Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over het bericht ‘Het rommelt in de straffabrieken van het OM’
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Het rommelt in de straffabrieken van het OM» (ingezonden 5 december 2018).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 6 februari 2019).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1167.
Vraag 1 en 2
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek uit het NRC-artikel, waaruit blijkt dat het
openbaar ministerie (OM) onterecht straffen uitdeelt? Zo ja, bent u geschrokken door
dit nieuws?1
Kloppen de genoemde cijfers in het NRC-artikel wat betreft het aantal zaken dat is
afgedaan met een strafbeschikking waarbij de schuld van een verdachte niet adequaat
is vastgesteld? Hoe verklaart u deze aantallen?
Antwoord 1 en 2
Ja, ik heb van de berichtgeving kennisgenomen. Nee, ik ben daar niet van geschrokken.
Zoals ik heb toegelicht in mijn brief van 19 december 20182 werden de genoemde cijfers onjuist gebruikt.
Vraag 3
Wat is uw reactie op de in het NRC-artikel genoemde casussen, waaruit blijkt dat er
soms straffen voor het verkeerde feit zijn opgelegd door het OM? Hoe heeft dit kunnen
gebeuren en vindt u dit acceptabel?
Antwoord 3
Uit het door het Openbaar Ministerie (OM) verrichte onderzoek kan niet worden afgeleid
dat de schuld van een verdachte niet adequaat is vastgesteld of straffen zijn opgelegd
voor het verkeerde feit. Het betreft een intern kwaliteitsinstrument binnen het OM
waarin steekproefsgewijs dossiers zijn getoetst door collega-officieren. Het onderzoek,
en daarmee de genoemde aantallen uit dit onderzoek, hebben dan ook geen betrekking
op de rechtmatigheid van de door officieren van justitie uitgevaardigde strafbeschikkingen.
Het OM gebruikt dergelijke onderzoeken om de uitvoeringspraktijk te kunnen verbeteren.
Daar was dit onderzoek ook op gericht.
Wel is uit de rapportages uit 2014 en 2017 van de procureur-generaal bij de Hoge Raad3 die toezicht houdt op het OM, duidelijk geworden dat er in de begin jaren na de invoering
van de strafbeschikking door het OM niet altijd sprake was van een goede registratie
van de schuldvaststelling.
Met behulp van het Kwaliteitsprogramma Strafvordering OM2020 zijn hieromtrent verbeteringen
doorgevoerd. De voortgang van de verbeteringen wordt door het OM gemonitord door middel
van metingen. Ik onderschrijf de verbeteringen en genomen maatregelen door het OM
volledig. Het is van belang dat het OM blijvend prioriteit geeft aan het verbeteren
van de kwaliteit en door middel van metingen en audits het effect meet van de genomen
maatregelen.
Vraag 4
Is het u bekend in hoeveel gevallen, sinds het begin van het werken met de strafbeschikking,
de schuld van een verdachte niet adequaat is vastgesteld door het OM of zelfs straffen
zijn opgelegd voor het verkeerde feit? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het? Zo nee,
bent u bereid dit te onderzoeken?
Antwoord 4
Voor de cijfers en een toelichting daarop verwijs ik u naar mijn brief van 19 december
2018.4 Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 3, kan op basis van de cijfers niet
worden gezegd dat er sprake was van een onjuiste schuldvaststelling. Wel is het juist
dat in een aantal gevallen sprake was van een onvolledige interne registratie van
de schuldvaststelling. De procureur-generaal bij de Hoge Raad die toezicht houdt op
het OM, constateerde dit reeds in 2014. Met behulp van het Kwaliteitsprogramma Strafvordering
OM2020 heeft het OM hieromtrent verbeteringen doorgevoerd.5
Vraag 5
Wat vindt u van de stellingname dat het OM zich verdedigt met de argumentatie dat
er niet per se sprake is van een onterechte bestraffing maar dat de gegevens van het
NRC slechts aangeven dat er over een bepaalde zaak ook anders gedacht zou kunnen worden?
Vindt u deze werkwijze wenselijk en getuigen van voldoende zorgvuldigheid? Zo ja,
waarom? Zo nee, wat gaat u hier tegen doen?
Antwoord 5
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3. Zoals ik ook aangaf in mijn brief aan uw
Kamer van 19 december 2018 over de evaluatie van de Wet OM-afdoening6, onderschrijf ik de handelwijze van het OM om geconstateerde gebreken aan te pakken
en – mede door inzet van een interne kwaliteitssystematiek – structureel verbetering
te brengen in de uitvoering van de OM-strafbeschikking.
Vraag 6
Klopt het, dat er soms geen dossiers worden bijgehouden door het OM en het bewijs
waarop de strafbeschikking is gebaseerd, dus niet is terug te vinden? Zo ja, vindt
u dit ook uitermate zorgelijk? Zo nee, waarom wordt dit dan toch geschreven in het
reeds aangehaalde NRC-artikel?
Antwoord 6
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 4, is het juist dat in een aantal
gevallen sprake was van een onvolledige interne registratie. De toezichthoudende procureur-generaal
bij de Hoge Raad constateerde dit reeds in het in antwoord op vraag 3 genoemde rapport
uit 2014. Overigens wordt hierbij opgemerkt dat een onvolledige interne registratie
in de eigen systemen van het OM geenszins betekent dat in de betreffende zaken voorafgaand
aan de beslissing van het OM geen kennis is genomen van bijvoorbeeld in politiesystemen
vastgelegde relevante informatie.
Met behulp van het Kwaliteitsprogramma Strafvordering OM2020 heeft het OM hieromtrent
verbeteringen doorgevoerd.
Vraag 7
Klopt het, dat als een strafbeschikking aan de rechter wordt voorgelegd, de rechter
uiteindelijk maar in een derde van de gevallen de straf handhaaft die het OM had opgelegd?
Wat vindt u van deze cijfers? Rechtvaardigen deze cijfers een onafhankelijk onderzoek
naar het omgaan met de strafbeschikking door het OM? Zo ja, wanneer kunnen wij dit
onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Het verzetspercentage in misdrijfzaken fluctueert de afgelopen jaren tussen de 12%
en 14%. Voor de periode 2015–2017 werd 78% van de verzetzaken op zitting behandeld.
Van de verzetzaken die op zitting worden behandeld leidt:
– 24% tot een vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging;
– 64% tot een veroordeling met strafoplegging;
– 6% tot schuldigverklaring zonder straf.
In de overige gevallen is het OM niet ontvankelijk of is het verzet niet ontvankelijk.
Door de procureur-generaal bij de Hoge Raad die toezicht houdt op het OM, zijn reeds
onafhankelijke onderzoeken ingesteld naar de uitvoering door het OM van de OM-strafbeschikking.
Ook bij de recente evaluatie van de werking van de Wet OM-afdoening7 was sprake van een onafhankelijk onderzoek. De uitkomsten van metingen en de meest
recente cijfers in het kader van het kwaliteitsprogramma Strafvordering OM2020 van
het OM laten een verbetering zien van de juridische kwaliteit in de toepassing van
OM-strafbeschikkingen. Zo is bijvoorbeeld het aantal vrijspraken in 2018 gedaald naar
21%, vond in 69% strafoplegging plaats en is het aantal schuldigverklaringen zonder
straf gedaald naar 5,4%. Om deze reden acht ik een nieuw onafhankelijk onderzoek onnodig.
De door het OM genomen maatregelen onderschrijf ik volledig. Het is van belang dat
het OM prioriteit geeft aan het blijvend verbeteren van de kwaliteit.
Vraag 8
Klopt het, dat er strafbeschikkingen worden uitgedeeld zonder motivering? Acht u dit
in lijn met de eisen van zorgvuldigheid die men mag verwachten bij een dusdanig verstrekkend
middel? Zo ja, waarom?
Antwoord 8
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 4, is het juist dat in een aantal
gevallen sprake was van een onjuiste registratie van de schuldvaststelling. De procureur-generaal
bij de Hoge Raad die toezicht houdt op het OM, constateerde dit reeds in 2014. Met
behulp van het Kwaliteitsprogramma Strafvordering OM2020 heeft het OM hieromtrent
verbeteringen doorgevoerd. Bij het vervolgrapport «Wordt vervolgd: Beschikt en gewogen»
geeft de toezichthoudende procureur-generaal bij de Hoge Raad onder andere aan dat
de belangrijkste conclusie is dat het openbaar ministerie met grote inzet en voortvarendheid
gevolg heeft gegeven aan zijn eerdere bevindingen. Op zowel het gebied van de schuldvaststelling,
als de kwaliteit van de dossiers en de doorlooptijden, constateert hij dat duidelijk
vooruitgang is geboekt (Kamerstukken II 2017/18, 29 279, nr. 399).
Vraag 9
Klopt het, dat twee parketten in 2016 en 2017 dusdanig grote achterstanden hadden
dat officieren van justitie samen met de rechtbanken zogenoemde «veegzittingen» organiseerden
teneinde het OM in tientallen zaken niet-ontvankelijk te verklaren? Wat vindt u van
deze gang van zaken?
Antwoord 9
Het aantal strafbeschikkingen dat door ingesteld verzet tegen de strafbeschikking
opnieuw bij het OM instroomde, en die moest worden beoordeeld en aan de rechter moest
worden voorgelegd, was onverwacht hoog. De capaciteit van het OM, maar ook de afgesproken
zittingscapaciteit, was daar niet op berekend, waardoor de doorlooptijd flink toenam.
Dit heeft er toe geleid dat het OM vooral in 2014, 2015 en 2016 vele zaken heeft moeten
seponeren vanwege de ouderdom en dat om diezelfde reden in andere zaken de officier
van justitie niet-ontvankelijk is verklaard.
In mijn brief aan uw Kamer van 19 december 20188 heb ik aangegeven dat bij de afdoening van dergelijke oude zaken een afweging wordt
gemaakt of de doorlooptijd in een zaak van dien aard is dat voortzetting van de vervolging
onredelijk zou zijn. De officier respectievelijk de rechter maken daarbij een afweging
tussen de ernst van het delict en (de lengte van de periode van) rechtsonzekerheid
waarin de verdachte gedurende de looptijd van het strafrechtelijke onderzoek en de
vervolgingsfase heeft verkeerd. Vervolging zou in die gevallen onbillijk of ondoelmatig
zijn, indien men tot de slotsom komt dat het belang van strafrechtelijk ingrijpen
te gering is geworden of de «redelijke termijn» van het EVRM is verstreken in verband
met de lange tijd die is verstreken na het plegen van het strafbare feit.
Ik betreur het dat het nodig was om zo veel zaken te seponeren, maar ben content met
de door het OM getroffen maatregelen ter verbetering van de uitvoering van de OM-strafbeschikking.
Vraag 10
Bent u bereid te kijken naar de leesbaarheid en de duidelijkheid van de brieven die
het Centraal Justitieel Incassobureau verstuurd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
Ik vind het belangrijk dat iedereen de brieven van de overheid kan begrijpen, dit
onderwerp heeft dan ook mijn aandacht. Het CJIB heeft in samenwerking met het OM diverse
stappen gezet om de leesbaarheid en begrijpelijkheid van brieven van het CJIB te vergroten.
Zo is in juli 2017 de leesbaarheid van de verkeersboetes (Wahv) vergroot. Het uiterlijk
is gemoderniseerd, de informatie over de overtreding en de hoogte van het boetebedrag
is overzichtelijker weergegeven. Daarbij is het taalgebruik minder juridisch en op
de boete staat informatie over betalingsmogelijkheden en op welke wijze beroep ingesteld
kan worden. De verkeersboete is hierdoor beter begrijpelijk geworden voor bijvoorbeeld
laaggeletterden.
Bij de leesbaarheid van de strafbeschikking zie ik nog ruimte voor verbeteringen.
Met betrekking tot de strafbeschikking stuurt het CJIB een brief uit met daarin de
hoogte van de strafbeschikking. In deze brief wordt tevens medegedeeld dat de strafbeschikking
mogelijk consequenties heeft voor de justitiële documentatie van de betrokkene en
wordt verwezen naar een website waar nadere informatie te vinden is over justitiële
documentatie. Met de strafbeschikking wordt een toelichting meegestuurd waarin uiteengezet
wordt op welke wijze iemand in verzet kan gaan tegen de beslissing.
De brief en toelichting kunnen echter, net zoals bij de verkeersboetes het geval was,
mogelijk in nog beter begrijpelijke taal en vorm worden ingericht. Het OM is daarom
voornemens om samen met het CJIB de teksten van de brieven met betrekking tot de strafbeschikking
te herzien. In het eerste kwartaal van 2019 worden daarover gesprekken gevoerd. Ik
vind het een goede ontwikkeling dat het CJIB hier samen met het OM naar gaat kijken.
Vraag 11
Bent u bereid, in ieder geval tot er orde op zaken is gesteld, er voor te zorgen dat
gestopt wordt met het opleggen van strafbeschikkingen door het OM? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 11
Nee. Bij brief van 19 december 2018 bood ik uw Kamer de beleidsreactie aan op het
rapport «Evaluatie Wet OM-afdoening».9 Uit die evaluatie volgt dat de strafbeschikking een blijvende plek heeft veroverd
in het Nederlandse sanctiebestel. De strafbeschikking draagt naar het oordeel van
de onderzoekers bij aan de hoofdoelstellingen die ten grondslag lagen aan de Wet OM-afdoening,
waaronder het vergroten van de doelmatigheid en het versterken van de juridische grondslag
van de buitengerechtelijke afdoening.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.