Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Kent over het bericht "856.000 Nederlanders in loondienst bouwen geen pensioen op"
Vragen van het lid Van Kent (SP) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «856.000 Nederlanders in loondienst bouwen geen pensioen op» (ingezonden 19 december 2018).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 23 januari
2019).
Vraag 1
Kent u het bericht «856.000 Nederlanders in loondienst bouwen geen pensioen op»?1 Kunt u verklaren waarom in de uitzendsector ondanks de verplichtstelling 1 op de
3 werknemers, wat neerkomt op 136.000 personen, geen pensioen opbouwt? Hoeveel mensen
bouwen volgens de uitzendsector zelf geen pensioen op?
Antwoord 1
Ja, dit bericht is mij bekend. De uitzendsector kent relatief veel groepen werknemers
die niet onder de verplichtstelling vallen, zoals jongeren onder de 21 jaar en werknemers
die korter dan de wachttermijn van 26 weken werkzaam zijn omdat men binnen die termijn
doorstroomt naar een andere baan of een dienstbetrekking bij de opdrachtgever. Om
onder meer deze redenen bouwen niet alle uitzendkrachten pensioen op, ondanks dat
er een verplichtstelling geldt in deze bedrijfstak.
Vraag 2
Heeft u al een gesprek gehad met de uitzendsector over het niet nakomen van de verplichtstelling?
Zo ja, kunt u daar verslag van uitbrengen? Zo nee, kunt u dit overleg voeren in de
maand januari?2
Antwoord 2
Ik heb inmiddels om een eerste reactie gevraagd van het pensioenfonds van de uitzendsector
(StiPP). Het pensioenfonds laat weten dat de uitkomsten genuanceerder liggen dan uit
het onderzoek blijkt en dat het werkelijke aantal uitzendkrachten dat geen pensioen
opbouwt waarschijnlijk kleiner is dan in het CBS-onderzoek wordt geconcludeerd. In
de eerste plaats leidt, gezien de kenmerken van uitzendarbeid, het administratieve
proces van verwerking van pensioenopbouw tot achterstanden in de verwerking van pensioendeelname.
Daarnaast geeft het pensioenfonds aan dat de manier van berekenen van het CBS op onderdelen
afwijkt van de werkwijze vanuit de sector. De sector rekent bijvoorbeeld met gewerkte
weken en het CBS met een half kalenderjaar. Het effect van deze afwijking op de resultaten
is niet bekend. De uitzendsector heeft aangegeven het voornemen te hebben om naar
aanleiding van het CBS-onderzoek een verdiepingsonderzoek uit te voeren om vast te
stellen hoe groot de werkelijke pensioendeelname is. De uitkomsten van dit onderzoek
zijn momenteel nog niet bekend.
Vraag 3
Welke maatregelen bent u voornemens te ondernemen richting de uitzendsector en andere
werkgevers die ondanks de verplichtstelling niet de mogelijkheid bieden aan de werknemers
om pensioen op te bouwen?
Antwoord 3
Er zijn wettelijke mogelijkheden in de uitzendbranche om onder bepaalde voorwaarden
af te wijken van de verplichtstelling, zoals de wachttijd van 26 weken. Het is aan
het pensioenfonds om de verplichtstelling te handhaven. Het pensioenfonds loopt bij
het niet handhaven van de verplichtstelling het risico dat er pensioen moet worden
uitgekeerd aan werkenden die wel onder de verplichtstelling vallen, maar waarvoor
geen premie is afgedragen (het uitgangspunt van «geen premie, wel recht»). Ik ontvang
overigens geen signalen dat deze verplichtstelling, naast de wettelijke afwijkingsmogelijkheden,
op grote schaal wordt ontweken. Zoals aangegeven heeft pensioenfonds StiPP laten weten
dat de uitkomsten genuanceerder liggen en zijn zij voornemens een verdiepingsonderzoek
uit te voeren.
Daarnaast hebben de sociale partners in de uitzendsector besloten tot de uitvoering
van een onderzoek naar de effecten van een verkorting van de wachttijd voor werknemers,
werkgevers en het pensioenfonds StiPP. Het gaat daarbij om effecten op de pensioenopbouw,
de kosten en de administratie. Dit laatste effect moet niet worden onderschat. Het
is één van de redenen voor de bijzondere positie van de uitzendsector als het gaat
om wachttijd. Veel uitzendkrachten werken slechts kort bij een opdrachtgever, waardoor
er sprake zou zijn van relatief hoge administratieve kosten, die ten koste zou gaan
van de opbouw van pensioen van de deelnemers. Sociale partners werken in dit onderzoek
samen met StiPP en laten het onderzoek uitvoeren door een externe partij. Sociale
partners streven ernaar deze resultaten voor de zomer beschikbaar te hebben.
Het is aan de sociale partners om mede op basis van de resultaten van het onderzoek
afspraken te maken over een (aangepaste) pensioenregeling en een daarin te hanteren
wachttermijn. Hantering van een drempelperiode wordt daarbij eveneens als alternatief
overwogen, maar leidt tot verschillende nieuwe administratieve vraagstukken, zoals
de bewaring van premiegelden gedurende de drempelperiode. Ik onderhoud contact met
de betrokken partijen over de voortgang en zal uw Kamer informeren over de uitkomsten.
Vraag 4
Kunt u de groep van 147.000 werknemers met een jaarloon lager dan het wettelijk minimumloon
die geen pensioenregeling hebben bij hun werkgever nader uitsplitsen in type contract
en sector waar ze in werkzaam zijn? Wat kan en gaat u doen om deze groep mensen wel
de mogelijkheid te geven om pensioen op te kunnen bouwen?
Antwoord 4
Een inschatting van deze uitsplitsingen is gemaakt op basis van de aantallen uit de
tabellen 1 en 5 van het CBS-onderzoek, en daar het verschil uit te berekenen (zie
tabel 1). Hierbij moet worden opgemerkt dat deze verschillen enige mate van onzekerheid
hebben, omdat de cijfers in tabellen 1 en 5 al zijn afgerond.
Tabel 1: Uitsplitsing werknemers met een jaarloon lager dat wettelijk minimumloon
zonder pensioenregeling
Alle werknemers (tabel 1)
Werknemers met fiscaal jaarloon >=WML (tabel 5)
Werknemers met fiscaal jaarloon <WML (verschil tussen tabellen 1 en
5)
Totaal
Witte werknemer
Aandeel witte werknemer
Totaal
Witte werknemer
Aandeel witte werknemer
Totaal
Witte werknemer
Aandeel witte werknemer
Totaal
6.556
856
13%
6.164
708
11%
392
148
38%
Soort dienstverband
Vast
4.490
347
8%
4.389
320
7%
101
27
27%
Flexibel (flexibel aantal uren of tijdelijk dienstverband)
2.066
509
25%
1.776
388
22%
290
121
42%
Economische activiteit bedrijf
Landbouw, visserij, bouwnijverheid en industrie
988
79
8%
964
69
7%
24
10
42%
Commerciële dienstverlening
3.185
598
19%
2.908
500
17%
277
98
35%
Niet-commerciële dienstverlening
2.121
113
5%
2.056
85
4%
65
28
43%
Overig
262
66
25%
237
55
23%
25
11
44%
In Nederland kennen we geen algemene pensioenplicht. Bij bedrijven die niet onder
een verplichtstelling vallen en waarin deelname aan een pensioenregeling ook niet
in een CAO is vastgelegd, zijn werkgever en werknemers vrij om afspraken te maken
over een pensioenregeling. Dan kan ook de consequentie zijn dat er geen pensioenopbouw
wordt afgesproken. De verantwoordelijkheid om afspraken te maken over pensioen ligt
in beginsel bij sociale partners.
Bij payrolling is er om uitzonderlijke redenen voor gekozen een adequate pensioenregeling
voor te schrijven indien vergelijkbare werknemers bij de opdrachtgevers of in de sector
deelnemen aan een pensioenregeling. Ik wil voorkomen dat payrolling wordt gebruikt
vanwege kostenverschillen om zo te concurreren op arbeidsvoorwaarden. In het totaal
aan arbeidsvoorwaarden is pensioen zeer belangrijk, waarbij de kostenverschillen tussen
het wel of niet treffen van een pensioenregeling groot kunnen zijn. De voorgestelde
invulling van een adequaat pensioen gaat deze oneigenlijke concurrentie tegen, maar
laat partijen desondanks vrijheid om hun eigen pensioenregeling vorm te geven, mits
deze voldoet aan de bij amvb te stellen (minimum)voorwaarden.
Vraag 5
Kunt u de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg pensioenonderwerpen dat op
6 februari 2019 zal plaatsvinden?
Antwoord 5
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.