Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Lodders over het bericht ‘Gaat de Belastingdienst te ver in data-speurtocht?'
Vragen van het lid Lodders (VVD) aan de Staatssecretaris van Financiën over het bericht «Gaat de Belastingdienst te ver in data-speurtocht?» (ingezonden 27 november 2018).
Antwoord van Staatssecretaris Snel (Financiën) (ontvangen 1 februari 2019). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1064.
Vraag 1
Kent u het bericht «Gaat de Belastingdienst te ver in data-speurtocht?»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Herinnert u zich dat u eerder de Belastingdienst te kennen gaf dat de dienst persoonsgegevens
niet voor 100% kan beveiligen?2 Wordt het voor de Belastingdienst nu niet alleen maar moeilijker persoonsgegevens
optimaal te beveiligen nu de dienst steeds meer toegang krijgt tot informatie? Zo
ja, zijn de eerder toegezegde maatregelen wel voldoende om de bescherming van de persoonsgegevens
te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Laat ik vooropstellen dat de Belastingdienst de beveiliging van persoonsgegevens erg
serieus neemt. De Belastingdienst beschikt over een specialistische afdeling, het
Security Operations Center, dat permanent bewaakt dat niemand van buitenaf onbevoegd
toegang krijgt tot de systemen en de gegevens van de Belastingdienst. Ook bij de eigen
medewerkers wordt regelmatig aandacht gevraagd voor het zorgvuldig omgaan met persoonsgegevens.
Echter, voor geen enkele organisatie is het mogelijke een 100%-beveiliging van gegevens
te garanderen. Zo kan een medewerker bijvoorbeeld per ongeluk een fout maken bij het
verzenden van een poststuk. Beveiliging is in de basis een continu proces van risicomanagement.
Op basis van de kans op het optreden van een risico en de impact daarvan voor de burger
en de Belastingdienst worden al dan niet maatregelen genomen om de nadelen te beperken.
Een toename van toegang tot gegevens wil overigens niet zeggen dat de Belastingdienst
die gegevens ook zelf opslaat; en dus zelf moet beveiligen. Dit geldt bijvoorbeeld
wanneer de Belastingdienst een «inkijkfunctie» heeft op gegevens die bij een andere
organisatie zijn opgeslagen. Als de gegevens wel opgeslagen moeten worden, dan geldt
ook hier dat op basis van de kans op het optreden en de impact van de risico's maatregelen
getroffen worden. De eerder toegezegde maatregelen zien specifiek op een bepaald proces
van de afdeling Data en Analytics, namelijk het maken van risicomodellen. De Belastingdienst
gebruikt de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR) als het normenkader voor
het inschatten van de risico’s en de te nemen maatregelen.
Vraag 3
Wanneer weegt de privacy van iemand zwaarder dan het recht op informatie van de Belastingdienst?
Welke criteria hanteert de Belastingdienst bij het maken van de keuze tot het opvragen
van informatie bij nieuwe informatiebronnen?
Antwoord 3
De Belastingdienst beschikt voor de uitvoering van zijn taken op het gebied van heffing
en inning, toeslagen en douane over ruime bevoegdheden om informatie op te vragen.
Deze bevoegdheden vereisen een zorgvuldige afweging tussen de belangen van de belastingplichtige
en de belangen van de Belastingdienst. Bij de uitoefening van deze bevoegdheden neemt
de Belastingdienst de vereisten van het privacyrecht van burgers, het recht op bescherming
van de persoonlijke levenssfeer, in acht. De Belastingdienst gebruikt gegevens van
burgers op grond van een (fiscale) wettelijke bepaling of als dit noodzakelijk is
voor de uitvoering van de taak die aan de Belastingdienst is opgedragen.
Zo bepaalt de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) dat een ieder is gehouden
desgevraagd aan de inspecteur alle informatie te verstrekken die voor zijn eigen belastingheffing
van belang kan zijn. Daarnaast zijn administratieplichtigen respectievelijk overheidsinstanties
– kort gezegd – verplicht om informatie te verstrekken die van belang kan zijn voor
de belastingheffing (van derden). De wettelijke regelingen voorzien in zogenoemde
informatiebevoegdheden van de inspecteur. De bevoegdheden zijn ruim. In beginsel mag
alle informatie die mogelijk relevant kan zijn voor de belastingheffing worden opgevraagd,
zodat de Belastingdienst de juiste belasting kan heffen.3
Daarom is het van groot belang dat er voor de afweging tussen informatiebevoegdheden
en het recht op privacy sterke waarborgen gelden. De Belastingdienst hanteert bij
het maken van de keuze tot het opvragen van informatie bij nieuwe informatiebronnen,
een afweging tussen de belangen van de Belastingdienst c.q. de inspecteur en de belangen
van de belastingplichtige, de criteria die volgen uit het privacyrecht, zoals doelbinding,
noodzaak en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Vraag 4
Verwacht u dat het niet volledig kunnen garanderen van de privacy voor mensen een
reden is om geen Museumkaart te nemen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Iedere burger heeft recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer (privacy).
Inmenging van enig openbaar gezag op dit privacyrecht is alleen toegestaan wanneer
de inmenging is voorzien bij wet en in een democratische samenleving noodzakelijk
is in het belang van, onder andere, het economische welzijn van het land. Dit volgt
uit artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het recht
op privacy is een grondrecht. In Nederland is dit recht vastgelegd in artikel 10 van
de Grondwet.
In het geval van de Museumkaart heeft de inspecteur van de Belastingdienst op basis
van fiscale regelgeving verzocht om gegevens van één persoon. Het betreft specifieke
casuïstiek. De rechter heeft geoordeeld dat deze inmenging is toegestaan.
Anders dan de vraag lijkt te veronderstellen, gaat het in het geval van de Museumkaart
niet om het «niet kunnen garanderen van de privacy», maar om een bij wet toegestane
inmenging.
Of deze specifieke casuïstiek voor mensen reden zal zijn om geen Museumkaart te nemen,
kan ik niet inschatten.
Vraag 5
Welke signalen heeft de Belastingdienst dat de gebruikersgegevens van de houders van
een Museumkaart toereikender zijn dan de gegevens die de Belastingdienst heeft naar
aanleiding van de belastingaangifte van mensen?
Antwoord 5
Om de gegevens en inlichtingen die een belastingplichtige verstrekt te controleren,
kan het nodig zijn om aanvullende gegevens op te vragen; zogenoemde contra-informatie.
Naar mate de Belastingdienst meer twijfel heeft over de door de belastingplichtige
verstrekte gegevens is de behoefte aan contra-informatie groter. De gebruikersgegevens
van de Museumkaart zijn tot nu toe slechts in één zeer specifiek geval opgevraagd
in verband met een woonplaatsonderzoek. Bij een woonplaatsonderzoek is een veelvoud
aan factoren nodig om te bepalen of een belastingplichtige in Nederland zijn vaste
woonplaats heeft. In dit geval werden de gegevens noodzakelijk geacht voor het te
verrichten onderzoek naar de juistheid en volledigheid van een belastingaangifte.
Vraag 6
U schreef eerder dat de informatiepositie van de Belastingdienst nog verder versterkt
moet worden4; hoe ziet udit in de toekomst gebeuren? Welke rol speelt de ingewonnen informatie
met betrekking tot de Museumkaart hierbij? Welke rol ziet u voor andere(nieuwe) informatiebronnen?
Antwoord 6
In de door u aangehaalde brief van 18 september 20185 heb ik de Kamer geïnformeerd over het internationaal fiscaal (verdrags)beleid. Ik
heb daarbij aangegeven dat de informatiepositie van de Belastingdienst wordt versterkt
om belastingontduiking en belastingontwijking aan te pakken. De bestrijding van belastingontduiking
strekt zich uit naar het bestrijden van verhuld vermogen in het buitenland. Het programma
«verhuld vermogen» van de Belastingdienst richt zich met name op het detecteren en
aanpakken van vermogen dat verhuld is en buiten het zicht van de fiscus wordt gehouden.
Bij deze detectie wordt gebruik gemaakt van (vaak massale) gegevensstromen uit een
veelheid van informatiebronnen, zoals de toenemende (geautomatiseerde) gegevensstroom
vanuit het buitenland (waaronder bankgegevens), gegevens van debet/creditcards, signalen
van tipgevers, onderzoeken van externen – bijvoorbeeld Joint International Taskforce
on Shared Intelligence and Collaboration, Panama Papers en Paradise Papers – en niet
geïdentificeerde bankgegevens over (zogenaamd) niet-ingezetenen. Hierbij wordt samengewerkt
met onder meer de Belastingdienst/FIOD, het OM, de politie, de Kamer van Koophandel
en belastingdiensten van andere landen. Daarbij kan soms ook een woonplaatsvraagstuk
aan de orde zijn, waarvoor nadere informatie uit een andere bron nodig kan zijn.
Het gebruik van een Museumkaart kan als een van de vele bronnen dienen om in individuele
casussen de feitelijke woonplaats vast te stellen. Doorgaans is bij deze kwesties,
waarbij de woon- of vestigingsplaats een rol speelt, het vermogen al bekend maar gaat
het om de vaststelling van de woonplaats teneinde het heffingsrecht te kunnen bepalen.
Met de in de brief van 18 september 2018 genoemde extra investering wordt binnen het
programma «verhuld vermogen» van de Belastingdienst een centraal team met specialisten
ingericht dat zich voltijds gaat richten op de aanpak van de (meer) complexe constructies
en structuren op basis van de voorraad aan informatie en gegevens. Hiervoor worden
vanaf januari 2019 nieuwe medewerkers aangetrokken, waaronder data- en informatieanalisten.
Met dit centrale team en de aanvulling van nieuwe competenties binnen het programma
«verhuld vermogen», is de Belastingdienst beter in staat deze toenemende stroom aan
informatie te verwerken, «op te werken» naar dossiers en om te zetten in op te leggen
belastingaanslagen, waardoor verhuld vermogen efficiënter en effectiever kan worden
aangepakt. Het doel is om ervoor te zorgen dat eenieder zijn eerlijke deel aan belasting
betaalt.
Vraag 7
Hoe hoog is het bedrag dat de Belastingdienst afgelopen jaar aan verhuld vermogen
heeft opgespoord? Lukt het de Belastingdienst altijd om over dit ontdekte verhuld
vermogen toch nog belasting te innen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke winst verwacht
de Belastingdienst nog te boeken met de extra 17 miljoen euro die vrijkomt om belastingontduiking
tegen te gaan?
Antwoord 7
Naar aanleiding van de detectie van verhuld vermogen heeft de Belastingdienst in 2017
voor ruim 200 miljoen euro belastingaanslagen (belasting + boete + heffingsrente)
opgelegd. Het aangeven van het exacte bedrag aan vermogen dat hieraan ten grondslag
ligt, is overigens niet eenvoudig. Deze aanslagen zijn namelijk gebaseerd op diverse
belastinggrondslagen en kunnen bovendien ook zien op verschillende belastingjaren.
Zo kan er sprake zijn van een navordering over één of meer jaren voor box 1, 2 of
3 in de inkomstenbelasting of bijvoorbeeld een aanslag erf- of schenkbelasting. In
de meeste gevallen worden de opgelegde aanslagbedragen ook daadwerkelijk geïnd door
de Belastingdienst, waarbij de per 1 januari 2019 bij wet ingevoerde invorderingsmaatregelen6 als een steun in de rug worden beschouwd.
Zoals ik in de eerdergenoemde brief aan de Kamer van 18 september 2018 over intensivering
aanpak verhuld vermogen heb aangegeven, zijn de te verwachten opbrengsten die de extra
investering van € 17 miljoen gaat opleveren vooraf, maar ook achteraf, moeilijk te
duiden. Het is immers niet mogelijk gebleken om hiervoor een businesscase conform
de normen van de Algemene Rekenkamer op te stellen, omdat het niet lukt om zowel ex
ante als ex post een directe relatie te leggen tussen specifieke investeringen en
meer belastingopbrengsten. Indien bijvoorbeeld op basis van een onderzoek wordt vastgesteld
dat een belastingplichtige compliant is, wordt geen extra belastingopbrengst genoteerd.
Het vaststellen van een correcte naleving is belangrijk en heeft een zelfstandige
waarde. Verder is een belangrijke bate gelegen in het maatschappelijk effect en het
bevorderen van rechtvaardigheid. Een zichtbare aanpak van verhuld vermogen heeft een
preventieve werking en draagt bij aan de verbetering van de naleving (compliance).
Vraag 8
Wilt u de vragen een voor een beantwoorden?
Antwoord 8
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Snel, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.