Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over de mogelijk negatieve effecten van de e-privacyrichtlijn op het werk van het Expertise Centrum Online Kindermisbruik
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming over de mogelijk negatieve effecten van de e-privacyrichtlijn op het werk van het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) (ingezonden 5 december 2018).
Antwoord van Staatssecretaris Keijzer (Economische Zaken en Klimaat), mede namens
de Minister van Justitie en Veiligheid (ontvangen 30 januari 2019).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief van (internationale) kinderbeschermingsorganisaties
waarin gewezen wordt op een mogelijk nadelig effect van de e-privacyrichtlijn in de
mogelijkheden om bijvoorbeeld kinderporno op te sporen? 1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u garanderen dat de e-privacyrichtlijn, meer specifiek artikel vijf van de richtlijn,
niet zal verhinderen dat het EOKM, of andere private partijen, zonder toestemming
van de eindgebruiker het netwerkverkeer voorafgaande aan de upload kunnen scannen
op kinderporno? Zo nee, bent u bereid tezamen naar een oplossing voor dit probleem
te zoeken?
Antwoord 2
Op dit moment worden uploads niet preventief gescand op de aanwezigheid van kinderpornografische
content, met als doel verwijdering van deze strafbare content. Zowel in de geldende
als toekomstige e-privacyregels is het communicatiegeheim verankerd. Dit betekent
dat aanbieders van telecommunicatiediensten in beginsel niet in het telecommunicatieverkeer
mogen kijken dat zij verzorgen. Het gaat hier om een belangrijk grondrecht. Zo mag
een partij die internettoegang aanbiedt (zoals KPN of Ziggo) bij het uploaden van
beeldmateriaal, in beginsel niet bekijken wat er wordt geupload. De reikwijdte van
het communicatiegeheim is echter beperkt tot de fase waarin het elektronisch transport
wordt verzorgd. Toegepast op het zojuist genoemde voorbeeld betekent dit dat zodra
het beeldmateriaal op de server van hostingpartij (de partij die er voor zorgt dat
de betreffende inhoud op internet te vinden is) is aangekomen niet langer de e-privacyregels
van toepassing zijn maar de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming.
Dat betekent op zijn beurt weer dat het de hosting partij is toegestaan met behulp
van de zogenoemde hashdatabase strafbare kinderpornografische content van zijn server
te verwijderen.
Vraag 3
Kunt u garanderen dat het EOKM ook na inwerkingtreding van de e-privacyrichtlijn gebruik
zal kunnen maken van haar zogenoemde «hashdatabase» in haar strijd om kinderporno
op het internet op te sporen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid hier alsnog maatregelen
voor te nemen?
Antwoord 3
Ja, zie het antwoord op vraag 2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn de e-privacyregels niet langer van
toepassing op het moment dat kinderpornografisch beeldmateriaal is aangekomen op de
server van de hostingpartij. Dit betekent dat de inzet van de hashdatabase niet in
gevaar is. Tot slot wijs ik er op dat zowel de huidige e-privacyrichtlijn als het
voorstel voor een e-privacyverordening voorzien in de mogelijkheid om bij nationale
wetgeving te voorzien in uitzonderingen op het communicatiegeheim ten behoeve van
het voorkomen van strafbare feiten mits dit nodig, passend en proportioneel is. Voor
wat betreft de aanpak van kinderpornografische inhoud overweeg ik samen met de Minister
van Justitie en Veiligheid deze optie te verkennen wanneer het aantal meldingen niet
daalt als gevolg van de aangekondigde acties in het kader van de «Hernieuwde aanpak
online kindermisbruik» (Kamerstuk 31 015, nr. 135).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.