Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Moorlag over de gestegen kosten voor het gebruik van warmte
Vragen van het lid Moorlag (PvdA) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de gestegen kosten voor het gebruik van warmte (ingezonden 16 januari 2019).
Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 6 februari
2019).
Vraag 1
Kent u het bericht «Tarieven warmte stijgen in 2019 door koppeling gasprijs en belastingen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat het gebruik van warmte essentieel is bij het behalen van de
doelen met betrekking tot CO2-reductie in de gebouwde omgeving? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Ja. De inzet van duurzaam geproduceerde warmte en restwarmte zal in de energietransitie
een belangrijke bijdrage leveren aan de doelen voor CO2-reductie in de gebouwde omgeving.
Vraag 3
Deelt u de mening dat de forse tariefstijging voor warmte een negatieve prikkel oplevert
voor het gebruik van warmte en niet bijdraagt aan de omschakeling naar een duurzame
energievoorziening? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Nee. Voor de omschakeling naar een duurzame energievoorziening en de rol van collectieve
warmtelevering zijn twee zaken van belang, namelijk het draagvlak bij de (potentiële)
afnemers van warmte van een warmtenet en een goed investeringsklimaat voor de aanleg
en het beheer van warmtenetten. Het is daarbij belangrijk dat er een goede balans
wordt gevonden tussen beide. Het uitgangspunt blijft dat de gebonden afnemer van warmte
beschermd wordt tegen te hoge tarieven. Bij de behandeling in uw Kamer van de in 2018
aangenomen wijziging van de Warmtewet is dit ook aan de orde geweest, waarbij er voor
is gekozen om de maximum tarieven te blijven baseren op de gasreferentie. Daarmee
betaalt de verbruiker gemiddeld gesproken niet meer dan wanneer gebruik wordt gemaakt
van aardgas. Voor de warmteleveranciers betekent de doorwerking van stijgende gastarieven
in de maximumprijs voor warmte een verbetering van hun rendementen, waardoor investeren
in warmtelevering aantrekkelijker wordt. Uit de laatste in opdracht van ACM uitgevoerde
rendementsmonitor blijkt dat de gemiddelde rendementen van warmteleveranciers lager
zijn dan wat redelijk mag worden geacht.
Mochten warmteleveranciers de stijgende prijzen van aardgas gebruiken om de warmtetarieven
te verhogen zonder dat hun onderliggende kosten (in dezelfde mate) meestijgen, waardoor
onredelijk hoge rendementen ontstaan, dan zal dit blijken uit de rendementsmonitor
en zal ACM dit kenbaar maken. Indien noodzakelijk zal ik dan de bepalingen uit de
Warmtewet in werking laten treden, waarmee ACM de mogelijkheid krijgt om te hoge rendementen
van warmteleveranciers te corrigeren via de warmtetarieven.
Vraag 4
Deelt u de mening dat het voor gebruikers die zijn aangesloten op warmtenetten zeer
onbillijk en onredelijk is dat zij, door de koppeling van warmtetarieven aan de aardgastarieven,
een prijsprikkel krijgen toegediend die is bedoeld om aardgasgebruikers te stimuleren
over te stappen op andere verwarmingsvormen, terwijl zij geen gebruiker zijn van aardgas?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze onbillijkheid en onredelijkheid weg
te nemen?
Antwoord 4
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Vraag 5
Deelt u de mening dat aangezien de stijging van de tarieven voor warmte voor een groot
deel voorkomt uit de koppeling tussen de prijzen van warmte aan die van aardgas, dat
die koppeling zou moeten worden losgelaten? Zo ja, hoe gaat u wet- en regelgeving
op dit punt aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Nee. Zoals besproken tijdens de behandeling in uw Kamer van het voorstel tot wijziging
van de Warmtewet, vind ik op dit moment het handhaven van de koppeling van de warmteprijs
aan de kosten van verwarming met aardgas een verstandige keus. Wanneer aardgas een
minder dominante rol heeft in de warmtevoorziening dan nu het geval is, zal er een
moment komen dat het verstandig is om die koppeling los te laten en de warmteprijs
op een andere grondslag te reguleren. Mede naar aanleiding van de motie van het lid
Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 34 723, nr. 29) laat ik onderzoek uitvoeren naar mogelijke alternatieven voor de gasreferentie om
de bescherming van kleinverbruikers van warmte en de realisatie van de andere publieke
belangen ook in de toekomst te borgen. De resultaten van dit onderzoek zullen worden
betrokken bij de voorbereiding van de volgende wijziging van de Warmtewet (Warmtewet
2.0) en zullen daarbij ook met uw Kamer worden gedeeld.
Vraag 6
Deelt u de mening dat aangezien het streven is om het gebruik van warmte te stimuleren
en gebruik van gas af te remmen, dat de energiebelasting op duurzame warmte niet zou
mogen stijgen, of zelfs moet worden gereduceerd? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat deze
stijging niet meer aan de orde zal zijn of wordt gereduceerd? Zo nee, waarom deelt
u die mening niet?
Antwoord 6
Nee. Het doorwerken van een stijgende energiebelasting op aardgas in de maximumprijzen
voor warmte vloeit voort uit het blijven hanteren van de gasreferentie. Zoals aangegeven
in mijn antwoord op vraag 5, wordt bij de volgende wijziging van de Warmtewet gekeken
naar alternatieven voor de gasreferentie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.