Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 087 Wijziging van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de invoering van de Wzd-functionaris
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 22 januari 2019
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend
onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende
door de regering worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
I.
ALGEMEEN
1
1.
Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
2
2.
Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
8
3.
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
8
4.
Consultatie
9
5.
Toezicht en handhaafbaarheidstoets van de inspectie
12
6.
Gevolgen voor de regeldruk
12
II.
ARTIKELSGEWIJS
14
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Wet zorg
en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten en de Wet op de
beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de invoering van de Wzd-functionaris
(hierna: het wetsvoorstel). Bij genoemde leden roept het wetsvoorstel nog wel de vraag
op of de implementatie van de voorgestelde wijzigingen risico’s met zich meebrengt
op vertraging rond de inwerkingtreding van de onderliggende drie wetten per 1 januari
2020. Gezien de kwetsbaarheid voor de mensen en de families om wie het gaat en voor
de helderheid van alle betrokken professionals is het van het grootste belang dat
de implementatie van deze wetten in het komend jaar soepel verloopt.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Genoemde leden hebben nog wel enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben een aantal vragen over
de uitwerking van dit wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben hierover
nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij willen de regering echter
nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de SP-fractie hebben met zorgen kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling in het wetsvoorstel gelezen dat de Wet bijzondere opnemingen
psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) wordt vervangen voor het onderhavige wetsvoorstel.
Genoemde leden hebben enkele vragen ter verduidelijking gebaseerd op het wetsvoorstel
en het advies van de Raad van State hierop.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij willen de regering hierover enkele
vragen voorleggen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij maken graag gebruik van de mogelijkheid
om enkele vragen te stellen.
1. Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
1.1 Functievervulling van Wzd-arts uitbreiden naar gezondheidszorgpsycholoog en orthopedagoog-generalist;
«Wzd-arts» wordt «Wzd-functionaris»
De leden van de VVD-fractie lezen dat met de introductie van de «Wet zorg en dwang (Wzd)-functionaris» een bredere
groep zorgprofessionals is gedefinieerd en gekoppeld aan de Beroepen in de Individuele
gezondheidszorg (BIG)-registratie. In hoeverre is deze functie belegd bij één functionaris?
Voorts vragen deze leden of het mogelijk is om deze taak bij meerdere zorgprofessionals
te beleggen. In welke mate is het in de toekomst mogelijk om hieraan ook nog nieuwe
beroepsgroepen toe te voegen? Wat zijn hiervoor de criteria en op welke wijze kan
een beroepsgroep hier een aanvraag voor indienen? Waarom is er bijvoorbeeld niet voor
gekozen om de kinder- en jeugdpsycholoog mee te nemen in dit wetsvoorstel en de BIG-registratie?
Genoemde leden willen namelijk dat de zorg door de juiste persoon op de juiste plaats
wordt geleverd.
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat vrijheidsbeperking om professioneel toezicht vraagt. De regering
geeft aan dat de positie van de Wzd-arts is gewaarborgd doordat hij of zij betrokken
is bij het opstellen van het zorgplan. In de toelichting stelt de regering echter
dat de toetsing van het besluit om onvrijwillige zorg toe te passen zowel door een
arts als door een gezondheidspsycholoog kan worden vervuld. Kan de regering verduidelijken
welke professionals belast kunnen worden met de toetsing en het toezicht als sprake
is van medische problematiek, zoals bij dementie, zowel thuis als in het verpleeghuis?
Hoe wordt gewaarborgd dat deze professionals voldoende kennis bezitten over dementie,
zo vragen genoemde leden.
De leden van de PVV-fractie maken zich zorgen over het steeds meer oprekken van allerlei
definities en begrippen waardoor er uiteindelijk meer dwangmaatregelen mogelijk worden
en de drempel daartoe juist verlaagd wordt, terwijl het doel is om met minder maatregelen
toe te kunnen. Het wijzigen van de Wzd-arts in Wzd-functionaris is daar een goed voorbeeld
van, want hierdoor kunnen meer mensen beslissen over een ingrijpende maatregel zoals
onvrijwillige zorg. Deze leden vragen of de regering deze zorgen deelt. Tevens vragen
zij of dit goed gemonitord kan worden? Op welke manier wordt dit geregistreerd?
De leden van de PVV-fractie vragen waarom de regering het wettelijk voorschrijven
van een Wzd-arts bij belangrijke beslissingen dubbelop vindt, aangezien het de taak
van de Wzd-arts is om de afwegingen van de betrokkenen te toetsen. Om de medische
overwegingen van de betrokken arts te kunnen toetsen is medische kennis nodig.
Het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) stelt voor om de kinder- en jeugdpsycholoog
mee te nemen als Wzd-functionaris. ActiZ, KansPlus (Belangennetwerk verstandelijk
gehandicapten) en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) willen de verpleegkundige
ook als Wzd-functionaris.
De leden van de CDA-fractie constateren dat het aangenomen amendement van het Lid Leijten (SP-fractie) als doel
had door het invoegen van een Wzd-arts in de Wzd de rechtsbescherming van mensen in
de langdurige zorg op een gelijkwaardige manier te regelen als voor mensen in de geestelijke
gezondheidszorg (ggz). De Wzd-arts ziet op onafhankelijke wijze toe op de inzet van
onvrijwillige zorg en de mogelijke afbouw hiervan. Tevens is de arts verantwoordelijk
voor de gang van zaken op het terrein van het verlenen van onvrijwillige zorg. In
dat kader kan hij het zorgplan laten aanpassen. De regering wil hier nu vanwege meerdere
redenen vanaf wijken. In zijn algemeenheid willen genoemde leden weten of de regering
de rechtsbescherming van mensen met een verstandelijke beperking en/of psychogeriatrische
aandoening na aanneming van het onderhavige wetsvoorstel voldoende vindt. En waarom?
Kan de regering daarbij ook een vergelijking maken met de rechtsbescherming van cliënten
in de Wet verplichte ggz (Wvggz)? Klopt het bijvoorbeeld dat de positie van de patiëntenvertrouwenspersoon
(PVP) binnen de Wvggz sterker is dan die van de cliëntenvertrouwenspersoon (CVP) binnen
de Wzd, zo vragen deze leden. Klopt het dat in de Wzd, als sprake is van onvrijwillige
zorg, de cliënt niet geïnformeerd wordt over de mogelijkheid tot ondersteuning door
de CVP, terwijl in de Wvggz verschillende momenten zijn opgenomen waarop de cliënt
geïnformeerd wordt over de mogelijkheid tot ondersteuning door de PVP? Is dit niet
eenvoudig te ondervangen door de Wzd zo te wijzigen dat de zorgaanbieder de cliënt
moet informeren over de mogelijkheid zich te laten ondersteunen door de CVP bij het
opnemen van onvrijwillige zorg in het zorgplan en bij het uitvoeren van onvrijwillige
zorg? Voorts vragen deze leden hoe de regering aankijkt tegen de verplichting voor
de zorgaanbieder om de CVP te informeren over het opnemen van onvrijwillige zorg in
het zorgplan voor de cliënt en bij het uitvoeren van onvrijwillige zorg.
De leden van de CDA-fractie merken overigens ook op dat de toelichting vooral betrekking
heeft op cliënten met een verstandelijke beperking en niet zozeer gaat over cliënten
met een psychogeriatrische beperking. Kan de regering hier een toelichting op geven?
Volgens genoemde leden betreft het twee verschillende groepen cliënten met andere
zorgvragen als het om gedwongen zorg gaat.
De leden van de D66-fractie vinden naast tijdigheid van zorg ook de kwaliteit van zorg en de rechtsbescherming
van de cliënt van groot belang. Over de inzet van gedragskundigen als de Wzd-functionaris
is de nodige discussie ontstaan in het veld. Deze leden ontvangen graag van de regering
een motivatie voor deze wetswijziging, waarbij specifiek wordt ingegaan op de bezwaren
die geuit zijn door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der
Geneeskunst (KNMG).
Tegelijkertijd vinden de leden van de D66-fractie het van groot belang dat een cliënt
de zorg ontvangt, hetzij gedwongen, die zij/hij nodig heeft, waarbij genoemde leden
zich kunnen voorstellen dat dit voor cliënten met een psychogeriatrische aandoening
of verstandelijk handicap zorg is die op basis van pedagogische of gedragsmatige overwegingen
gegeven wordt. In dat kader zou men ook kunnen voorstellen dat kinder- en jeugdpsychologen
betrokken worden bij dit wetsvoorstel. Toch wordt hier door de regering niet voor
gekozen, graag ontvangen deze leden hierover een reactie.
De toelichting stelt dat bij alle belangrijke beslissingen over onvrijwillige zorg
reeds een arts wordt betrokken. Het daarnaast wettelijk voorschrijven van een Wzd-arts
is bij deze beslissingen dubbelop. Kan de regering dit, gezien de bezwaren geuit door
de KNMG, nader toelichten?
Gedragskundigen, zo menen de leden van de GroenLinks-fractie, zijn inderdaad in staat om in veel situaties net zo goed als artsen te kunnen beoordelen
wat nodig is. Toch is het belangrijk dat medische oorzaken bij een cliënt wel kunnen
worden uitgesloten. Hoe wil de regering waarborgen dat medische oorzaken van probleemgedrag
niet over het hoofd worden gezien door iemand die niet medisch onderlegd is, zo vragen
genoemde leden.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat bij alle zorgaanbieders wel
vormen van onvrijwillige zorg voorkomen, gezien de brede definitie. Ook alledaagse
zorgvormen kunnen onvrijwillig zijn, zoals het op een bepaalde tijd naar bed worden
gebracht. Het alledaagse karakter kan er echter de reden van zijn dat een dergelijke
locatie onterecht niet wordt aangemeld, omdat de zorgaanbieder onvoldoende zicht heeft
op deze vormen van onvrijwillige zorg. Deze leden vragen of de regering ook vindt
dat in het wetsvoorstel moet worden opgenomen dat alle locaties worden geregistreerd,
tenzij de zorgaanbieder kan aantonen dat geen onvrijwillige zorg op een locatie wordt
verleend.
Tevens vinden de leden van de GroenLinks-fractie het heel belangrijk dat cliënten
toegang hebben tot een vertrouwenspersoon die los staat van zijn of haar eigen zorg.
Is de regering bereid om het wetsvoorstel aan te vullen, met een verplichting voor
de zorgaanbieder om de cliënt te informeren over de mogelijkheid zich te laten ondersteunen
door een cliëntvertrouwenspersoon? Zo nee, waarom niet?
De Kamer heeft het amendement1 van de SP-fractie tot invoering van de figuur van Wzd-arts in de Wzd met grote meerderheid
aangenomen. De leden van de SP-fractie willen dan ook graag benadrukken dat zij het betreuren dat haar amendement niet wordt
uitgevoerd. Genoemde leden benadrukken het belang van de taak waar het hier over gaat,
over beslissingen met betrekking tot dwang. Daar mag niet lichtzinnig mee om worden
gesprongen. Deze leden lezen echter in de toelichting dat veldpartijen erop zouden
wijzen dat er een praktisch bezwaar is ten aanzien van het voorschrift dat deze figuur
altijd een arts moet zijn. Kan de regering aangeven welke veldpartijen dit precies
hebben aangeven en welke argumenten zij hiervoor aanvoeren? De leden van de SP-fractie
ontvangen graag een uitputtend overzicht. Genoemde leden lezen tegelijkertijd dat
andere veldpartijen de voorgestelde wijzigingen niet steunen. Waarom kiest de regering
hier expliciet voor de argumenten van de voorstanders van de wijziging? Neemt de regering
de argumenten en twijfels van de tegenstanders van de wijziging voldoende serieus,
zo vragen deze leden.
Artsen zijn in de gehandicaptenzorg beperkter beschikbaar, zo lezen de leden van de
SP-fractie in het wijzigingsvoorstel. Kunnen de oorzaken van dit tekort worden onderbouwd?
Waar zitten precies de tekorten en hoe groot zijn deze? Indien inderdaad sprake is
van een groot tekort aan artsen, is het dan niet zaak dat voldoende artsen opgeleid
worden, in plaats van belangrijke taken uit te laten voeren door zorgverleners die
niet opgeleid zijn tot arts, zo vragen genoemde leden. In het wijzigingsvoorstel wordt
aangegeven dat aan zorgaanbieders de keuze wordt gelaten bij wie zij de functie van
Wzd-functionaris beleggen. Dienen zorgaanbieders bij het maken van die keuze te voldoen
aan bepaalde voorwaarden? Is het bijvoorbeeld voor een instelling waar een arts in
dienst is alsnog toegestaan om de functie bij een gezondheidspsycholoog te beleggen?
Kan de regering daarnaast toelichten hoe iemand die niet medisch onderlegd is, het
integrale zorgplan kan toetsen, aangezien daar medische zorg een onderdeel van is?
Kan de regering voorts toelichten hoe iemand die niet medisch onderlegd is, zou moeten
toetsen of eventuele medische oorzaken over het hoofd zijn gezien, zo vragen deze
leden. Is de regering het met deze leden eens dat om de medische overwegingen van
de betrokken arts te kunnen toetsen, medische kennis nodig is? Hoe garandeert de regering
dat deze wetswijziging niet leidt tot mogelijk gevaarlijke (medische) situaties?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om een nadere onderbouwing van de verandering van de functie van
Wzd-arts in Wzd-functionaris. Genoemde leden begrijpen dat er wellicht praktische
en capaciteitsbezwaren zijn als er altijd een arts betrokken moet zijn bij belangrijke
beslissingen over dwangmaatregelen. Zij wijzen er echter op dat er bij belangrijke
beslissingen al vaak een arts betrokken is, wat er ook voor kan pleiten om de functie
van Wzd-arts te handhaven. Uiteindelijk dient de kwaliteit van de zorg en de rechtsbescherming
van de cliënt leidend te zijn. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering
hoe iemand die niet medische onderlegd is het integrale zorgplan kan toetsen, waar
de medische zorg onderdeel van is. Verder vragen zij hoe de regering aankijkt tegen
de oplossing om de Wzd-arts eindverantwoordelijk te houden, maar mandaat mogelijk
te maken voor andere disciplines om op deze manier het capaciteitsprobleem het hoofd
te bieden.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering voornemens is om de functievervulling van Wzd-arts uit te breiden
naar gezondheidszorgpsycholoog en orthopedagoog-generalist en de functie derhalve
te herbenoemen als «Wzd-functionaris». De reden is dat vanuit het werkveld wordt gewezen
op praktische bezwaren tegen beperking van de functie van Wzd-functionaris tot alleen
artsen. Genoemde leden vragen wat de motivatie van de regering is om bepaalde groepen
zorgverleners (gezondheidspsychologen en orthopedagogen-generalist) wél de mogelijkheid
te geven Wzd-functionaris te worden, maar andere beroepsgroepen (bijvoorbeeld kinderpsychologen
en verpleegkundigen) niet. Kan de regering aangeven waarom bepaalde beroepsgroepen
wel als externe deskundige of zorgverantwoordelijke de Wzd-functionaris kunnen adviseren,
maar zelf geen Wzd-functionaris kunnen worden? Wat is hier het verschil? Waarom heeft
de regering er niet voor gekozen om beroepen in het verlengde van de orthopedagoog-generalist
ook te reguleren via de Wet BIG en toe te laten als Wzd-functionaris? Wordt iedere
zorgaanbieder vrij in de keuze om een arts, een gezondheidspsycholoog dan wel een
orthopedagoog-generalist aan te wijzen als Wzd-arts?
Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie of de regering het mogelijk acht dat
binnen een organisatie verschillende personen en beroepsgroepen optreden als Wzd-functionaris,
dus dat de functie binnen een zorginstelling niet wordt beperkt tot één persoon of
één beroepsgroep.
1.2 Externe deskundigheid
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat wanneer zorgverleners en mantelzorgers het niet eens zijn over
de inzet en/of toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen, dit kan leiden tot
onveilige of precaire situaties. De regering geeft aan dat de externe deskundige wordt
betrokken op het moment dat het niet lukt om onvrijwillige zorg af te bouwen. Er wordt
in het wetsvoorstel alleen niet ingegaan op veranderende (thuis)situaties bij progressieve
ziekten, zoals dementie. Welke rol ziet de regering weggelegd voor externe deskundigen
als bemiddelaar bij onenigheid tussen zorgverleners en mantelzorgers bij de toepassing
van zorg? Hoe en wanneer worden de Wzd-arts en de externe deskundige betrokken bij
(onvoorziene) veranderingen in de (thuis)situatie en/of herzieningen van het zorgplan,
zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie lezen op pagina 3 van de toelichting dat de regering stelt dat inschakeling van externe
deskundigheid voordat de daadwerkelijke toepassing van onvrijwillige zorg plaatsvindt,
niet per definitie leidt tot betere zorgverlening. Deze zinssnede begrijpen genoemde
leden niet helemaal, kan de regering dit nader toelichten? De betrokkenheid van de
Wzd-arts of Wzd-functionaris bij het opnemen van onvrijwillige zorg in het zorgplan
is toch echt iets anders dan de externe deskundige raadplegen. Deze leden vragen de
regering om dit nog eens uiteen te zetten.
Vervolgens stelt de regering dat betrokkenheid van de externe deskundige grote meerwaarde
heeft in geval het de zorgverantwoordelijke en alle tot dan toe betrokken zorgprofessionals
niet is gelukt om de onvrijwillige zorg binnen de gestelde termijnen van artikel 10
Wzd af te bouwen. De leden van de CDA-fractie vinden beide van belang, aangezien de
regering bij de behandeling van de Wzd heeft gezegd, en dat ook uit de wetsgeschiedenis
blijkt, dat in de praktijk zaken worden uitgewerkt en de wet op onderdelen zal moeten
worden aangepast (al doende leert men). Nu wordt ervoor gekozen de wet al aan te passen
voordat deze in de praktijk is toegepast. Kan de regering hier eens op reflecteren,
zo vragen genoemde leden.
De regering stelt vervolgens dat het nog steeds tot de mogelijkheden behoort een externe
deskundige in een eerder stadium erbij te betrekken, als de zorgverantwoordelijke
dat nodig acht. De leden van de CDA-fractie vragen of dit in de praktijk echt zal
gebeuren. Genoemde leden merken toch nu ook dat zorgprofessionals een bepaalde mate
van handelingsverlegenheid hebben als het om dit soort situaties gaat. Is de regering
hier niet bang voor? Verder vragen deze leden hoe zich dit verhoudt tot de krapte
op de arbeidsmarkt. Is hier nog wel de tijd voor?
De leden van de CDA-fractie constateren dat tijdens de behandeling van de Wzd in de
Eerste Kamer het advies van het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) aan de
orde is geweest. Het CCE heeft geadviseerd om bij het inschakelen van externe deskundigheid
onderscheid te maken tussen de verschillende categorieën vrijheidsbeperkende maatregelen.
Zo adviseert het CCE bij maatregelen zoals belmatjes, bewegingssensoren en bedhekken
geen externe advisering in individuele gevallen, maar een jaarlijkse consultatie op
groeps-, afdelings- of locatieniveau. De regering heeft aangegeven met het CCE in
gesprek te gaan, maar deze leden lezen hier niets over. Hoe staat het met dit gesprek?
Waarom zijn bovengenoemde aanbevelingen niet overgenomen?
Voorts hebben de leden van de CDA-fractie begrepen dat hier en daar nogal wat verwarring
is over wat nu onvrijwillige zorg is. Klopt het dat beperking van bewegingsvrijheid
en insluiting altijd onvrijwillige zorg zijn en dat daarvoor een akkoord van de Wzd-functionaris
nodig is? Ook als deze maatregelen worden opgelegd in de thuissituatie? Genoemde leden
vragen of het tevens klopt dat daarentegen een bedhek, aldus opgenomen in het zorgplan,
welke wordt ingezet om uit bed glijden te voorkomen, een veiligheidsmaatregel is en
niet wordt opgevat als een beperking in de bewegingsvrijheid. Verder vragen deze leden
of het klopt dat dwaaldetectie, waarmee wordt gezorgd dat de buitendeur dicht blijft,
echt door een externe deskundige moet worden getoetst. Kan de regering hierover helderheid
verschaffen?
Ten slotte merkten de leden van de CDA-fractie op dat in artikel 15 Wzd wordt geregeld
dat onvrijwillige zorg kan worden toegepast in onvoorziene situaties. Dit lijkt beperkt
te worden tot die momenten waar nog geen zorgplan is vastgesteld. Genoemde leden zijn
echter van mening dat zich situaties kunnen voordoen die wellicht wel te voorzien
waren geweest, maar die niet in het zorgplan zijn vastgelegd. Volgens artikel 63 Wzd
is de zorgverlener strafbaar, indien deze in een noodsituatie toch onvrijwillige zorg
toepast. De logische uitkomst van dit alles is dat een zorgverlener in een dergelijke
situatie, om maar niet strafbaar te zijn, niet ingrijpt en daarmee geen ernstig nadeel
voorkomt. Vindt de regering dit wenselijk?
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering voorstelt om de betrokkenheid van de externe deskundige tot
alleen die situatie te beperken dat het de zorgverantwoordelijke en alle tot dan toe
betrokken zorgprofessionals niet is gelukt om de onvrijwillige zorg binnen de gestelde
termijnen van artikel 10 Wzd af te bouwen. Een en ander doet, zo stelt de regering,
niet af aan de mogelijkheid om een externe deskundige in een eerder stadium te betrekken,
als de zorgverantwoordelijke dat nodig acht. Genoemde leden vernemen graag van de
regering waarop de stelling is gebaseerd dat inschakeling van externe deskundigheid
voordat de daadwerkelijke toepassing van onvrijwillige zorg plaatsvindt niet per definitie
leidt tot betere zorgverlening. Voorts vragen deze leden hoe groot de regering de
kans acht dat externe deskundigen betrokken worden in een eerder stadium, nu een van
de redenen dat het onderhavige wetsvoorstel voorgesteld wordt, een zeker capaciteitsvraagstuk
behelst.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het betrekken van externe deskundigheid in dergelijke ingewikkelde
situaties als binnen de Wzd van grote toegevoegde waarde kan zijn. Deze betrokkenheid
inperken door middel van voorliggend voorstel zou, als genoemde leden de toelichting
goed begrijpen, kunnen leiden tot een verminderd lerend vermogen van de zorgverleners.
Graag ontvangen deze leden hierop een nadere toelichting. Aangegeven wordt dat het
mogelijk blijft in alle stadia externe deskundigen te betrekken, indien dat nodig
wordt geacht. Het lijkt deze leden van groot belang dat dit mogelijk blijft. Wel vragen
deze leden of het zorginstellingen bij geconstateerde fouten op een later moment mogelijk
verweten kan worden dat zij te laat in het proces externe deskundigheid hebben ingeschakeld.
Is dit dan de verantwoordelijkheid is van de zorgverantwoordelijke?
De leden van de SGP-fractie attenderen erop dat tijdens de behandeling van de Wzd in de Eerste Kamer is gesproken
over de notitie «Dwang en drang en Onvrijwillige zorg» van het CCE. Het CCE doet hierin
de aanbeveling om bij het inschakelen van externe deskundigheid onderscheid te maken
tussen de verschillende categorieën vrijheidsbeperkende maatregelen. De praktische
uitvoerbaarheid moet leidend zijn. Bij maatregelen zoals het plaatsen van bedhekken
vindt het CCE externe advisering in individuele gevallen niet nodig, een jaarlijkse
externe consultatie op groeps-, afdelings- of locatieniveau volstaat. De regering
heeft aan de Eerste Kamer toegezegd dat zij «welwillend» naar deze aanbeveling zal
kijken en met het CCE in gesprek zal gaan over de vormgeving van het externe advies.2 Genoemde leden lezen hier in de toelichting helaas niets over. Zij vragen de regering
deze toezegging alsnog na te komen en aan te geven wat de uitkomst van het gesprek
met het CCE is. Tevens vragen deze leden om naar aanleiding van dit gesprek eventuele
aanpassingen aan het wetsvoorstel en stappenplan te doen.
2. Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorstel om een geactualiseerd artikel
rond de bevoegdheden van het Openbaar Ministerie weer op te nemen in de Wvggz, met
als doel een snelle en effectieve opsporing van personen die zich aan de tenuitvoerlegging
van een opgelegde zorgmachtiging of crisismaatregel hebben onttrokken. Hierbij hebben
genoemde leden nog wel de vraag in welke mate een snelle en adequate informatie-uitwisseling
tussen de betrokken partijen is gewaarborgd. Beschikken de zorgorganisaties, politie,
opsporingsinstanties en de gemeente over «draaiboeken» hoe te handelen in dit soort
situaties en beschikken de betrokken partijen over actuele informatie om elkaar snel
te bereiken? Wordt op deze scenario’s geoefend en hoe zou een goede preparatie kunnen
worden gestimuleerd?
De leden van de CDA-fractie constateren dat Zorgverzekeraars Nederland (ZN) ervoor pleit om het verkennend onderzoek,
dat in het kader van de Wvggz betaald moet worden vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw),
in alle gevallen buiten het eigen risico te plaatsen. ZN vindt het niet zo goed uit
te leggen dat mensen die na een verkennend onderzoek op last van de rechter in detentie
worden genomen (en dus geen verplichte ggz-behandeling krijgen opgelegd), toch 385
euro eigen risico zouden moeten betalen omdat ervoor gekozen is om het onderzoek te
financieren vanuit de Zvw. Wat vindt de regering van deze stellingname?
3. Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
3.1 De orthopedagoog-generalist
De leden van de CDA-fractie begrijpen de keuze om de orthopedagoog-generalist op te nemen in het BIG-register.
Genoemde leden vinden dit een voorwaarde om als Wzd-functionaris/arts aan de slag
te gaan. Kan de regering uiteenzetten waarom niet is gekozen om bijvoorbeeld ook kinder-
en jeugdpsychologen op te nemen in het BIG-register? Deze beroepsgroep heeft toch
ook te maken met jongeren met een verstandelijke beperking die jonger zijn dan 18
jaar?
Ook in de thuissituatie kunnen maatregelen in het kader van onvrijwillige zorg worden
opgelegd. Bij thuiszorgaanbieders zijn doorgaans echter geen artsen of gedragskundigen
werkzaam. Hoe kijkt de regering er tegenaan om bijvoorbeeld ook een ter zake kundige
verpleegkundige de mogelijkheid te geven om als Wzd-functionaris op te treden? Klopt
het dat de verpleegkundige in dat geval als Wzd-functionaris de bevoegdheid krijgt
om te besluiten dat medicatie onder toezicht, ook wanneer het gaat om een dwangbehandeling,
mag worden gegeven? Genoemde leden vragen daarom aan de regering of kan worden verduidelijkt
welke professionals belast kunnen worden met de toetsing en het toezicht als sprake
is van medische problematiek. Het gaat deze leden erom te weten hoe voorkomen wordt
dat een probleem ten onrechte als gedragsmatig wordt beoordeeld, terwijl er eigenlijk
een medische oorzaak aan ten grondslag ligt. Op welke wijze wordt voorkomen dat door
toekenning van tot nu toe aan een arts voorbehouden bevoegdheden aan bijvoorbeeld
een orthopedagoog-generalist, medische problematiek over het hoofd wordt gezien?
De leden van de SP-fractie vragen of de regering er volledig van overtuigd is dat de orthopedagoog-generalist
de juiste kennis in huis heeft op medisch gebied om de taak van een arts bij besluiten
over dwang over te nemen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen om een nadere uitleg van de regering over hoe de kwaliteit van zorg zal worden
gegarandeerd bij de overstap naar de Wzd-functionaris. Hoe wordt het functioneren
van de Wzd-functionaris gemonitord? Welke criteria worden hierin meegenomen?
3.2 Positie van de orthopedagoog-generalist binnen de individuele gezondheidszorg
De leden van de D66-fractie ontvangen graag een uitgebreidere uiteenzetting van de verschillen tussen enerzijds
de orthopedagoog-generalist en anderzijds de psychologische gezondheidszorg en de
psychotherapeutisch beroepen in de BIG, te weten de gezondheidszorgpsycholoog, de
klinisch psycholoog, de klinisch neuropsycholoog en psychotherapeut.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat met de opname van het beroep van de orthopedagoog-generalist in artikel
3 van de Wet BIG ook ongelijkheid ontstaat. Net als de orthopedagogen vragen ook de
kinder- en jeugdpsychologen al geruime tijd om opname in de Wet BIG. Waarom heeft
de regering ervoor gekozen om alleen een regeling te treffen voor het beroep van de
orthopedagoog-generalist en niet voor andere beroepen die in het verlengde liggen
van de orthopedagoog-generalist, zo vragen genoemde leden. Nu ontstaat namelijk de
situatie dat bij behandelingen van jeugdigen de orthopedagoog-generalist wel mag doorbehandelen
na het 18e jaar, terwijl de kinder- en jeugdpsycholoog dit niet mag.
3.3 Borging van de kwaliteit van de beroepsuitoefening en de patiëntveiligheid
De leden van de SP-fractie vragen of de regering van mening is dat de Wzd-arts de verantwoordelijkheid moet
hebben bij het omzetten van een voorwaardelijke rechterlijke machtiging, zoals gebruikelijk
is bij dergelijke ingrijpende beslissingen. Zo ja, is de regering van mening dat dit
alsnog in de aanpassingswet moet worden opgenomen? Zo nee, waarom niet?
3.4 Toegang tot het register van orthopedagogen-generalist
De leden van de SP-fractie vragen, indien het onderhavige wetsvoorstel wordt aangenomen, wanneer de algemene
maatregel van bestuur, waarin de eisen worden vastgelegd waaraan de opleiding van
orthopedagogen-generalist moet voldoen, gereed is.
4. Consultatie
De leden van de PVV-fractie constateren dat de Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten (NVAVG)
en de Vereniging van specialisten ouderengeneeskunde (Verenso) menen dat dit wetsvoorstel
afbreuk doet aan de rechtsbescherming van cliënten met psychogeriatrische aandoeningen
en verstandelijk gehandicapten. De Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en InEen
(georganiseerde eerste lijn) geven aan dat door de uitbreiding van deskundigen de
medische zorg in de thuissituatie «een groter gevaar loopt», mede doordat de huisarts,
als eindverantwoordelijke voor de zorg, ook verantwoordelijk wordt voor onvrijwillige
zorg. Kan de regering uitgebreider toelichten hoe de rechtsbescherming van cliënten
met dementie en hun mantelzorgers geborgd blijft, gezien de zorgen die er bestaan?
Kan de regering aangeven welke stappen tijdens de implementatie worden ondernomen
om de bekendheid van de CVP te vergroten? Indien cliënten gebruik willen maken van
de CVP, moet immers de vindbaarheid op orde zijn.
De leden van de PVV-fractie vragen of de uitbreiding van de functievervulling van
Wzd-gezondheidspsycholoog en orthopedagoog-generalist te maken heeft met het onderliggende
probleem van een tekort aan artsen. Vindt de regering het niet zeer onwenselijk dat
capaciteitsproblemen leidend zijn bij keuzes over de kwaliteit van zorg?
De leden van de PVV-fractie lezen dat niet bij alle vormen van onvrijwillige zorg
direct een arts is betrokken. Daarbij is het net zo zeer essentieel dat eventueel
medische oorzaken van het probleemgedrag achteraf worden uitgesloten. Kan de regering
hierbij aangeven hoe iemand die niet medisch onderlegd is, gaat toetsen of eventueel
medische oorzaken over het hoofd zijn gezien?
De leden van de CDA-fractie lezen dat bij de artsenkoepels Verenso, LHV/InEen, en de NVAVG geen draagvlak bestaat.
Zij menen dat dit voorstel afbreuk doet aan de rechtsbescherming van cliënten met
psychogeriatrische aandoeningen en verstandelijk gehandicapte cliënten. LHV/InEen
geven aan dat dit voorstel een risico betekent voor de patiëntveiligheid in deze sectoren,
omdat voordat onvrijwillige zorg wordt toegepast, allereerst medische gronden voor
onrustgedrag moeten worden uitgesloten. Hiervoor ligt volgens hen de deskundigheid
uitsluitend bij een arts. Kan de regering reageren op deze reacties uit het veld?
Denkt de regering dat dit de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel ten goede komt?
De leden van de CDA-fractie lezen dat een breed draagvlak bestaat over het stappenplan
in de Wzd. Genoemde leden hebben bij de behandeling van het wetsvoorstel reeds gevraagd
of het huidige stappenplan niet leidt tot te lange procedures die zowel cliënt als
samenleving benadelen. Deze leden zouden daarom graag de mening willen horen van de
regering op een aantal concrete voorstellen die de lange procedures kunnen inkorten
en daardoor de periode van onvrijwillige zorg kunnen verkorten. Ten eerste zouden
deze leden willen weten hoe de termijn van vier weken in artikel 8 Wzd, waarna een
evaluatie van het zorgplan moet plaatsvinden, zich verhoudt tot de termijn van drie
maanden, die in het stappenplan wordt genoemd. Hoe kijkt de regering aan tegen het
voorstel om artikel 10, vierde lid, onderdeel f, zo te wijzigen dat de eerste termijn
waarbinnen onvrijwillige zorg verleend kan worden maximaal vier weken bedraagt, indien
het onvrijwillige zorg betreft die in het eerste zorgplan is opgenomen? Verder vragen
de leden van de CDA-fractie waarom er nog een noodzaak voor een «niet bij de zorg
betrokken deskundige» bestaat, wanneer bij het eventueel opleggen van onvrijwillige
zorg al een Wzd-functionaris betrokken is, die ook al bij de zorg van de patiënt/cliënt
betrokken is. Hoe kijkt de regering aan tegen het schrappen van de zinsnede «met dien
verstande dat een niet bij de zorg betrokken deskundige deelneemt aan het in het derde
lid bedoelde overleg» uit artikel 10, tiende lid, Wzd? Ter illustratie geven genoemde
leden aan dat na het schrappen van dit lid nog steeds vier professionals betrokken
zijn bij de besluitvorming over verlening van onvrijwillige zorg, namelijk de zorgverantwoordelijke,
de behandelend arts, de deskundige van een andere discipline en de Wzd-functionaris.
Voorts wordt in artikel 10, eerste lid, Wzd er vanuit gegaan dat onvrijwillige zorg
pas aan de orde komt als een zorgplan waarin geen onvrijwillige zorg is opgenomen
niet meer voldoet. Is het niet heel goed denkbaar dat al bij de start onvrijwillige
zorg in het zorgplan kan worden opgenomen, omdat een wilsonbekwame cliënt zich vanaf
de start verzet? Ten slotte vragen deze leden hoe de regering er tegenaan kijkt om
in artikel 11, tweede lid, de zinssnede «totdat de externe deskundige heeft geadviseerd»
te laten vervallen, zodat de termijn waarin onvrijwillige zorg verleend wordt niet
onnodig wordt verlengd? Door dit artikel kan pas na dit advies van de externe deskundige
het zorgplan worden aangepast en een beoordeling worden aangevraagd door de Wzd-functionaris.
Zorgt dit niet voor een onnodige verlenging van het opleggen van onvrijwillige zorg?
De leden van de SP-fractie lezen dat een deel van de respondenten bij de consultatie aangegeven heeft voor regulering
te zijn, mits ook beroepen die in het verlengde van de orthopedagoog-generalist liggen,
gereguleerd worden via de Wet BIG. Aan welke beroepen moeten genoemde leden dan precies
denken en waarom wordt ervoor gekozen tot een dergelijk onderscheid tussen de orthopedagoog-generalist
(die wel wordt opgenomen in de Wet BIG) en de beroepen in het verlengde daarvan (die
niet worden opgenomen in de Wet BIG)?
In de internetconsultatie hebben vele partijen hun zorgen geuit en wordt aangegeven
dat het nu voorliggende voorstel afbreuk doet aan de rechtsbescherming van mensen
met psychogeriatrische aandoeningen en verstandelijk gehandicapten. Waarom slaat de
regering deze adviezen in de wind, zo vragen de leden van de SP-fractie. Hoe worden
rechtsbescherming en patiëntveiligheid gewaarborgd, als artsen worden vervangen door
andere beroepen? Genoemde leden ontvangen hierop graag een uitgebreide toelichting,
aangezien zij het essentieel vinden dat de rechtsbescherming en patiëntveiligheid
gegarandeerd is en blijft.
De leden van de PvdA-fractie willen meer inzicht in de vraag waarom de toevoeging van de orthopedagoog-generalist
als Wzd-functionaris aan het wetsvoorstel later heeft plaatsgevonden, waardoor de
Raad van State zich hier niet op tijd over heeft kunnen buigen. Is de regering van
plan dit wetsvoorstel in te dienen zonder dit advies vooraf in te winnen? Hoe wordt
de kwaliteit van zorg geborgd nu beroepen met een niet-medische achtergrond worden
toegevoegd aan de groep die verantwoordelijkheid draagt voor deze zorg? Hoe wordt
verzekerd dat dwangmaatregelen niet onnodig worden gebruikt, omdat medische problematiek
zich uit in symptomen die kunnen worden geïnterpreteerd als gedragsproblematiek?
De leden van de fractie van de PvdA vragen om meer duidelijkheid over discrepanties
in rechtsbescherming tussen mensen met een psychiatrische achtergrond en mensen met
een verstandelijke beperking of dementie. Dit wetsvoorstel kiest voor het toelaten
van andere – niet-medisch onderlegde – beroepsgroepen tot de functie als eindverantwoordelijke, waar
binnen de Wvggz deze functie enkel aan artsen is toevertrouwd. De Raad van State gaf
een negatief advies ten aanzien van deze discrepantie. Kan de regering toelichten
waarom dit verschil wordt gemaakt? Hoe zal de rechtsbescherming van Wzd-cliënten worden
gewaarborgd? Genoemde leden zouden ook graag een nadere toelichting ontvangen over
de redenering betreffende het verschil in toezicht binnen de Wzd en de Wvggz.
De leden van de fractie van de PvdA willen graag nadere toelichting over waarom het
wetsartikel uit de Wet Bopz ter informering van cliënten of hun vertegenwoordiging
over de mogelijkheid tot het indienen van klachten en het ontvangen van ondersteuning
van een CVP in het geval van dwangmaatregelen (artikel 40) niet is opgenomen in het
onderhavige wetsvoorstel. Tevens vragen zij om uitleg over de verschillende kwaliteitseisen
van het CVP-werk in de Wzd en in de Wvgzz. Ook willen deze leden van de regering meer
inzicht krijgen in op welke manier in dit wetsvoorstel rekening wordt gehouden met de uitvoering van CVP-werk in de ambulante zorg.
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen erop dat met deze wetswijziging ongelijkheid in de rechtsbescherming ontstaat
tussen de Wzd (waar een Wzd-functionaris, niet zijnde een arts, mag beslissen over
dwangmaatregelen) en de Wvggz (waar uitsluitend een geneesheer-directeur/arts mag
beslissen). Acht de regering deze ongelijkheid wenselijk en aanvaardbaar, zo vragen
genoemde leden.
Voorts constateren de leden van de ChristenUnie-fractie dat de regering ná advisering
van de Raad van State het wetsvoorstel op een cruciaal punt heeft aangepast, namelijk
door het beroep van de orthopedagoog-generalist op te nemen in artikel 3 van de Wet
BIG. Zij vragen de regering om dit onderdeel van het wetsvoorstel nader te onderbouwen.
Waarom is dit onderdeel later toegevoegd, zo vragen genoemde leden. Hoe denkt de regering
dat de opname van het beroep van de orthopedagoog-generalist in artikel 3 van de wet
BIG bijdraagt aan de benodigde expertise om de rol van Wzd-functionaris te kunnen
vervullen?
De leden van de SGP-fractie lezen in de toelichting dat capaciteitsproblemen onder artsen tot de belangrijkste
redenen behoren voor de verbreding van Wzd-arts naar Wzd-functionaris. Onder verschillende
beroepsgroepen bestaan bezwaren tegen de verbreding naar Wzd-functionaris. Kan de regering aangeven in hoeverre wordt ingegaan en rekening wordt
gehouden met de bezwaren en alternatieven die door veldpartijen zijn ingebracht tegen
de BIG-registratie van de orthopedagoog-generalist? De leden van de SGP-fractie vragen of de regering niet beter kan
zoeken naar een oplossing die draagvlak heeft bij alle veldpartijen.
5. Toezicht en handhaafbaarheidstoets van de inspectie
De leden van de SP-fractie constateren dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een Toezicht- en Handhaafbaarheidstoets heeft uitgevoerd. Genoemde
leden vragen hoe de opvatting van de IGJ over dit voorstel precies luidt en vragen
of de reactie van de Inspectie volledig kan worden weergegeven.
6. Gevolgen voor de regeldruk
6.1 Wijzigen van de Wzd
De leden van de PVV-fractie constateren dat in het actieplan (Ont)regel de zorg de Wzd als voorbeeld wordt genoemd
bij actiepunt 14: «We voorkomen zo veel als mogelijk het tot stand komen van nieuwe
regelgeving en kijken bij nieuwe regelgeving kritisch naar de administratieve lasten
die hiermee samenhangen, bijvoorbeeld bij de Wet Zorg en Dwang (Wzd)». Kan de regering
aangeven op welke manier kritisch is gekeken naar de administratieve lasten? Genoemde
leden vragen of de Kamer voorstellen kan ontvangen waarin de administratieve lasten
van de Wzd worden verminderd.
De leden van de CDA-fractie kunnen begrip opbrengen voor het argument dat in de Verstandelijk Gehandicapten-sector
het zoeken naar een arts tijd kan kosten en dat het tijd scheelt een andere functionaris
in de rol van Wzd-functionaris in te zetten. Niettemin hebben genoemde leden met het
argument dat deze wetswijziging tot vermindering van de regeldruk bij zorgaanbieders
leidt, bij deze wetsvoorstel wat moeite. Het verminderen van regeldruk is belangrijk,
maar bij het wel of niet toepassen van gedwongen zorg gaat zorgvuldigheid voor de
ervaren regeldruk door zorgaanbieders. Wat vindt de regering van deze stellingname?
Er is namelijk momenteel niet veel geregeld. Met dit wetsvoorstel wordt een aantal
zaken geregeld, geformaliseerd. Dat zal altijd leiden tot meer regeldruk en dat kunnen
deze leden begrijpen, omdat gedwongen zorg soms nodig kan zijn. Dit moet echter wel
doordracht plaatsvinden. Rapporteren kan hierbij helpen.
Het bovenstaande neemt niet weg dat onnodige regeldruk weggenomen kan worden, zo zijn
de leden van de CDA-fractie van mening. Ten aanzien van een drietal punten willen
deze leden graag de visie van de regering weten. Ten eerste, de omslachtige procedure
om wilsbekwaamheid te beoordelen in de Wzd wijkt nogal af van de beoordeling van wilsbekwaamheid
in de Wet langdurige zorg (Wlz). Waarom wordt dit niet overgelaten aan de behandelaar?
Deze leden vinden het daarbij wel belangrijk dat de beoordeling beschreven wordt.
Ten tweede, voor een cliënt die al in een accommodatie verblijft, zijn bij aanvraag
twee geneeskundige verklaringen nodig met dezelfde inhoud. Eén verstrekt door een
ter zake kundig arts die niet bij de behandeling betrokken is en één door een externe
arts die niet werkzaam is bij de zorgaanbieder. Is bij een cliënt die al in de accommodatie
verblijft één verklaring niet voldoende? Ten derde, wanneer een cliënt die opgenomen
is zich verzet tegen de zorgverlening, zodat het feitelijk verlenen van zorg aan de
cliënt onmogelijk is, dient er (volgens zowel artikel 21, derde lid Wzd, als artikel
24, vierde lid Wzd) een rechtelijke machtiging te worden aangevraagd. Deze leden vragen
of het niet zo is dat de rechtelijke machtiging betrekking heeft op de opname of een
voortzetting van het verblijf en niet op de tijdens het verblijf te verlenen zorg.
Wordt hiermee eigenlijk geen afbreuk gedaan aan het stappenplan en de verslagen richting
de IGJ, zo vragen deze leden. Graag vernemen deze leden de opvatting van de regering
aangaande deze praktische maatregelen die de regeldruk kunnen verminderen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat de regering toegezegd heeft in het actieplan (Ont)Regel de Zorg
kritisch te kijken naar administratieve lasten, maar dit nog niet heeft gedaan bij
de Wzd. Kan de regering hierop reageren, is zij bereid de Wzd kritisch te beoordelen
op administratieve lasten en te kijken of deze kunnen worden verminderd, zo vragen
genoemde leden.
De leden van de SP-fractie lezen dat aangegeven wordt dat het «op voorhand niet mogelijk is gebleken om te bepalen
hoe vaak daadwerkelijk onvrijwillige zorg buiten een accommodatie wordt overwogen
omdat zorgverleners momenteel werken met het regime van de Wet Bopz op grond waarvan
dwang enkel binnen een accommodatie is toegestaan». Zal het gebruik van dwang buiten
accommodaties vanaf nu geregistreerd gaan worden, zo vragen deze leden.
Is de regering bereid om artikel 40a van de Wet Bopz in de Wzd op te nemen, om zo
de rechtsbescherming van de cliënt die met onvrijwillige zorg wordt geconfronteerd,
een wettelijke basis te geven? Deze leden vragen op dit punt om een uitgebreide toelichting.
Daarnaast vragen deze leden:
• Hoe de regering erop toeziet dat de rechtsbescherming van cliënten binnen de Wzd in
de verschillende regio’s uniform is gewaarborgd;
• Hoe de regering erop toeziet dat de landelijk ontwikkelde kwaliteitseisen leidend
blijven bij de inrichting van het werk van de CVP en de uitvoering van de wettelijke
taken van de CVP?
• Hoe de regering erop toeziet dat de kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid in
de verschillende regio’s uniform geregeld is, en
• Hoe de regering erop toeziet dat de aanbieders van het cliëntvertrouwenspersoonswerk
onafhankelijk zijn van de zorg en geen andere belangen dienen?
De leden van de SGP-fractie lezen in de toelichting dat het doel van voorliggend wetsvoorstel is het vergroten
van de uitvoerbaarheid en het terugdringen van de regeldruk. Genoemde leden hebben
hierover enkele vragen. Zij vragen de regering om de vergroting van de uitvoerbaarheid
en de terugdringing van de regeldruk te kwantificeren.
In het «Actieplan (Ont)Regel de Zorg» (actiepunt 14) wordt door de regering aangegeven
dat bij nieuwe regelgeving kritisch naar administratieve lasten wordt gekeken. De
Wzd wordt hier met name genoemd. De leden van de SGP-fractie vragen de regering hoe
uit het voorliggend wetsvoorstel blijkt dat rekening is gehouden met genoemd actiepunt
uit het actieplan? Is de regering bereid om alsnog te doen wat het heeft toegezegd,
namelijk om de werking van de Wzd en het stappenplan kritisch te beoordelen op administratieve
lasten? Is de regering voornemens om naast voorliggend wetsvoorstel met nog meer herstelwetten
te komen om andere aspecten van de Wzd en stappenplan te wijzigen ter vergroting van
uitvoerbaarheid en terugdringing van de regeldruk?
II. ARTIKELSGEWIJS
De leden van de D66-fractie hechten eraan dat ook wanneer onvrijwillige zorg wordt gegeven, betrokkenen hiervan
op een juiste manier op de hoogte worden gesteld. Derhalve vragen genoemde leden hoe
de regering kijkt naar het klachtrecht en de CVP binnen de Wzd. Meent de regering
dat deze zaken het op de hoogte stellen van betrokkenen kan verbeteren? Zo nee, waarom
niet?
De leden van de D66-fractie hebben eerder schriftelijke vragen gesteld over het ontbreken
van de mogelijkheid om voor ouders, kinderen, zussen en broers om een (her)indicatie
aan te vragen in de Wlz voor wilsonbekwame cliënten. Binnen de Wzd bestaat deze mogelijkheid
wel, conform artikel 22 van de wet. In antwoord op de schriftelijke vragen schreef
de regering dat gesprekken gaande waren tussen ActiZ, VGN en het CIZ om snel tot een
werkbare oplossing te komen. Wat is de laatste stand van deze gesprekken? Klopt het
dat een oplossing voor het probleem zou zijn om in artikel 3.1.1, eerste lid van de
Wlz toe te voegen dat indien de zorg gebaseerd is op een psychogeriatrische aandoening
of beperking dan wel een verstandelijke beperking, hetgeen kan leiden tot wilsonbekwaamheid
van de aanvragende, de aanvraag ook gedaan zou kunnen worden door diegene die op grond
van artikel 22 van de Wzd bevoegd is een besluit tot opname en verblijf aan te vragen?
Zo ja, hoe kijkt de regering aan tegen deze oplossing? Welke andere mogelijkheden,
anders dan een waarschijnlijk onnodig belastende juridische procedure voor zowel cliënt als betrokkenen,
ziet de regering indien vertegenwoordiging niet is geregeld alvorens de wilsonbekwaamheid
is opgetreden en als gevolg hiervan beslissingen niet meer goed door een cliënt zelf
genomen kunnen worden?
ARTIKEL I
Artikel 2, tweede lid, Wzd Besluitvormingsprocedure voor onvrijwillige zorg
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Wzd bepaalt dat de besluitvormingsprocedure
voor onvrijwillige zorg (het zogenaamde «stappenplan») soms ook gevolgd moet worden
bij besluiten over vrijwillige zorg. Dit is onder meer het geval bij beperking van
de bewegingsvrijheid (artikel 2, tweede lid, onderdeel b). Genoemde leden vrezen dat
dit in de uitvoering behoorlijk veel praktische problemen oplevert. Deze leden vragen
de regering artikel 2, tweede lid Wzd zo te wijzigen dat bij toepassing van een maatregel
die de bewegingsvrijheid beperkt alleen artikel 11a Wzd (toetsing van het zorgplan
door de Wzd-functionaris) van overeenkomstige toepassing is.
ARTIKEL II, artikel 13:3a Wvggz
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat gebruik gemaakt kan worden van opnames van vertrouwelijke communicatie.
Dit kan worden uitgevoerd door diensten van een aanbieder van een communicatiedienst.
Ook andere maatregelen kunnen de privacy beperken. Hoe borgt de regering de privacy
van de naasten en familie rondom deze persoon, zo vragen genoemde leden.
De leden van de SP-fractie constateren dat door de voorgestelde wijzigingen een verschil in rechtsbescherming
tussen de Wzd en de Wvggz ontstaat. Genoemde leden zijn van mening dat dit een ongewenste
ontwikkeling is en vragen de regering aan te geven waarom er, tegen het advies van
de Raad van State in, toch onderscheid gemaakt wordt tussen het toezicht bij beide
wetten. Is de regering het met deze leden eens dat de rechtsbescherming in beide wetten
op gelijke wijze geborgd moet worden, omdat het in beide gevallen om inbreuken op
de rechtspositie van mensen gaat?
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.