Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Özütok inzake de recente cijfers over de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen wereldwijd
Vragen van het lid Özütok (GroenLinks) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de recente cijfers over de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen wereldwijd (ingezonden 21 december 2018).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen
            1 februari 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1164.
         
Vraag 1
            
Bent u bekend met de Gender Gap Index van het World Economic Forum (WEF)?1
Antwoord 1
            
Ja
Vraag 2 en 8
            
Vindt u het belangrijk dat de verbetering die te zien is op het gebied van arbeidsparticipatie
               en salaris (nog) verder wordt gestimuleerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u
               dit gaan doen?
            
Ziet u aanleiding om maatregelen te treffen om de economische ongelijkheid te verkleinen?
Antwoord 2 en 8
            
Ja, daar hecht ik groot belang aan. In de vorig jaar met uw Kamer gedeelde Emancipatienota
               2018–2021 heb ik beschreven op welke manier ik samen met mijn collega’s van Sociale
               Zaken en Werkgelegenheid en Financiën deze kabinetsperiode de arbeidsparticipatie
               zal bevorderen. Enkele maatregelen zijn de uitbreiding van het geboorteverlof van
               partners, de verhoging van de kinderopvangtoeslag en het fiscaal aantrekkelijker maken
               om meer uren te werken.
            
In de dit voorjaar te verschijnen voortgangsrapportage zal ik u inlichten over de
               stand van zaken bij de uitvoering van het emancipatiebeleid, onder andere over de
               arbeidsparticipatie van vrouwen en het bevorderen van een gelijk loon.
            
Ten slotte vindt er momenteel een interdepartementaal beleidsonderzoek naar deeltijd
               plaats (IBO Deeltijd). In dit IBO wordt gekeken naar de oorzaken van het vele deeltijdwerken
               in Nederland en worden beleidsopties ontwikkeld die impact kunnen hebben op de keuze
               van werknemers voor deeltijdwerk.
            
Vraag 3
            
Deelt u de mening dat Nederland op alle gebieden nog moet winnen op het gebied van
               ongelijkheid tussen mannen en vrouwen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er naast arbeidsparticipatie
               en salaris, ook vooruitgang wordt geboekt wat betreft vrouwen op topposities? Hoe
               gaat u bedrijven stimuleren dit ook door te voeren in het beleid?
            
Antwoord 3
            
Die mening deel ik. Zoals de Emancipatiemonitor 20182 heeft laten zien, zit emancipatie in de lift. Ten opzichte van de monitor van twee
               jaar geleden is er op veel gebieden enige versnelling te zien. De Emancipatiemonitor
               laat echter ook zien dat er nog veel werk aan de winkel is. Vrouwen en mannen hebben
               nog lang geen gelijke positie, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt.
            
In de brief aan de Kamer over het aandeel vrouwen aan de top van het bedrijfsleven
               van 6 maart is uiteengezet welke maatregelen het kabinet reeds in gang heeft gezet.
               Een meerderheid van de bedrijven lijkt naleving van de wet geen prioriteit te geven.
               Het kabinet verwacht van alle bedrijven dat zij zich aan de wet houden. Belangrijk
               element is dat bedrijven niet meer wegkomen met «er zijn geen vrouwen beschikbaar».
               De databank Topvrouwen bevat immers 1.500 topvrouwen. Daarnaast werk ik samen met
               VNO-NCW aan de bewustwording van bedrijven over de voordelen en mogelijkheden van
               diversiteit voor een bedrijf. We hebben daartoe eerder 5.000 bedrijven een handreiking
               gestuurd en recent weer een indringende brief gestuurd om hen erop te wijzen dat het
               twee voor twaalf is. Daarnaast zijn er vele gesprekken, bijeenkomsten met bedrijven,
               topvrouwen en searchbureaus om te bewerkstelligen dat meer topvrouwen geworven worden.
               Het kabinet zal in het voorjaar 2019 de balans op maken en is bereid dan met stevige
               maatregelen te komen om de naleving te bevorderen.
            
Vraag 4
            
Deelt u de mening dat we vrouwen moeten stimuleren om meer noodzaak te zien in economische
               zelfstandigheid en hoe gaat u dat stimuleren?
            
Antwoord 4
            
Ik deel deze mening van harte. Het is noodzakelijk dat de economische zelfstandigheid
               van vrouwen als een recht wordt beschouwd. Niet alleen door vrouwen zelf, maar ook
               door mannen, werkgevers, werkconsulenten en opleidingsadviseurs. Onder andere door
               de campagne «Hoe werkt Nederland», zet het kabinet erop in stereotiepe keuzes tegen
               te gaan. Gelukkig constateren het SCP en het CBS in de Emancipatiemonitor 2018 een
               vooruitgang: een stijging van 3,5 procentpunt van 2014 tot 2017, uitkomend op een
               totaal van ruim 60%. Echter, dit steekt nog steeds af bij het percentage economisch
               zelfstandige mannen (79%). Het percentage vrouwen dat hierdoor een hoger risico loopt
               om financieel in de problemen te komen na het overlijden van hun partner of een scheiding
               is nog steeds te groot.
            
Het kabinet stimuleert het vergroten van economische zelfstandigheid door het fiscaal
               aantrekkelijker te maken om meer uren te gaan werken. Dit wordt onder meer gedaan
               door het maximum van de arbeidskorting te verhogen, de arbeidskorting over een langer
               inkomenstraject op te laten lopen en steiler af te bouwen. Ook wordt de overdraagbaarheid
               van de algemene heffingskorting beperkt. Daarnaast investeert het kabinet vanaf 2019
               248 miljoen euro in de kinderopvangtoeslag en verlengt het eerder genoemde geboorteverlof
               voor partners naar zes weken in 2020. Zie ook het antwoord bij vraag 9 voor verder
               beleid omtrent economische zelfstandigheid.
            
In het IBO Deeltijdwerk zal gekeken worden naar beleidsopties omtrent deeltijdwerk.
               Er wordt onder andere gekeken naar de motieven van vrouwen en mannen om in voltijd
               of juist in deeltijd te werken en hoe afwijkende voorkeuren, instituties en sociale
               normen kunnen verklaren dat deeltijdwerk in Nederland veel populairder is dan in andere
               landen.
            
Vraag 5
            
Deelt u de mening dat Nederland, ondanks de stijging van het afgelopen jaar, achterblijft
               op het gebied van gelijkheid tussen mannen en vrouwen?
            
Antwoord 5
            
Ik ben blij met de stijging op de Gender Gap Index van het World Economic Forum, de toename in economische zelfstandigheid en emancipatie
               in het algemeen, zoals gerapporteerd in de Emancipatiemonitor 2018. Uiteraard ben
               ik nog niet tevreden. Er is immers nog lang geen sprake van volledige gelijkheid.
               Het kabinet blijft daarom doorgaan met de aanpak om de gelijkheid tussen mannen en
               vrouwen te bevorderen. Deze plannen staan in de Emancipatienota 2018.
            
Vraag 6
            
Wat vindt u van het feit dat de politieke emancipatie van Nederland achterblijft ten
               opzichte van andere landen, zoals bijvoorbeeld Bangladesh? Bent u bereid te onderzoeken
               hoe hier verbetering in kan komen?
            
Antwoord 6
            
Ik zou graag zien dat daar verbetering in komt en moedig elke vrouw van harte aan
               om politiek actief te worden. Het is aan de politieke partijen om hier vorm aan geven,
               en al dan niet gebruik te maken van een quotum, trainingen om onbewuste vooroordelen
               tegen te gaan, of andere maatregelen te bedenken om de politieke emancipatie te bevorderen.
            
Ook is het belangrijk om in gedachten te houden dat het WEF rapport niet het niveau van inkomen, kennis, of gezondheid van vrouwen in de diverse landen zoals Bangladesh,
               vergelijkt. Het WEF rapport focust op het verschil tussen mannen en vrouwen.
            
Vraag 7
            
Deelt u de mening dat we de negatieve gevolgen die robotisering en automatisering,
               die vaak in sectoren voorkomen waar veel vrouwen werken, met zich meebrengen voor
               de positie op de arbeidsmarkt voor vrouwen moeten aanpakken?3
Antwoord 7
            
De exacte invloed van robotisering en automatisering op de arbeidsmarkt laat zich
               lastig sectoraal voorspellen. In het algemeen geldt dat er enerzijds als gevolg van
               robotisering mogelijk banen zullen verdwijnen. Naar verwachting betreffen dit met
               name routinematige en fysiek zware banen, aangezien dergelijke taken het gemakkelijkste
               te automatiseren zijn. Anderzijds zullen er ook nieuwe banen ontstaan ten gevolge
               van de verbeterde efficiëntie door technologische ontwikkelingen en de veranderende
               aard van werk.
            
Ten aanzien van de arbeidsmarktpositie van vrouwen geldt daarnaast dat een relatief
               groot deel van de vrouwen werkzaam is in de zorg en het onderwijs. Binnen deze sectoren
               is momenteel geen sprake van een tekort aan banen. Daarbij geldt wel dat robotisering
               in deze sectoren invloed kan hebben op de manier waarop het werk gedaan wordt, maar
               blijft – mede gegeven het belang van onder meer soft skillsin deze sectoren – de inzet van werkenden van groot belang. Hieruit volgt dat automatisering
               naar verwachting een relatief kleine rol zal spelen voor de toekomstige werkgelegenheid
               in deze sectoren.
            
Er lijkt momenteel dus niet direct reden om aan te nemen dat vrouwen relatief harder
               getroffen zullen worden door de robotisering en automatisering op de arbeidsmarkt
               dan mannen.
            
Vraag 9
            
Heeft u vernomen dat uit onderzoek blijkt dat laagopgeleide vrouwen ten opzichte van
               middelbaar en hoogopgeleide vrouwen minder vaak werken om te kunnen zorgen voor hun
               gezin en huishouden? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Bent u bereid om maatregelen
               te treffen die stimuleren dat dit aantal ook bij laagopgeleide vrouwen moet dalen?
               Ziet u aanleiding om hiervoor maatregelen te treffen?4
Antwoord 9
            
Ja op al deze bovenstaande vragen. Het emancipatieproces is niet voor alle groepen
               vrouwen op hetzelfde moment begonnen, en het loopt ook niet voor alle groepen in hetzelfde
               tempo. Dat zien we onder andere op de arbeidsmarkt. Er zijn vrouwen voor wie het extra
               lastig is om daar een plek te veroveren of te behouden. Ik vind het van groot belang
               dat alle vrouwen gelijke kansen hebben om hun capaciteiten te ontwikkelen en op de
               arbeidsmarkt in te zetten, waardoor zij ook in hun eigen onderhoud kunnen voorzien.
            
Onlangs heb ik de Kamer geïnformeerd over de verschillen tussen groepen vrouwen en
               de aanpak van de bewindspersonen van SZW en mijzelf voor deze groepen. In deze brief
               concluderen wij dat opleidingsniveau inderdaad bepalend is voor de arbeidsparticipatie.
               Vrouwen met alleen basisschool, vmbo, of mbo-1 werken veel minder. Samen met een lager
               gemiddeld uurloon leidt dit tot een slechtere positie als het gaat om financiële onafhankelijkheid.
               Enkele maatregelen die dit kabinet neemt om deze positie te bevorderen, zijn de ondersteuning
               van gemeenten om bij het re-integratiebeleid de groepen vrouwen te bereiken met een
               afstand op de arbeidsmarkt en de pilot Educatie voor Vrouwen met Ambitie (EVA).
            
Ook financier ik de alliantie genaamd Samen Werkt Het, bestaande uit WOMEN Inc., Movisie, Wo=Men, Proefprocessenfonds Clara Wichmann, en
               de Nederlandse Vrouwenraad. Deze alliantie is gericht op het stimuleren van mannen
               en vrouwen, in het bijzonder financieel kwetsbare vrouwen, om de mogelijkheden te
               benutten voor het combineren van betaalde arbeid en onbetaalde zorg.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.