Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over eerdere signalen van misstanden bij interlandelijke adoptie
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister voor Rechtsbescherming over eerdere signalen van misstanden bij interlandelijke adoptie (ingezonden 7 december 2018).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 23 januari 2019). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1195.
Vraag 1
Welke signalen heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid de afgelopen jaren
ontvangen van geadopteerden of anderszins over mogelijke misstanden rondom interlandelijke
adopties uit het verleden en de rol van de Nederlandse overheid daarbij?1
Antwoord 1
Mijn ministerie heeft de afgelopen jaren verschillende signalen van geadopteerden
en hun belangenorganisaties ontvangen. Deze signalen zagen op mogelijke misstanden
rondom interlandelijke adopties die in de jaren zeventig tot en met negentig hebben
plaatsgevonden.
De landen waarover mijn ministerie signalen van mogelijke misstanden heeft ontvangen,
zijn de vijf landen die ik genoemd heb in mijn brief aan uw Kamer d.d. 6 december
jongstleden2, te weten: Brazilië, Colombia, Indonesië, Sri Lanka en Bangladesh. Het aangekondigde
onafhankelijke onderzoek door een externe commissie zal zich primair op deze vijf
landen richten.
Vraag 2, 5
Wat is uw reactie op de opmerking van Patrick Noordoven, die zegt: «Acht jaar heb
ik staan bonzen op de deur van de staat. Jarenlang hoorde ik: er is geen informatie.
Dus al het onderzoek heb ik zelf moeten verrichten. Nu weet ik: de informatie was
er wél.»?
Waarom waren er WOB-verzoeken voor nodig om hier achter te komen, waarom is het ministerie
niet zelf actiever op zoek gegaan naar de waarheid van deze geschiedenis?
Antwoord 2, 5
Vanaf 2011 heeft de heer Noordoven op verschillende momenten gecorrespondeerd met
het Ministerie van Buitenlandse Zaken over zijn illegale adoptie en het verlenen van
consulaire bijstand bij het traceren van zijn familie. In 2015 heeft de toenmalige
advocaat van de heer Noordoven met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
over zijn zaak gecorrespondeerd. Bij beide ministeries is geen informatie over zijn
zaak aangetroffen. Mijn ministerie heeft in 2014 een brief van de toenmalige advocaat
van de heer Noordoven ontvangen. In de correspondentie van de heer Noordoven is destijds
geen aanleiding gezien om de signalen van mogelijke misstanden nader te onderzoeken.
De zoektocht in de archieven van mijn ministerie naar aanleiding van het Wob-verzoek
van de heer Noordoven leverde dusdanige aanwijzingen voor betrokkenheid van de Nederlandse
overheid op dat die mij deden besluiten alsnog zelf een onafhankelijk onderzoek te
laten uitvoeren. Met de kennis van nu betreur ik dat de signalen van de heer Noordoven
niet eerder diepgravend zijn onderzocht. Ik heb de heer Noordoven uitgenodigd voor
een gesprek.
Vraag 3
Wat is uw reactie op een geadopteerde die als eerste reactie op het aangekondigde
onderzoek laat weten: «Ik vind het jammer dat er totaal niet met ons wordt gecommuniceerd
over de illegale adopties, ons niet serieus heeft genomen, terwijl het Ministerie
alle informatie van ons heeft gekregen die voldoende aanleiding geeft om nader onderzoek
te verrichten, en nu ineens hebben ze besloten om wel onderzoek te gaan doen»?3
Antwoord 3
In het afgelopen jaar zijn verschillende gesprekken gevoerd met (belangen)organisaties
van geadopteerden waarin signalen over mogelijke misstanden naar voren zijn gekomen.
Deze signalen zagen – anders dan de informatie van de heer Noordoven en de informatie
die nu naar aanleiding van het Wob-verzoek uit de archieven naar voren is gekomen
– niet op een actieve betrokkenheid van de Nederlandse overheid.
Ik zal in overleg met deze (belangen)organisaties alle ontvangen informatie ter beschikking
stellen aan de commissie. Ook zal ik (belangen)organisaties van geadopteerden uitnodigen
voor een gesprek over de op te richten commissie.
Vraag 4
Waarom heeft u tot nu toe volgehouden dat de Nederlandse overheid steeds zorgvuldig
heeft gehandeld, terwijl er dus kennelijk al meerdere signalen bij het ministerie
bekend waren?
Antwoord 4
In mijn brieven van 10 januari en 26 april 2018 heb ik aangegeven dat de primaire
verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige afstandsprocedure en de bijbehorende dossiervorming
bij de zendende landen lag en ligt. In mijn brief van 6 december 2018
heb ik aan uw Kamer toegelicht dat mijn aanname hierbij was dat de Nederlandse overheid
steeds zorgvuldig heeft gehandeld bij interlandelijke adopties in het verleden en
dat de informatie die recent bij de behandeling van een Wob-verzoek naar illegale
adopties uit Brazilië naar boven was gekomen, daar een ander licht op heeft geworpen.
In tegenstelling tot wat mij tot dusver bekend was, bevat die informatie concrete
aanwijzingen voor een mogelijke actieve betrokkenheid van één of meerdere aan de Nederlandse
overheid verbonden personen bij illegale adopties uit Brazilië in de jaren zeventig
en tachtig. Ook blijkt uit de stukken dat er mogelijk een verzoek is gedaan om deze
betrokkenheid buiten beschouwing te laten bij een strafrechtelijk onderzoek. Die informatie
is voor mij aanleiding om een externe commissie in te stellen die onafhankelijk onderzoek
gaat uitvoeren naar interlandelijke adopties die in het verleden hebben plaatsgevonden.
Vraag 6
Wat betekent dit vanaf nu voor de hulp van de Nederlandse overheid bij de zoektocht
van geadopteerden naar hun herkomst en eventuele financiële tegemoetkoming daarbij?
Antwoord 6
Ik heb de afgelopen periode diverse (belangen)organisaties van geadopteerden gesproken
om te horen waar zij bij het zoeken naar hun herkomst tegenaan lopen en of, en zo
ja, welke behoefte aan ondersteuning zij hebben. Ook heeft mijn ministerie met Fiom
een brainstormsessie georganiseerd om samen met de (belangen)organisaties van geadopteerden,
vergunninghouders en NGO’s te bekijken hoe de hulp aan interlandelijk geadopteerden
die zoeken naar hun roots verbeterd kan worden.
Naast Fiom houden veel (belangen)organisaties van geadopteerden zich bezig met het
zoeken naar roots en de begeleiding daarbij. Ik acht het van belang dat deze organisaties
nauwer gaan samenwerken. Ik nodig de gevestigde organisaties en de (belangen)organisaties
van geadopteerden uit om met een realistisch, gezamenlijk plan te komen voor een effectief
en passend ondersteuningsaanbod in aanvulling op het huidige ondersteuningsaanbod.4 Dat plan kan zich richten op een bredere toegankelijkheid tot adoptiedossiers in
Nederland en andere hulp bij zoekacties. Ik houd uw Kamer op de hoogte van dit plan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.