Mededeling (uitstel antwoord) : Uitstel beantwoording vragen van het lid Van Nispen over praktijkproblemen en rechtsbescherming bij de uitvoering van een Europees onderzoeksbevel
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over praktijkproblemen en rechtsbescherming bij de uitvoering van een Europees onderzoeksbevel (ingezonden 14Â december 2018).
Mededeling van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 15 januari
2019).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Rechtsbescherming na beslag gelegd ter uitvoering
van een Europees onderzoeksbevel»?1
Vraag 2
Klopt het dat ondanks het gegeven dat de beklagtermijn duidelijk moet worden gecommuniceerd
aan de beslagene, dit nu nog wel eens wordt vergeten? Snapt u dat dit zorgelijke gevolgen
kan hebben als door de beklagrechter een beklagschrift alsnog gegrond wordt verklaard,
maar de voorwerpen feitelijk reeds zijn overgedragen aan de lidstaat die het Europees
onderzoeksbevel (EOB) had uitgevaardigd?
Vraag 3
Bent u het eens met de stelling dat het goed zou zijn de beslagene te laten tekenen,
dan wel in een proces-verbaal vast te leggen dat deze kennisgeving heeft plaatsgevonden?
Vraag 4
Wat vindt u, in het licht van rechtszekerheid, van het idee om de verrichte naspeuringen
naar eventuele andere belanghebbenden vast te leggen in een proces-verbaal dat in
een beklagprocedure kan worden overlegd?
Vraag 5
Erkent u dat het uitgangspunt bij een EOB, namelijk geheimhouding, niet goed strookt
met een effectieve rechtsbescherming in een eventuele beklagprocedure?
Vraag 6
Hoe verhoudt de verplichting tot geheimhouding van de inhoud van een EOB zich tot
het uitgangspunt dat de rechtsmiddelen die tegen een EOB kunnen worden ingezet ten
minste gelijk moeten zijn aan die welke in een binnenlandse zaak tegen de onderzoeksmaatregel
kunnen worden ingezet?
Vraag 7
Waarom is er in de wetgeving bij de implementatie van de richtlijn voor gekozen in
artikel 5.4.10, derde lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) op te nemen dat slechts
het eerste en het derde lid van artikel 552d Sv van toepassing zijn, maar niet ook
het tweede lid, waarin de mogelijkheid van cassatie binnen veertien dagen is opgenomen?
Is dit een vergissing? Zo ja, bent u bereid deze omissie te herstellen? En bent u
dan ook bereid in artikel 5.4.10, derde lid, Sv een verwijzing op te nemen naar artikel
552a, zevende lid, waarin is bepaald dat de behandeling van een klaagschrift tegen
een beslag in het openbaar geschiedt?
Vraag 8
Klopt het dat rechtbanken soms niet binnen dertig dagen na ontvangst van een EOB-klaagschrift
beslissen, terwijl dit wel als vereiste in de wet staat? Wat is hier de reden van?
Hoe denkt u dit probleem op te kunnen lossen?
Mededeling
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Van Nispen (SP) van
uw Kamer aan de Minister van Justitie en Veiligheid over praktijkproblemen en rechtsbescherming
bij de uitvoering van een Europees onderzoeksbevel (ingezonden 14 december 2018) niet
binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle
benodigde informatie is ontvangen.
Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.