Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Denemarken tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen; Kopenhagen, 9 mei 2018
35 053 Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Denemarken tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen; Kopenhagen, 9 mei 2018
Nr. 2
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 januari 2019
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 2 oktober 2018 over het Protocol
tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk
Denemarken tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan
van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen;
Kopenhagen, 9 mei 2018 (Kamerstuk 35 053, nr. 1).
De vragen en opmerkingen zijn op 1 november 2018 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 23 januari 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Freriks
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Protocol met
de verdragswijziging. Deze leden wijzen op het belang van een uitgebreid verdragennetwerk
voor de fiscale rechtszekerheid en het vestigingsklimaat. De leden van de VVD-fractie
hebben enkel een aantal verduidelijkende vragen.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of, en zo ja, op welke onderdelen het Wijzigingsprotocol
nog afwijkt van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)-richtlijnen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris een toelichting kan geven
op basis waarvan wordt verwacht dat de budgettaire aspecten en de administratieve
lasten gering zullen blijven. Zijn er geen gedragseffecten te verwachten uit de voorgestelde
wijzigingen?
De leden van de VVD-fractie vragen wat er in de vorige versie van Artikel 18 van het
Verdrag was opgenomen over socialezekerheidsuitkeringen.
De leden van de VVD-fractie vragen met welke andere Europese landen Nederland reeds
afspraken heeft gemaakt over een principal purposes test. Welke landen komen hier bij na inwerkingtreding van het Multilateraal Instrument
(MLI)? Wat was de reden dat Denemarken niet bereid was tot het vooraf opnemen van
een consulatie met betrekking tot de principal purposes test?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het Wijzigingsprotocol op het
belastingverdrag tussen Nederland en Denemarken.
Deze leden achten het goed dat Nederland een heffingsrecht behoudt op pensioenen waarvoor
in Nederland premies in aftrek zijn gebracht. Daarbij is met Denemarken een ruim overgangsrecht
overeengekomen. In het Verdrag met Duitsland was een veel beperkter overgangsrecht
overeengekomen. Is dit levenslange overgangsrecht nu voor andere onderhandelingen
over de belastingheffing over pensioenuitkeringen ook het uitgangspunt, zo vragen
de leden van de CDA-fractie. Verder vragen deze leden of het onder de nieuwe bepaling
zou kunnen voorkomen dat een pensioen in twee landen belast wordt zonder dat voorkoming
van dubbele belasting gegeven wordt.
De leden van de CDA-fractie zijn positief over de extra antimisbruikbepalingen in
het Wijzigingsprotocol. Deze leden vragen op welke wijze in relatie tot Denemarken
voorzien is in gegevensuitwisseling. Is sprake van automatische gegevensuitwisseling
en geldt deze gegevensuitwisseling ook voor banken, zo vragen deze leden mede in het
kader van de witwaspraktijken bij de Danske Bank die aan het licht zijn gekomen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Wijzigingsprotocol bij het
belastingverdrag met Denemarken. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie vragen hoe groot de groep is die te maken krijgt met de
financiële gevolgen van een herziening van de toewijzing van het heffingsrecht ter
zaken van pensioenen en lijfrenten. Deze leden vragen of deze groep geconsulteerd
is. Zo ja, wat waren hun belangrijkste aandachtspunten? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie vragen hoe de budgettaire gevolgen van het wijzigingsprotocol
worden gemonitord.
De leden van de D66-fractie vragen of het niet alsnog goed kan zijn om het verdrag
onder de werkingssfeer van het MLI te brengen, bijvoorbeeld omdat het kabinet eerder
heeft aangegeven van mening te zijn dat bestrijding van belastingontwijking door internationaal
opererende ondernemingen vooral zinvol is in een gecoördineerd internationaal verband,
bij voorkeur met bindende afspraken1. Heeft de Staatssecretaris de instrumenten van het Multilateraal Verdrag ter implementatie
van aan belastingverdragen gerelateerde maatregelen ter voorkoming van grondslaguitholling
en winstverschuiving aangeboden aan Denemarken? Zijn er antimisbruikbepalingen die
geen onderdeel uitmaken van het Verdrag met Denemarken en het Wijzigingsprotocol,
maar die wel onderdeel uitmaken van het MLI?
De leden van de D66-fractie vragen of het Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal Verdragsbeleid
2011ook met terugwerkende kracht is toegepast op belastingverdragen die voor de Notitie
Fiscaal Verdragsbeleid 2011 tot stand zijn gekomen. Deze leden vragen waarom er niet
voor is gekozen om met het toetsschema aanvullend op elementen uit het Wijzigingsprotocol
ook inzicht te geven in de elementen van het volledige belastingverdrag.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging
van het belastingverdrag met Denemarken. Zij willen graag weten van wie het initiatief
tot herziening uit is gegaan. Ook willen de leden van de SP-fractie graag weten wat
aanvankelijk de reden was om een belastingverdrag met Denemarken te sluiten in 1996.
Hoe is het financieel verkeer tussen Nederland en Denemarken te kenmerken als het
gaat om bedrijfsleven en personen?
De leden van de SP-fractie constateren dat de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011
is gebruikt bij het herzien van het Verdrag. Deze leden stellen vast dat er op het
fiscale vlak behoorlijk wat gebeurd is sinds 2011, zoals de internationale discussie
over belastingontwijking. Is de notitie uit 2011 niet ook aan herziening toe? Kan
de Staatssecretaris toelichten waarom de notitie wel of niet aan herziening toe is?
De leden van de SP-fractie zouden graag willen weten waarom dit Verdrag niet onder
de werkingssfeer van het, in het kader van het Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-project,
door de OESO ontwikkelde MLI valt. Wat zijn daarvan de voordelen volgens de Staatssecretaris?
Is het zo dat Nederland met alle belastingverdragen de werkingssfeer van het instrument
ontloopt? Wat is volgens de Staatssecretaris de waarde van internationaal ontwikkelde
instrumenten als landen zich daaraan kunnen onttrekken? Kan de Staatssecretaris hierop
ingaan?
Het valt de leden van de SP-fractie op dat door het ontbreken van vermogensbelasting
in Denemarken en Nederland ook de verdragsbepaling vervalt. Zij vragen of dit betekent
dat bij een mogelijke toekomstige invoering van vermogensbelasting het belastingverdrag
opnieuw moet worden herzien. Zo ja, waarom wordt de bepaling niet gehandhaafd?
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie waarom Denemarken niet af wilde spreken
dat er consultatie vooraf mogelijk is bij de principal purposes test? Klopt het dat
de Nederlandse werkwijze met consultatie vooraf internationaal gezien wordt als te
veel hulp bij belastingontwijking? Kan het antwoord uitgebreid worden toegelicht?
II Reactie van de Staatssecretaris
De leden van de fractie van de VVD vragen op welke onderdelen het wijzigingsprotocol
afwijkt van de OESO-richtlijnen. Bij de onderhandelingen over het wijzigingsprotocol
is, voor zover in lijn met het Nederlandse verdragsbeleid, aansluiting gezocht bij
de meest actuele tekst van het OESO-modelverdrag2. Dit is terug te zien in de afspraken over de preambule (Artikel I), een algemene
antimisbruikbepaling (artikel VI), de procedure voor onderling overleg (artikel VII),
uitwisseling van informatie (artikel VIII) en bijstand bij de invordering van belastingen
(artikel IX). Artikel IV van het wijzigingsprotocol bevat een afwijking van het OESO-modelverdrag.
In overeenstemming met het Nederlandse verdragsbeleid is daar namelijk een bronstaatheffing
opgenomen voor fiscaal gefacilieerde pensioenen, andere soortgelijke beloningen en
lijfrenten.3 Het OESO-Modelverdrag gaat uit van een woonstaatheffing.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar een toelichting op de verwachting dat
de budgettaire aspecten en de administratieve lasten gering zullen blijven. Voorts
vragen zij of er gedragseffecten te verwachten zijn naar aanleiding van het wijzigingsprotocol.
Alleen de aanpassing van de heffingsrechten over pensioenen en lijfrenten heeft een
potentieel lastenrelevant effect. Vanwege de overgangsregeling (artikel XV) zullen
de effecten op korte termijn in ieder geval beperkt zijn. Op de lange termijn is de
verwachting dat de migratie tussen Nederland en Denemarken in evenwicht zal zijn.
Als gevolg daarvan mag aangenomen worden dat het per-saldo-effect van de verdeling
van de heffingsrechten neutraal zal zijn. Er worden geen grote gedragseffecten verwacht
door de voorgestelde wijzigingen.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat er in het huidige artikel 18 van het
belastingverdrag tussen Nederland en Denemarken is geregeld voor socialezekerheidsuitkeringen.
Op grond van dat artikel mogen deze uitkeringen worden belast door de Staat volgens
wiens sociale zekerheidsstelsel de uitkeringen worden gedaan.
De leden van de fractie van de VVD vragen verder met welke Europese landen Nederland
een principal purpose test (hierna: PPT) is overeengekomen. Verder vragen zij in relatie tot welke landen de
PPT gaat gelden via het multilateraal instrument. Ook vragen deze leden waarom Denemarken
geen voorstander was van het opnemen van consultatie vooraf bij toepassing van de
PPT. Behalve met Denemarken is Nederland ook met Oekraïne (Trb. 2018, nr. 40), Ghana (Trb. 2017, nr. 68), Oezbekistan (Trb. 2017, nr. 32) en Algerije (Trb. 2018, nr. 65) een PPT overeengekomen. Bij lopende onderhandelingen zet Nederland
in op het opnemen van deze antimisbruikbepaling. Dit is in overeenstemming met het
actuele Nederlandse verdragsbeleid.4 Verder heeft Nederland bij ondertekening van het multilaterale instrument gekozen
voor toepassing van de PPT. Dit brengt mee dat de PPT na ratificatie door Nederland
van toepassing wordt in de bilaterale relatie met landen die eveneens hebben gekozen
voor de PPT en het MLI ratificeren. Op basis van de huidige stand van zaken kiezen
alle verdragspartners van Nederland die het MLI ondertekend hebben of daarbij partij
zijn voor toepassing van de PPT. Op de website van de OESO (de depositaris bij het
MLI) is een lijst gepubliceerd van welke landen dit betreft.5
Nederland heeft voorgesteld om consultatie vooraf bij toepassing van de PPT op te
nemen in het wijzigingsprotocol. Denemarken was hier geen voorstander van, vanwege
de administratieve lasten die de keuze voor deze bepaling volgens Denemarken met zich
zou brengen. Zoals ook in de nota van toelichting is aangegeven, is Denemarken net
als Nederland van mening dat de toepassing van de PPT onderwerp kan zijn van een procedure
voor onderling overleg tussen de bevoegde autoriteiten van beide landen.6 Op die wijze kan de toepassing door Denemarken van de PPT kenbaar worden gemaakt
aan de Nederlandse bevoegde autoriteit.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het met Denemarken overeengekomen pensioenovergangsrecht
ook bij andere onderhandelingen het uitgangspunt is. Verder vragen deze leden of het
onder de nieuwe pensioenbepaling mogelijk is dat pensioen in twee landen wordt belast,
zonder dat voorkoming van dubbele belasting wordt verleend. Bij verdragsonderhandeling
streeft Nederland conform het fiscale verdragsbeleid een bronstaatheffing voor fiscaal
gefacilieerde pensioenen en lijfrenten na.7 In verschillende belastingverdragen waarbij Nederland deze inzet heeft gerealiseerd,
is een overgangsregeling opgenomen voor bestaande gevallen. Dit is echter niet het
uitgangspunt. Van geval tot geval wordt een afweging gemaakt over het opnemen van
een overgangsregeling. Factoren die daarbij een rol kunnen spelen zijn bijvoorbeeld
de belastingheffing in het andere land, de omvang van de inkomensgevolgen, het aantal
bestaande gevallen en de inzet van de verdragspartner. Ik heb toegezegd om in de loop
van 2019 een update van het fiscaal verdragsbeleid te presenteren. Daarin zal ik ook
nader ingaan op pensioenovergangsregelingen.
Onder de nieuwe pensioenbepaling is het in beginsel niet mogelijk dat een pensioen
in twee landen wordt belast, zonder dat voorkoming van dubbele belasting wordt verleend.
Op grond van het nieuwe artikel 18 mogen fiscaal gefacilieerde pensioenen in de bronstaat
worden belast. Dat neemt niet weg dat zulke pensioenen ook in de woonstaat in de heffing
mogen worden betrokken. De woonstaat van een pensioengerechtigde is dan op grond van
artikel 23 van het belastingverdrag tussen Nederland en Denemarken gehouden voorkoming
van dubbele belasting te verlenen. Als in afwijking van de verdragstekst dubbele belastingheffing
zou ontstaan, bijvoorbeeld doordat belastingdiensten het belastingverdrag anders interpreteren,
dan voorziet het verdrag in een procedure voor onderling overleg. De bevoegde autoriteiten
van de landen kunnen op verzoek van de belastingplichtige in overleg treden om een
dergelijke situatie op te lossen Er is echter geen reden om aan te nemen dat deze
situatie zich vaak zal gaan voordoen.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe is voorzien in gegevensuitwisseling
met Denemarken. Verder vragen deze leden of is voorzien in automatische gegevensuitwisseling
en of de gegevensuitwisseling ook geldt voor banken. In het wijzigingsprotocol is
een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt informatie op verzoek, spontaan of automatisch
uit te wisselen die naar verwachting van belang is voor het uitvoeren van het belastingverdrag
of de toepassing of handhaving van nationale wetgeving van de verdragsluitende staten.
Daarnaast geldt dat Denemarken, net als Nederland, het WABB-verdrag heeft ondertekend.
Voorts wordt op grond van de administratieve bijstandsrichtlijn binnen Europa informatie
uitgewisseld, waaronder de automatische uitwisseling van inlichtingen volgens de door
de OESO ontwikkelde internationale standaard voor automatische uitwisseling van financiële
rekeninginformatie (Common Reporting Standard). Op basis hiervan verstrekt Denemarken
op automatische basis informatie aan de Nederlandse belastingdienst over financiële
rekeningen die worden gehouden bij financiële instellingen in Denemarken door rekeninghouders
die in Nederland fiscaal woonachtig zijn en omgekeerd.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe groot de groep is die te maken krijgt met
de financiële gevolgen van een herziening van de toewijzing van het heffingsrecht
ter zake van pensioenen en lijfrenten. Verder vragen deze leden of deze groep is geconsulteerd,
welke punten daaruit naar voren zijn gekomen of waarom dat niet gebeurd is. Door de
overgangsbepaling zal de groep gepensioneerden die te maken krijgt met financiële
gevolgen als gevolg van de herziening naar verwachting zeer klein zijn. Voor gepensioneerden
die inwoner zijn van een land en die na het van toepassing worden van het wijzigingsprotocol
voor het eerst pensioen uit het andere land ontvangen, geldt de nieuwe heffingsrechtverdeling.
Voor bestaande gevallen zullen de oude regels (woonstaatheffing) blijven gelden. Voor
deze twee groepen treedt er dus geen wijziging op met betrekking tot het heffingsrecht
over hun pensioen als gevolg van het wijzigingsprotocol. Alleen voor personen die
ná de ondertekening maar vóór dat de nieuwe verdragsbepalingen van toepassing worden
voor het eerst een pensioen zijn gaan ontvangen uit het andere land, treedt er een
wijziging op. Voor deze personen gelden in 2018 nog de «oude» bepalingen (woonstaatheffing),
maar vanaf 1 januari 2019 geldt ook voor deze personen de gewijzigde heffingsrechtverdeling
(bronstaatheffing). Omdat dit om een korte periode gaat, enkele maanden, zal het aantal
personen dat dit betreft zeer beperkt zijn. Over het veranderen van het heffingsrecht
over pensioenen en lijfrenten heeft niet specifiek een consultatie plaatsgevonden.
Een bronstaatheffing voor deze uitkeringen is Nederlands fiscaal verdragsbeleid. Daarom
ligt een consultatie over dit specifieke onderwerp niet voor de hand.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe de budgettaire gevolgen van het wijzigingsprotocol
worden gemonitord. Er wordt verwacht dat de budgettaire gevolgen per saldo gering
zullen zijn. Zeker op de korte termijn zullen de effecten beperkt zijn door de overgangsbepaling.
Er is daarom niet voorzien in het monitoren van de budgettaire gevolgen.
De leden van de fractie van D66 vragen of het niet goed zou zijn om het Verdrag met
Denemarken onder de werking van het MLI te brengen. Zij wijzen daarbij op het feit
dat het kabinet heeft aangegeven dat belastingontwijking het meest zinvol is in internationaal
verband. Het kabinet heeft er voor gekozen om alle Nederlandse belastingverdragen
aan te melden voor het MLI met uitzondering van een aantal verdragen waar bilaterale
onderhandelingen over lopen. Bij die laatste categorie verdragen is er voor gekozen
om, kort gezegd, de BEPS-aspecten te adresseren in de bilaterale onderhandelingen.
Hierbij wordt opgemerkt dat het MLI juist zijn waarde bewijst voor de gevallen waarin
er geen sprake is van lopende onderhandelingen over aanpassing van een gesloten belastingverdrag.
Het MLI voorziet dan in de gewenste doorwerking van (de) BEPS-aanpassingen. Maar als,
zoals in relatie met Denemarken het geval was, de gewenste BEPS-aanpassingen ook meegenomen
kunnen worden in het kader van een al lopende onderhandeling dan is er geen noodzaak
om de aanpassingen ook via het MLI te realiseren. Het voordeel van de bilaterale aanpak
is ook dat de verdragsgerelateerde BEPS-maatregelen in de doorlopende tekst van het
desbetreffende belastingverdrag worden opgenomen.
De leden van de fractie van D66 vragen of er antimisbruikbepalingen zijn die wel zijn
opgenomen in het MLI, maar die geen onderdeel uitmaken van het belastingverdrag met
Denemarken na het wijzigingsprotocol. Verder vragen deze leden of Nederland de antimisbruikbepalingen
van het BEPS-project heeft aangeboden aan Denemarken. Bij het adresseren van de BEPS-maatregelen
in de lopende onderhandelingen over het wijzigingsprotocol is rekening gehouden met
de «matches» die beide landen onder het MLI zouden hebben, gegeven de in dat kader
gemaakte keuzes en voorbehouden. Concreet betekent dit dat overeenstemming kon worden
bereikt over het opnemen van de minimumstandaard van BEPS, zoals opgenomen in actie
6 en 14. Dit heeft geleid tot de opname van de in het BEPS-project ontwikkelde titel
en preambule (artikel I), de PPT (artikel IV), en de aanpassingen in het artikel over
de procedure voor onderling overleg (artikel VII). De overige (antimisbruik)bepalingen
van het MLI, zoals met betrekking tot het vaste-inrichtingsbegrip, zijn niet opgenomen
in het wijzigingsprotocol. Dat neemt niet weg dat de PPT in zijn algemeenheid in situaties
van verdragsmisbruik kan worden ingeroepen.
De leden van de fractie van D66 vragen of het toetsschema standaardcriteria fiscaal
verdragsbeleid 2011 ook is toegepast op verdragen die zijn gesloten voor de notitie
fiscaal verdragsbeleid 2011. Ook vragen deze leden waarom in het toetsschema niet
is ingegaan op het gehele belastingverdrag.
Ook bij heronderhandeling van belastingverdragen die oorspronkelijk zijn gesloten
voor 2011 zijn de uitgangspunten uit de notitie fiscaal verdragsbeleid 2011 leidend.
Als heronderhandelingen tot een resultaat leiden, wordt in toelichtingen op dat resultaat
het toetsschema opgenomen. De bedoeling van het toetsschema is om duidelijk te maken
hoe het onderhandelingsresultaat zich verhoudt tot de uitgangspunten van de notitie
fiscaal verdragsbeleid 2011. Om die reden is in het toetsschema in de nota van toelichting
bij het wijzigingsprotocol met Denemarken niet ingegaan op het hele belastingverdrag,
maar alleen op het behaalde onderhandelingsresultaat.
De leden van de fractie van de SP vragen wie het initiatief tot de onderhandelingen
over het wijzigingsprotocol heeft genomen. Verder vragen deze leden wat de aanleiding
was om te gaan onderhandelen over het huidige belastingverdrag tussen Nederland en
Denemarken (1996). Net als de onderhandelingen over het huidige belastingverdrag zijn
de onderhandelingen over het wijzigigingsprotocol op initiatief van Denemarken gestart.
Het huidige belastingverdrag verving het voorgaande belastingverdrag uit 1957. Zoals
uit de toelichtende nota bij het huidige belastingverdrag blijkt, was de doelstelling
van partijen om het destijds bestaande verdrag te actualiseren aan de hand van het
OESO-modelverdrag 1977. Voor Denemarken was verder van belang om de Deense heffing
ter zake van koolwaterstofextracties op te nemen in het belastingverdrag. Voor Nederland
was het toenmalige actuele verdragsbeleid het uitgangspunt. Daarnaast was een van
de belangrijkste doelstellingen om afspraken te maken over een tax credit voor Nederlandse
aandeelhouders met een belang in een Deense vennootschap. Na de hervorming van het
Deense belastingstelsel was deze laatste doelstelling niet meer noodzakelijk.8
De leden van de fractie van de SP vragen hoe het financieel verkeer tussen Nederland
en Denemarken te kenmerken is als het gaat om bedrijfsleven en personen. De investeringsrelaties
van Nederland met Denemarken (€ 16 miljard directe investeringen vanuit Nederland
in Denemarken en € 11 miljard vanuit Denemarken in Nederland, stand 2017) zijn kleiner
dan met buurlanden als het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België of Zwitserland,
maar groter dan met veel andere landen.9 Hetzelfde beeld ontstaat als gekeken wordt naar de jaarlijkse invoer en uitvoer (€ 3,8
miljard invoer vanuit Denemarken, € 5,8 miljard uitvoer naar Denemarken).10 Wat betreft natuurlijke personen blijken jaarlijks rond de duizend personen te verhuizen
van Nederland naar Denemarken en ongeveer hetzelfde aantal van Denemarken naar Nederland.
Het migratiesaldo is over de jaren gemiddeld vrijwel neutraal.11
De leden van de fractie van de SP vragen of de notitie fiscaal verdragsbeleid 2011
aan herziening toe is. Sinds het verschijnen van de notitie fiscaal verdragsbeleid
2011 hebben zich op het gebied van belastingverdragen een aantal ontwikkelingen voorgedaan,
zoals vooral het BEPS-project en de update in 2017 van het OESO-modelverdrag. Het
standpunt van het kabinet over een deel van deze ontwikkelingen is op verschillende
momenten toegelicht. Een samenhangend overzicht van het actuele verdragsbeleid is
een logische stap. Daarom heb ik eerder toegezegd om in de loop van 2019 een update
van het fiscaal verdragsbeleid naar uw Kamer te sturen.
De leden van de fractie van de SP vragen of Nederland met alle belastingverdragen
de werking van het MLI ontloopt. Verder vragen deze leden naar de voordelen van het
niet aanmelden van belastingverdragen voor het MLI. Het kabinet zet in op een doorwerking
in alle Nederlandse belastingverdragen van de BEPS-maatregelen om oneigenlijk gebruik
van deze belastingverdragen te voorkomen. Het kabinet doet dit door alle Nederlandse
belastingverdragen onder de reikwijdte van het MLI te brengen met uitzondering van
negen belastingverdragen waarover reeds bilateraal wordt onderhandeld. Het voordeel
van bilaterale onderhandelingen is dat de verdragsgerelateerde BEPS-maatregelen in
de doorlopende tekst van het desbetreffende belastingverdrag worden opgenomen. Uiteraard
geldt ook voor deze belastingverdragen dat Nederland er naar streeft dat ten minste
voldaan zal worden aan de in het kader van het BEPS-project ontwikkelde minimumstandaard.
Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat bij aanmelding van belastingverdragen voor
het MLI niet alleen de keuzes van Nederland, maar ook de keuzes die de verdragspartners
van Nederland bij het MLI maken, van belang zijn.
Verder vragen de leden van de fractie van de SP wat de meerwaarde is van in internationaal
verband ontwikkelde maatregelen als landen de mogelijkheid hebben zich daaraan te
onttrekken. In de eerste plaats is er geen sprake van het onttrekken aan de internationale
BEPS-maatregelen als wordt besloten deze maatregelen via bilaterale onderhandelingen
op te pakken. Verder is van belang dat de landen die deelnemen aan het BEPS Inclusive
Framework zich hebben gecommitteerd aan de minimumstandaarden om belastingontwijking
aan te pakken. Hun inzet wordt gemonitord door middel van een peer review. Doordat steeds meer landen zijn aangesloten bij het BEPS Inclusieve Framework kan
de effectiviteit van de BEPS-maatregelen worden vergroot.
De leden van de fractie van de SP vragen of het verdrag moet worden herzien als in
de toekomst een vermogensbelasting wordt ingevoerd en waarom deze bepaling dan niet
behouden blijft. Beide landen kennen geen vermogensbelasting en er is dus geen reden
om afspraken te maken over de verdeling van heffingsrechten op dit punt. Er is ook
geen sprake van een mogelijke dubbele belastingheffing. Het verdrag sluit met andere
woorden aan bij de fiscale stelsels van de verdragsluitende staten. Net als andere
wijzigingen, kan het invoeren van een vermogensbelasting in beide landen aanleiding
geven om het belastingverdrag te heronderhandelen.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom Denemarken geen voorstander was van
het opnemen van consultatie vooraf bij toepassing van de PPT. Verder vragen deze lezen
of de Nederlandse voorkeur om een consultatiebepaling af te spreken bij de PPT internationaal
wordt gezien als hulp bij belastingontwijking. Nederland heeft voorgesteld om een
bepaling op te nemen die regelt dat verdragspartners elkaar informeren over de toepassing
van de PPT. Zoals eerder opgemerkt, was Denemarken geen voorstander van het opnemen
van een dergelijke bepaling vanwege de administratieve lasten die deze bepaling meebrengt.
Nederland hecht aan consultatie vooraf bij toepassing van de PPT, omdat daarmee in
een concrete situatie bij beide landen meer inzicht bestaat over de precieze feiten.
Hiermee kan overkill worden voorkomen. Bovendien kan dit bijdragen aan een gezamenlijke, uniforme en zinvolle
invulling van de toe te passen criteria. Ik heb geen aanwijzingen dat dit internationaal
gezien wordt als hulp bij belastingontwijking. Hierbij is ook van belang dat een land
dat het andere land informeert over de toepassing van de PPT van dat andere land geen
instemming nodig heeft.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier