggingsfonds minder dan 5%. De AFM kent op dit moment geen beleggingsfondsen,
die uitsluitend in AEX-hoofdfondsen (de vijfentwintig aandelen met de grootste marktkapitalisatie
op de Amsterdamse effectenbeurs) beleggen, die een 1, 2 of 3 scoren op de Risicometer
Ebi.
Volatiliteit wordt marktbreed gezien als een belangrijke maatstaf voor (markt)risico.
Hierbij geldt dat volatiliteit ook kan betekenen dat op de langere termijn hogere
jaarlijkse rendementen kunnen worden behaald. Zo bleek uit mijn eerdere antwoorden
dat de Europese beleggingsindex voor de periode 1990–2017 een gemiddeld jaarlijks
rendement van 8,25% bood. Aan elke belegging zijn risico’s verbonden die in proportie
staan tot de verwachte rendementen. Risico’s kunnen worden beperkt door spreiding,
bijvoorbeeld over verschillende beleggingscategorieën (diversificatie).
Vraag 5
Kunt u één omstandigheid geven waarin de AFM hoofdfondsen wel ziet als een stabiele
beleggingscategorie met weinig risico?
Antwoord 5
Ik ben niet bekend met beleggingsfondsen die uitsluitend in de AEX beleggen en een
1,2 of 3 scoren op de Risicometer Ebi. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4
gaat de risicometer uit van volatiliteit, namelijk de hoogte en frequentie van de
koersschommelingen. Hoe volatieler de koersen, hoe hoger het rendement kan zijn, maar
ook hoe lager het rendement kan zijn.
Vraag 6
Indien u op de vorige vraag geen antwoord kunt geven, is het dan waar dat uw antwoord
op de vierde vraag van 5 december had moeten luiden dat de AFM de genoemde beleggingscategorieën
(hoofdfondsen en onroerende zaken) terecht nooit ziet als stabiel en met weinig risico?
Antwoord 6
Het zou te stellig zijn om te zeggen dat beleggingsfondsen die uitsluitend in hoofdfondsen
en onroerende zaken beleggen nooit kunnen worden gezien als stabiel en met weinig
risico. Terugkijkend kunnen namelijk op de langere termijn gemiddeld genomen stabiele
rendementen zijn behaald. Ook kunnen de risico’s verder worden beperkt door spreiding
(diversificatie).
Vraag 7
Herinnert u zich dat in het regeerakkoord staat dat in de vermogensrendementsheffing
(box 3) sneller wordt aangesloten op het werkelijk rendement van spaartegoeden en
dat in deze kabinetsperiode een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van
werkelijk rendement zal worden uitgewerkt?
Antwoord 7
Ja.
Vraag 8
Herinnert u zich dat in uw fiscale beleidsagenda van 23 februari 2018 schreef dat
in het regeerakkoord is opgenomen dat het kabinet een stelsel van vermogensrendementsheffing
op basis van werkelijk rendement zal uitwerken, waarbij u, onder verwijzing naar het
verzoek van de vaste commissie voor Financiën van de om een kabinetsstandpunt over
box 3 op basis van werkelijk rendement en uw voorgenomen tijdpad, de Kamer meedeelde
dat u de brief daarover in het voorjaar van 2018 zou sturen (Kamerstuk 32 140, nr. 33)?
Antwoord 8
Ja.
Vraag 9
Klopt het dat deze brief nog steeds niet aan de Kamer verstuurd is?
Antwoord 9
Dat klopt. Een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement
heeft verregaande consequenties voor onder andere de administratieve lasten van burgers,
risico’s op belastingontwijking en de uitvoerbaarheid. Het kabinet weegt deze consequenties
daarom zorgvuldig af en heeft hiervoor langer nodig dan ik heb ingeschat op het moment
van het verzenden van de fiscale beleidsagenda.
Vraag 10
Kunt u voor elk van de 28 EU-landen aangeven of zij een heffing hebben op basis van
forfaitair rendement of op basis van reëel rendement (zoals een vermogenswinstbelasting
of een vermogensaanwasbelasting)?
Antwoord 10
In 2018 heeft de OESO «Taxation of Household Savings» gepubliceerd.1 In deze studie is niet alleen onderzocht hoe spaargeld bij banken wordt belast, maar
ook andere vermogenstitels zoals inkomen uit aandelen, obligaties, onroerende zaken
(zowel de eigen woning als andere onroerende zaken), pensioenbesparingen, sparen in
investeringsfondsen en speciale spaarrekeningen, die door de overheid fiscaal voordelig
worden behandeld. Deze studie omvat alle OESO-landen en nog een aantal andere landen.
Van de 28 EU-landen ontbreken alleen Cyprus, Malta, Kroatië en Roemenië. De studie
heeft betrekking op de situatie zoals die was in juli 2016.
De OESO onderscheidt zeven verschillende vormen van het heffen van belasting op besparingen.2 Daarbij constateert de OESO dat landen veelal combinaties van meerdere systemen toepassen
waarbij geen enkel land één systeem op alle vermogenstitels toepast.3
Voor het antwoord op vragen 10 en 11 zijn uit de OESO-studie enkele tabellen overgenomen
van de 24 EU-lidstaten die lid zijn van de OESO. Een overzicht van de wijze van belasten
van spaargeld staat in onderstaande Tabel 2.2. In Tabel 2.7 is een overzicht gegeven
welke landen specifieke arrangementen hebben voor bepaalde spaarvormen.4
Tabel 2.2. Belasting op spaargeld bij banken (stand 1 juli 2016)
Inkomstenbelasting
Andere belastingen
Andere belastingen
rente-inkomsten
rente-inkomsten
op spaarsaldo
Oostenrijk
N
J1
N
België
N
J1
N
Tsjechië
N
J1
N
Denemarken
N
J3
N
Estland
N
N
N
Finland
N
J1
N
Frankrijk
J
N
J4
Duitsland
N
J1,5
N
Griekenland
N
J1
N
Hongarije
J
N
N
Ierland
N
J1
N
Italië
N
J1
J7
Letland
N
J1
N
Luxemburg
N
J1
N
Nederland
N
J10
N
Polen
N
J1
N
Portugal
N
J1
N
Slowakije
N
J1
N
Slovenië
N
J1
N
Spanje
J
N
J12
Zweden
N
J
N
Verenigd Koninkrijk
J14
N
N
Bulgarije
N
J1
N
Litouwen
J16
N
N
J=Ja, N=Nee
1. Bevrijdende bronheffing.
3. Proportioneel tarief op netto kapitaalinkomen in een semi-duaal systeem.
4. Netto vermogensbelasting. Drempel € 1,3 miljoen, maar dan belastingheffing vanaf
€ 800.000.
5. € 800 rente- en dividendvrijstelling.
7. Lopende rekeningen en vrij opneembare saldi boven € 5.000 worden belast met een
belasting van € 34,20 per jaar. Niet vrij opneembare saldi worden belast met een proportionele
belasting (stamp duty) van 0,2% voor bedragen boven de € 5.000.
10. Forfaitair rendement. € 24.437 heffingvrij vermogen voor alle bezittingen. Exclusief
pensioenvermogen en de eigen woning.
12 Netto vermogensbelasting. Iedere belastingplichtige («resident») heeft recht op
een vrijstelling van € 700.000.
14. GBP 1.000 vrijgesteld; verder progressief belast in de inkomstenbelasting.
16. Per jaar € 500 vrijgesteld.
Tabel 2.7. Belasting op spaargeld: fiscaal gefaciliteerde spaarrekeningen (stand 1 juli
2016)
Storting
Aanwezig saldo
Opname
Inkomstenbelasting
Inkomstenbelasting
Andere belastingen
Andere belastingen
Inkomstenbelasting
of kapitaalwinstbelasting
Aftrek
Rente-inkomsten
Rente-inkomsten
spaarsaldo
Gerealiseerde
winst
Oorspronkelijke
waarde
Oostenrijk
J1
N
J2
N
N
N
België
N
N
J2,3
N
N
N
Tsjechië
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Denemarken
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Estland
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Finland
J5
N
N
N
J5
J5
Frankrijk
N
N6
N
J7
N
N
Duitsland
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Griekenland
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Hongarije
N
J8
N
N
N
N
Ierland
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Italië
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Letland
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Luxemburg
J12
J13
N
N
N
N
Nederland
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Polen
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Portugal
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Slowakije
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Slovenië
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Spanje
N
N15
N
J16
N
N
Zweden
N
N
J17
N
N
N
Verenigd Koninkrijk
N
N18
N
N
N
N
Bulgarije
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Litouwen
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
1. De overheid draagt een premie bij aan speciale huisvestingsspaarbankrekeningen
die minimaal zes jaar worden aangehouden. De premie wordt berekend over maximaal € 1.200
per jaar en varieert met de gemiddelde rente van Oostenrijkse staatsobligaties.
2. Een bevrijdende eindheffing.
3. De eerste € 1.880 aan rente is belastingvrij.
5. Wordt behandeld als pensioeninkomen (omkeerregel, maximale aftrek van € 5.000)
indien uitbetaling gespreid plaatsvindt over tenminste 10 jaar, gerekend vanaf het
bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
6. Inkomsten uit bepaalde spaarproducten zijn vrijgesteld van inkomstenbelasting,
namelijk: diverse soorten «spaarbankboekjes», spaarrekeningen voor duurzame ontwikkeling
en spaarrekeningen voor huisvesting. Rente op spaarproducten ten behoeve van de eigen
woning wordt belast tegen de progressieve inkomstenbelasting of optioneel tegen een
proportioneel tarief van 24%, maar alleen voor het deel van de opgebouwde rente vanaf
het twaalfde jaar van de looptijd. Rente over volksspaarbankboekjes en een spaarplan
voor huisvesting is onderhevig aan zogenoemde «sociale heffingen».
7. Netto vermogensbelasting. Drempel € 1,3 miljoen, maar dan belastingheffing vanaf
€ 800.000
8. Rente-inkomsten zijn vrijgesteld indien ze voor minimaal 5 jaar niet worden opgenomen.
Ziektekostenheffing is van toepassing indien het inkomen HuF 450.000 overstijgt.
12 Bijdragen aan bouwspaarrekeningen zijn aftrekbaar tot een bedrag van € 672 per
jaar, indien de tegoeden op deze rekening worden gebruikt voor het financieren van
de bouw, verkrijging of transformatie van een appartement of woning voor eigen gebruik.
13 Renteontvangsten op bouwspaarrekeningen zijn vrijgesteld van belastingen, indien
de tegoeden op deze rekening worden gebruikt voor het financieren van de bouw, verkrijging
of transformatie van een appartement of woning voor eigen gebruik.
15. Ontvangsten zijn vrijgesteld van belastingen indien ze worden vastgehouden voor
vijf jaar en daarna in de vorm van een bedrag ineens worden opgenomen. Bijdragen mogen
niet meer zijn dan € 5.000 per jaar.
16. Netto vermogensbelasting. Iedere belastingplichtige («resident») heeft recht op
een vrijstelling van € 700.000.
17. Forfaitair rendement is belast tegen een proportioneel tarief van 30%.
18. Maximale totale besparingen van GBP 20.000.
Vraag 11
Kunt u voor elk van de 28 EU-landen aangeven hoeveel belasting een alleenstaande belastingplichtige
betaalt die 120.000 euro op de bank heeft staan in 2018 en daar 0,15% rente over ontvangst
(180 euro per jaar)?
Kunt u dus voor elk van deze landen aangeven hoe groot de belastingdruk is, namelijk
de verhouding tussen verschuldigde belasting en betaalde rente?
Antwoord 11
Er is geen eenduidig antwoord op de vraag hoeveel belasting een alleenstaande belastingplichtige
is verschuldigd over spaargeld in de EU-lidstaten, op basis van alleen het spaartegoed
en het rentepercentage.
In de OESO-studie zijn tabellen opgenomen waarin onder andere gevarieerd wordt met
de hoogte van de spaarrente. Om een indruk te geven van de belastingdruk op spaargeld
in de verschillende EU-lidstaten is daarom in dit antwoord een tabel opgenomen (tabel
A) die is ontleend aan de door de OESO gepresenteerde varianten (spaarrente 2%, 3%
en 4%) in combinatie met verschillende inkomensniveaus van de belastingplichtige.
De OESO-studie gebruikt de METR, een indicator van het marginale effectieve belastingpercentage.
Daarin wordt niet alleen de inkomstenbelasting betrokken, maar alle belastingen, waaronder
de vermogensbelasting, overdrachtsbelasting en kapitaalwinstbelasting. Er is een grote
variatie in de METR zowel per land als per vermogenstitel. Spaargeld bij banken en
obligaties blijken relatief zwaar belast te worden ten opzichte van andere vermogenstitels.
De relatief hoge METR van deze vermogenstitels hangt vaak samen met de progressieve
tarieven in de inkomstenbelasting.
Afgemeten naar de hoogte van de METR varieert Nederland van het land met de hoogste
METR (voor een belastingplichtige met 67% van het gemiddelde loon en een spaarrente
van 2%) tot een land met een gemiddelde positie (de 12e plaats voor een belastingplichtige met 500% van het gemiddelde loon en een spaarrente
van 4%). In Estland wordt geen belasting geheven over spaargeld. Frankrijk behoort
tot de groep van landen met de hoogste METR. Nederland scoort een hogere METR naarmate
de spaarrente daalt. Omdat in de studie wordt uitgegaan van de situatie in 2016 gold
in Nederland nog een uniform forfaitair rendement van 4%. Dat verklaart de hoogte
van de METR van Nederland van 60% als de spaarrente 2% bedraagt.
Met ingang van 2017 wordt het forfaitaire rendement gebaseerd op de feitelijke gemiddelde
verdeling van het box 3-vermogen over spaargeld en beleggingen en worden de forfaitaire
rendementen op spaargeld en beleggingen jaarlijks aangepast aan de hand van de meest
actueel beschikbare gegevens. Bovendien is het heffingvrije vermogen per 2018 verhoogd
van € 25.000 naar € 30.000. Uitgaande van een alleenstaande belastingplichtige met
(alleen) € 120.000 spaargeld is de belastingdruk daardoor gedaald ten opzichte van
2016.
Tabel A, samengesteld uit verschillende tabellen uit de OESO-studie: METR per vermogenstitel
in 2016, individueel belastingtarief bij een rendement van 2%, 3%, en 4% bij een loon
van 67%, 100% en 500% van het gemiddelde. Inflatie: werkelijk per land, Gesorteerd
naar hoogte METR voor de situatie 4% rendement, 500% van het gemiddelde loon.
2%067gl1
2%100gl
2%500gl
3%067gl
3%100gl
3%500gl
4%067gl
4%100gl
4%500gl
Estland
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
Bulgarije
11,3%
11,3%
11,3%
10,2%
10,2%
10,2%
9,6%
9,6%
9,6%
Letland
15,0%
15,0%
15,0%
13,3%
13,3%
13,3%
12,5%
12,5%
12,5%
Luxemburg
17,2%
17,2%
17,2%
14,8%
14,8%
14,8%
13,6%
13,6%
13,6%
Griekenland
12,5%
12,5%
12,5%
13,4%
13,4%
13,4%
13,8%
13,8%
13,8%
Tsjechië
24,9%
24,9%
24,9%
21,6%
21,6%
21,6%
20,0%
20,0%
20,0%
Litouwen
0,0%
0,0%
26,8%
0,0%
0,0%
22,9%
0,0%
0,0%
20,9%
Hongarije
28,6%
28,6%
28,6%
24,1%
24,1%
24,1%
21,8%
21,8%
21,8%
Polen
29,2%
29,2%
29,2%
25,8%
25,8%
25,8%
24,1%
24,1%
24,1%
Slowakije
31,2%
31,2%
31,2%
27,1%
27,1%
27,1%
25,1%
25,1%
25,1%
Spanje
29,9%
29,9%
32,8%
27,0%
27,0%
29,5%
25,5%
25,5%
27,9%
Nederland
60,0%
60,0%
60,0%
40,0%
40,0%
40,0%
30,0%
30,0%
30,0%
Slovenië
36,9%
36,9%
36,9%
32,9%
32,9%
32,9%
30,9%
30,9%
30,9%
Zweden
37,5%
37,5%
37,5%
35,0%
35,0%
35,0%
33,8%
33,8%
33,8%
Duitsland
0,0%
0,0%
41,8%
0,0%
0,0%
36,7%
0,0%
0,0%
34,1%
Italië
43,8%
43,8%
43,8%
37,9%
37,9%
37,9%
35,0%
35,0%
35,0%
Portugal
42,8%
42,8%
42,8%
37,9%
37,9%
37,9%
35,4%
35,4%
35,4%
Oostenrijk
47,9%
47,9%
47,9%
40,3%
40,3%
40,3%
36,4%
36,4%
36,4%
België
47,7%
47,7%
47,7%
40,8%
40,8%
40,8%
37,3%
37,3%
37,3%
Finland
50,9%
50,9%
50,9%
43,9%
43,9%
43,9%
40,4%
40,4%
40,4%
Ierland
54,9%
54,9%
54,9%
50,3%
50,3%
50,3%
48,0%
48,0%
48,0%
Denemarken
57,9%
57,9%
65,7%
50,9%
50,9%
57,8%
47,5%
47,5%
53,9%
Verenigd Koninkrijk
0,0%
0,0%
87,8%
0,0%
0,0%
73,5%
0,0%
0,0%
66,4%
Frankrijk
41,7%
63,8%
103,9%
37,4%
57,2%
87,4%
35,3%
53,9%
79,2%
X Noot
1
Ter illustratie: 2%067gl betekent 2% rendement en een loon dat 67% van het gemiddelde
loon bedraagt.
Vraag 12
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken aan de Kamer doen toekomen?
Antwoord 12
De vragen zijn een voor een beantwoord. In verband met een zorgvuldige beantwoording
en de benodigde afstemming was het niet mogelijk om de vragen binnen drie weken te
beantwoorden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Snel, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.