Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van der Lee over het artikel ‘Windindustrie verzet zich tegen betalen van huur voor zeebodem’
Vragen van het lid Van der Lee (GroenLinks) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over het artikel «Windindustrie verzet zich tegen betalen van huur voor zeebodem» (ingezonden 10 december 2018).
Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat), mede namens de Staatssecretaris
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 24 januari 2019).
Vraag 1
Hebt u kennis genomen van het artikel «Windindustrie verzet zich tegen betalen van
huur voor zeebodem»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe wordt de marktconforme waarde van 0,98 euro/ MWh precies bepaald? Is dit vergelijkbaar
met bedragen die andere activiteiten zoals gas- en oliewinning of zandwinning afdragen?
Antwoord 2
De hoogte is bepaald op basis van een uitgevoerde onafhankelijke taxatie. De taxateur
heeft gekozen voor een residuele waardebepaling op basis van de Discounted Cashflowmethode.
Bij deze methode worden inkomsten en uitgaven over de hele looptijd van het project
in beeld gebracht. Uit deze analyse volgt een marktconforme grondwaarde.
Gas- en oliewinning en zandwinning zijn andere activiteiten dan het exploiteren van
Wind op zee en hebben een andere kosten- en opbrengstenstructuur. Daarom zijn tarieven
voor deze sectoren onderling niet vergelijkbaar.
Vraag 3
Bent u zich ervan bewust dat deze pacht de maatschappelijke kosten van duurzame energie
onnodig hoog maakt?
Antwoord 3
Het Rijksvastgoedbedrijf zet zijn gronden, wateren en vastgoed in om maatschappelijke
doelen te realiseren – binnen de grenzen van wet- en regelgeving. Binnen de 12-mijlszone
geldt het Nederlandse recht en is de Nederlandse staat eigenaar van de zeebodem. Het
is dus juridisch gezien noodzakelijk om gebruikers van de zeebodem een opstalrecht
te geven. Daarop is Europese wetgeving van toepassing. Die bepaalt dat de overheid
een marktconforme opstalvergoeding moet rekenen om oneigenlijke staatssteun te vermijden.
Daarom is de grond getaxeerd. De taxatie heeft laten zien dat de businesscase voor
Wind op zee ruimte biedt om een reële grondvergoeding te betalen.
Vraag 4
Heeft u contact opgenomen met de Europese Commissie om de mogelijkheid tot vrijstelling
te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Nee, de taxatie laat zien dat de businesscase voor Wind op zee ruimte biedt om een
reële grondvergoeding te betalen. In deze situatie heeft het geen zin om de Europese
Commissie om vrijstelling te verzoeken. Het inzetten van een dergelijke procedure
bij de EC zou ook een vertraging betekenen voor de geplande tender.
Vraag 5
Beseft u zich dat een eventuele hoge vergoeding aan het Rijksvastgoedbedrijf (RVB)
ertoe kan leiden dat Hollandse Kust (zuid) 3 & 4 (net) niet subsidieloos gerealiseerd
kunnen worden, en alsnog een tenderregeling mét subsidie uitgeschreven dient te worden?
Hoe zou een dergelijke ontwikkeling bijdragen aan een vlotte en kostenefficiënte uitrol
van wind op zee?
Antwoord 5
Bij de voorbereiding van elke tender maak ik een afweging of het gezien de verwachte
kosten- en opbrengstenontwikkeling te verwachten is dat er voldoende belangstelling
bij marktpartijen zal zijn om deel te nemen aan een subsidieloze tender.
Net als bij de succesvol gebleken tender voor de kavels I en II voor Hollandse kust
(zuid) verwacht ik dat ook bij deze tender voor de kavels III en IV geen subsidie
nodig zal zijn. De kostenstijging als gevolg van de grondvergoeding die aan de Staat
moet worden betaald doet daar volgens onze huidige inzichten niet aan af.
De vlotte en kostenefficiënte uitrol van wind op zee wordt hierdoor niet belemmerd.
De sinds enige jaren toegepaste tendersystematiek heeft bijgedragen aan de forse kostenverlaging
voor windenergie op zee, en zal dat ook de komende jaren blijven doen.
Ik wijs erop dat de kostenverhoging als gevolg van de grondvergoeding alleen speelt
bij de windparken op zee op kavels III en IV bij Hollandse kust (zuid) en bij Hollandse
Kust (noord), die ten dele binnen de territoriale wateren liggen, niet bij toekomstige
andere windparken.
Vraag 6
Hoe past deze kostenverhoging ten opzichte van voorgaande tenders in relatie tot de
doelstelling van sector en overheid om de kosten van wind op zee verder te verlagen?
Antwoord 6
Zie antwoord op vraag 5.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
R.W. Knops, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.