Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de inzet van de extra middelen, die in het Regeerakkoord zijn opgenomen voor cliëntondersteuning
31 476 Patiënten- en cliëntenrechten
Nr. 24
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 15 januari 2019
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over
de brief van 12 juli 2018 over inzet extra middelen uit Regeerakkoord voor cliëntondersteuning
(Kamerstuk 31 476, nr. 22).
De vragen en opmerkingen zijn op 25 september 2018 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 14 januari 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgenomen
inzet van de in het Regeerakkoord opgenomen extra middelen voor cliëntondersteuning.
Ondersteuning van cliënten (en hun families) is een belangrijk wettelijk recht voor
iedereen in Nederland die zorg of ondersteuning nodig heeft. Om je weg te vinden in
het zorgstelsel, om een keuze te kunnen maken voor een zorgaanbieder etcetera. Genoemde
leden hebben enkele vragen en opmerkingen naar aanleiding van de brief.
De leden van de VVD-fractie lezen dat cliëntondersteuning de afgelopen jaren (flink)
is veranderd. Genoemde leden willen graag weten welk doel onafhankelijke cliëntondersteuning
precies dient in de ogen van deze Minister. Zij vragen dit mede in het licht van de
Evaluatie Hervorming Langdurige Zorg door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).
Wat leert de evaluatie ons over de verwachting van onafhankelijke cliëntondersteuning
en waar zit dan het hiaat?
De toegang tot cliëntondersteuning dicht bij de mensen organiseren zorgt ervoor, dat
mensen sneller op de juiste plek terechtkomen. De leden van de VVD-fractie delen het
uitgangspunt dat iedere professional moet weten van het bestaan van onafhankelijke
cliëntondersteuning en het feit dat dit een kosteloze voorziening is voor (kwetsbare)
mensen met een hulpvraag. Voor deze leden is echter onduidelijk wat de Minister nu
precies gaat doen om de vindbaarheid te verbeteren. Welke acties worden ondernomen
om dit te verbeteren?
Voorts lijkt uit de brief te blijken dat met name wordt ingezet op het uitwisselen
van goede voorbeelden tussen koplopergemeenten. Genoemde leden vinden het juist belangrijk
dat gemeenten die nog zoekende zijn naar een goede invulling van onafhankelijke cliëntondersteuning
kunnen leren van koplopers. Hoe ziet de Minister dat proces voor zich?
De Minister schrijft dat bij zorgkantoren de eerste stappen zijn gezet, maar dat doorontwikkeling
van cliëntondersteuning in relatie tot wat zorgkantoren aan reguliere dienstverlening
bieden noodzakelijk is. Dat roept bij de leden van de VVD-fractie een aantal vragen
op. Wat zijn die eerste stappen? Op welke reguliere dienstverlening wordt hier gedoeld?
Is de verbeteragenda van Zorgverzekeraars Nederland al gereed? Zo ja, kan die met
de beantwoording van deze vragen worden meegestuurd? Zo nee, waarom niet?
Tot slot vragen genoemde leden wanneer naar verwachting de Kamer kan worden geïnformeerd
over de uitkomsten van de verschillende onderzoeken en verdere concretisering van
de aanpak om de onafhankelijke cliëntondersteuning te versterken.
Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief van 12 juli 2018 over
de inzet van de extra middelen uit het Regeerakkoord voor cliëntondersteuning. Genoemde
leden zijn blij met de extra middelen die de Minister beschikbaar stelt maar hebben
nog wel enkele vragen. Deze leden vragen of er wel voldoende cliëntondersteuners beschikbaar
zijn om aan de toenemende vraag te voldoen wanneer de impuls van 55 miljoen euro aan
onafhankelijke cliëntondersteuning zijn vruchten afwerpt. De leden van de PVV-fractie
willen weten hoe de Minister gaat toetsen of de bekendheid en vindbaarheid van cliëntondersteuning
daadwerkelijk verbeterd is. Wat is het uitgangspunt?
Hoe gaat de Minister ervoor zorgdragen dat op lokaal niveau, in iedere gemeente, het
gesprek met belangenbehartigers en ervaringsdeskundigen over de positionering en betere
vind- en bereikbaarheid van de onafhankelijke cliëntondersteuning op gang gebracht
gaat worden?
Hoe worden ervaringsdeskundigen ingezet bij beleidsontwikkeling, uitvoering en bijstelling
van onafhankelijke cliëntondersteuners, zo vragen genoemde leden.
Het SCP constateerde dat veel mensen niet van de mogelijkheid om ondersteund te worden
door een cliëntondersteuner op de hoogte zijn. Om hoeveel mensen gaat het? Welke toename
in het gebruik van cliëntondersteuners verwacht de Minister? Welke toename in het
gebruik van cliëntondersteuners heeft de Minister zich met de inzet van 55 miljoen
euro als doel gesteld? Hoe wordt dit getoetst?
De Minister geeft in zijn brief aan dat uit gesprekken met verschillende partijen
blijkt dat één fysiek loket voor alle typen vragen en voor alle voorzieningen uit
het sociale domein niet de oplossing is. De leden van de PVV-fractie willen graag
weten waarom niet. De Minister geeft echter wel aan dat er een «no wrong door» principe
moeten worden gehanteerd, is dit niet hetzelfde als één loket? Wat is precies het
verschil tussen één loket en «no wrong door», zo vragen genoemde leden.
De Minister geeft aan dat cliëntondersteuning in de Wet langdurige zorg (Wlz) vanuit
het zorgkantoor georganiseerd wordt wanneer de indicatie door het Centrum indicatiestelling
zorg (CIZ) gesteld is. Ook uit het rapport van SIRA Consulting blijkt dat er een groep
kwetsbare cliënten bestaat die zonder Wlz-indicatie wel al gebaat zou zijn bij een
cliëntondersteuner Wlz. Wat gaat de Minister doen voor deze groep? Is de Minister
bereid in regelgeving vast te leggen dat de cliënt – desgewenst – dezelfde cliëntondersteuner
kan behouden bij een overgang tussen (wets)domeinen?
Zorgkantoren en aanbieders van cliëntondersteuning gaan verder werk maken van cliëntondersteuning
in de Wlz. In het SIRA-rapport lezen de leden van de PVV-fractie dat diverse zorgkantoren
in de afgelopen jaren te maken gehad hebben met overproductie en wachtlijsten voor
de onafhankelijke cliëntondersteuning. Genoemde leden vragen hoe wordt voorkomen dat
deze inspanningen niet juist gaan zorgen voor een grotere wachtlijst en/of overproductie.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voornemen
om extra middelen in te zetten voor cliëntondersteuning.
Voor genoemde leden is het belangrijk dat de toegankelijkheid, kwaliteit en continuïteit
van zorg en ondersteuning goed op orde zijn. In de meeste gevallen is dat gelukkig
ook zo. Cliëntondersteuning is onder andere bedoeld voor mensen die niet op eigen
kracht de weg naar de juiste hulp kunnen vinden. Dat kan zijn omdat hun hulpvraag
erg complex is of het kan zijn omdat zij (soms mede als gevolg van hun problematiek)
zelf de vaardigheid missen om hun weg in het systeem te vinden. In deze gevallen heeft
de cliënt behoefte aan iemand die hem bijstaat totdat hij wel de goede zorg of ondersteuning
gevonden heeft. Voor de leden van de CDA-fractie is goede cliëntondersteuning dat
deze goed bereikbaar is, vertrouwen wekt, onafhankelijk is en naast de cliënt blijft
staan zolang dat nodig is. Andere belangrijke kenmerken zijn vraaggerichtheid, deskundigheid
en een integrale, levens brede benadering. Onafhankelijke cliëntondersteuning is in
de loop van de tijd breder ingevuld, diverser van aard en gerichter geworden op meer
specifieke groepen en thema’s. Dat maakt het werk van de cliëntondersteuner uitdagender,
maar ook complexer. Of cliëntondersteuners dit nu beroepsmatig of vrijwillig invullen.
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief van de Minister dat cliëntondersteuning
vooral gaat over informatie, advies en ondersteuning. Genoemde leden vragen of de
reikwijdte van cliëntondersteuning verder gaat door bijvoorbeeld het geven van praktische
steun (bijvoorbeeld het invullen van formulieren) of het geven van morele steun.
Kan de Minister aangeven hoe omgegaan wordt met mensen die cliëntondersteuning nodig
hebben niet alleen op het vlak van zorg, maar bijvoorbeeld ook op het terrein van
huisvesting, arbeid, inkomen en schuldhulpverlening? Kan brede cliëntondersteuning
geboden worden, of moet op elk vakgebied gewerkt worden met een andere cliëntondersteuner?
Op welke wijze wordt bij de overgang van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
(Wmo 2015) naar de Wlz de warme overdracht georganiseerd? Hoe kijkt de Minister er
tegenaan om in regelgeving vast te leggen dat de cliënt, desgewenst, dezelfde cliëntondersteuner
kan behouden bij een overgang tussen wetsdomeinen?
De leden van de CDA-fractie vinden het een kracht dat in Nederland ook veel vrijwilligers
als cliëntondersteuner optreden. Zo kennen we seniorenorganisaties zoals KBO-PCOB
of de ouderenadviseurs van de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO). Kan onafhankelijke
informele cliëntondersteuning, wanneer zij voldoet aan deskundigheidvereisten ook
als gespecialiseerde cliëntondersteuning worden aangemerkt?
Genoemde leden staan welwillend tegenover dit idee, maar hebben nog wel een aantal
vragen. Uit het Regeerakkoord weten we dat er in de periode 2018–2020 jaarlijks 15
miljoen euro beschikbaar is. Voor 2021 staat in het regeerakkoord dat er 10 miljoen
euro beschikbaar is. Dit laatste bedrag, 10 miljoen euro, zou dan ook structureel
beschikbaar zijn. De Minister ziet vier opgaven die beantwoord worden met acht activiteiten.
Kan worden aangegeven hoe de financiering van deze acht activiteiten in de periode
2018–2021 eruit ziet? Kan tevens worden aangegeven hoe en of welke acht activiteiten
structureel worden gefinancierd? Met andere woorden, kan een financiële bijlage worden
aangeleverd bij deze brief?
De leden van de CDA-fractie lezen dat in het kader van de cliëntondersteuning in de
curatieve zorg in gesprek wordt gegaan met de Patiëntenfederatie Nederland, Mind en
met Ieder(in). Kan worden aangegeven wat en hoeveel geld beschikbaar is voor het zogenoemde
buddyproject? Maakt cliëntondersteuning in de curatieve zorg ook deel uit van deze
financieringsstroom? Kan worden aangegeven welk deel van de financiële middelen voor
cliëntondersteuning naar cliëntondersteuning gaat in de curatieve zorg en hoeveel
er gaat naar cliëntondersteuning in de Wmo 2015 en in de Wlz?
In de brief van de Minister lezen de leden van de CDA-fractie dat een viertal specifieke
doelgroepen benoemd worden waarvoor cliëntondersteuning van grote waarde zou zijn.
Daarnaast zien de leden van de CDA-fractie nog andere groepen waarvoor cliëntondersteuning
noodzakelijk is, bijvoorbeeld in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) of voor mensen
die de complexiteit van de verschillende stelsels ervaren. Gedacht kan worden aan
samengaan van (zorg)vragen in verschillende domeinen zoals: jeugd/wonen; jeugd/onderwijs;
jeugd/Zorgverzekeringswet (Zvw), Zvw/Wmo 2015, licht verstandelijke beperking (LVB)/ggz, enzovoort.
Het is ook voor de leden van de CDA-fractie belangrijk dat passende onafhankelijke
cliëntondersteuning beschikbaar is voor mensen die met een persoonsgebonden budget
(pgb) complexe zorg en ondersteuning willen organiseren en bij de ondersteuning van
particuliere wooninitiatieven. Op welke wijze kan deskundigheid en kwaliteit van cliëntondersteuning
bevorderd worden voor de groepen zonder Wlz-indicatie die te maken hebben met verschillende
wetten en loketten om hun leven te regelen? Hoe kijkt de Minister naar ouderen met
geen of een klein netwerk? Is dat een specifieke groep die voor gespecialiseerde cliëntondersteuning
in aanmerking moet komen?
De leden van de CDA-fractie zijn blij dat de samenwerking met gemeenten wordt gezocht,
vooral door een impuls in de verbetertrajecten door bestaande en nieuwe koplopergemeenten.
Wel hebben genoemde leden enkele vragen bij de opzet. Op welke criteria selecteert
de Minister deze gemeenten (en / of regio’s)? Hoe wordt het verbetertraject gecoördineerd
en de kennis onderling verspreid? Wordt gebruik gemaakt van targetsetting? Hoe wordt
het geld verdeeld over de 14 koplopergemeenten? Voorts, er zijn ruim 300 gemeenten.
Er kunnen momenteel 14 koplopergemeenten worden geïdentificeerd. Na deze periode moeten
er 14 koplopergemeenten bij komen. Maar hoe wordt omgegaan met de achterblijvende
gemeenten?
Verder vragen de leden van de CDA-fractie hoe de uitwerking van de motie van de leden
Bruins Slot en Van Engelshoven (Kamerstuk 34 477, nr. 24) eruit ziet? De aangenomen motie riep op tot het ontwikkelen van een stappenplan,
in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), zodat gemeenten aan
de wettelijke verplichting van een onafhankelijke, vindbare en deskundige cliëntondersteuning
voldoen. Hoe denkt de Minister het gesprek over positionering en betere vind- en beschikbaarheid
van onafhankelijke cliëntondersteuning op lokaal niveau met belangenbehartigers en
ervaringsdeskundigen in iedere gemeente op gang te brengen? Hoe worden ervaringsdeskundigen
ingezet bij de beleidsontwikkeling, uitvoering en bijstelling van onafhankelijke cliëntondersteuning?
Wordt het inspiratiedocument en handreiking op bladzijde 2 gezien als stappenplan?
Of ziet de invulling hiervan er anders uit?
Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie wanneer het kabinet tevreden is over
zaken als «toegang» en «betere bekendheid»? Kan hier een ambitie over worden geformuleerd?
Kan de Minister aangeven wanneer goede (professionele) cliëntondersteuning beschikbaar
is in alle gemeenten? Voorts zijn genoemde leden benieuwd welke middelen en kosten
hiervoor nodig zijn.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de voornemens
van de Minister over de inzet van de extra middelen uit het Regeerakkoord voor onafhankelijke
cliëntondersteuning. Genoemde leden wijzen erop dat door amendementen van de D66-fractie
de positie van de onafhankelijke cliëntondersteuner in zowel de Wlz, de Wmo 2015 als
in de Zvw, wettelijk verankerd is en dat in alle wetten een actieve informatieplicht
is opgenomen voor de gemeenten, verzekeraars en zorgkantoren. Desondanks constateren
deze leden ook dat de bekendheid, deskundigheid en toegankelijkheid van de onafhankelijke
cliëntondersteuner dikwijls te wensen over laat. Daarom zijn deze leden blij met de
investering van € 55 miljoen euro in de komende kabinetsperiode in de onafhankelijke
cliëntondersteuner. Deze leden hebben nog wel enkele vragen over de brief.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister kijkt naar de onafhankelijkheid
van een cliëntondersteuner. Hoe kijkt de Minister aan tegen cliëntondersteuners in
de Wmo 2015 die voor een gemeente ook een indicatiesteller is, soms zelfs in hetzelfde
wijkteam als waar zij of hij cliëntondersteuner is? Is de Minister van mening dat
de onafhankelijkheid van de cliëntondersteuner nu voldoende is geborgd? Ziet de Minister
mogelijkheden om de onafhankelijkheid van een cliëntondersteuner verder te borgen?
Daarnaast horen deze leden graag van de Minister hoe hij monitort, dat elke gemeente
haar wettelijk vastgelegde taak om onafhankelijke cliëntondersteuning aan te bieden,
ook uitvoert?
De leden van de D66-fractie lezen over een aantal groepen, die volgens deze leden
baat zouden hebben bij goede onafhankelijke cliëntondersteuning, zoals dak- en thuislozen
en mensen met een licht verstandelijke beperking. Genoemde leden lezen ook over aspecifieke
en zeer omvangrijke groepen. Graag vernemen deze leden van de Minister hoe groot deze
twee groepen zijn. Deelt de Minister de mening dat juist voor deze groepen cliëntondersteuning
een uitkomst is? Hoe gaat deze Minister er zorg voor dragen dat ook deze twee groepen
profiteren van de extra middelen gereserveerd in het Regeerakkoord voor onafhankelijke
cliëntondersteuning?
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderzoek van
SIRA Consulting. Hierin werd gesteld dat er een oplossing moet komen voor hoe met
grensgevallen tussen de Wmo 2015 en de Wlz wordt omgegaan. Door sommigen werd ervoor
gepleit om de onafhankelijke cliëntondersteuning binnen de Wlz naar voren te halen.
Bijvoorbeeld dat wanneer bij een cliënt een Wlz-indicatie redelijkerwijs in het vooruitzicht
ligt dat dan de cliënt tijdens het aanvraagproces aanspraak moet kunnen maken op cliëntondersteuning
vanuit de Wlz. Graag vernemen genoemde leden hoe de Minister aankijkt tegen deze oplossingsrichting.
Is de Minister bereid om te verkennen hoe de overgang tussen Wmo 2015 en de Wlz voor
wat betreft onafhankelijke cliëntondersteuning soepeler kan verlopen, hierbij ook
kijkend naar de mogelijkheid om de onafhankelijke cliëntondersteuning in beide wetten
door dezelfde onafhankelijke cliëntondersteuner te laten verrichten?
De leden van de D66-fractie lezen dat de structurele middelen die vanaf 2022 beschikbaar
komen in het kader van onafhankelijke cliëntondersteuning worden toegevoegd aan het
Gemeentefonds en de middelen voor de zorgkantoren. Graag vernemen genoemde leden hoe
de Minister deze middelen over deze twee wetten wil verdelen. Daarnaast horen deze
leden graag hoe de Minister gaat sturen op de juiste uitgave van deze middelen bij
gemeenten en zorgkantoren vanaf 2022.
Tot slot constateren de leden van de D66-fractie dat een cliëntondersteuner een grote
bijdrage kan leveren aan het vinden van de juiste zorg en ondersteuning voor iemand.
Dat een persoon hierin onafhankelijk ondersteund moet worden, zegt volgens genoemde
leden echter ook iets over de complexiteit van het systeem en de bureaucratie. Graag
vernemen deze leden wat deze Minister doet om de complexiteit van systemen voor de
mensen die hier gebruik van moeten maken af te doen nemen. Kan de Minister hierbij
ook ingaan op de groep vrouwen en kinderen die in een Blijf van mijn Lijfhuis verblijven?
Welke maatregelen neemt deze Minister om de knelpunten, die gesignaleerd worden in
het vorig jaar verschenen rapport «Vrouwen in de knel» van de Nationale ombudsman,
te adresseren?
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van de brief van de Minister
aangaande cliëntondersteuning.
De leden van de fractie van GroenLinks vinden het belangrijk dat goede en deskundige
cliëntondersteuning beschikbaar is en staan positief tegenover de extra middelen die
hiervoor beschikbaar komen. Over de inzet van de middelen hebben genoemde leden een
aantal vragen.
Zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie of in het onderzoek naar de behoefte
naar cliëntondersteuning extra wordt gekeken naar cliënten met een combinatie van
psychische en lichamelijke problemen of bijvoorbeeld een medisch probleem gecombineerd
met armoede, schulden of dakloosheid. Deze groep krijgt te maken met verschillende
systemen en vaak een groot aanbod van zorg en ondersteuning. Op welke wijze wil de
Minister de deskundigheid van de cliëntondersteuning verbeteren voor mensen zonder
Wlz-indicatie die te maken hebben met veel verschillende loketten? Hoe zit de Minister
de rol van de cliëntondersteuner in zaken buiten de zorg zoals met betrekking tot
werk, huisvesting en schuldhulpverlening?
Het hebben van één vaste ondersteuner kan dan vaak een rustpunt zijn te midden van
veel hectiek. Is het voor de Minister een uitgangspunt dat cliënten één ondersteuner
kunnen blijven aanspreken, ook als een cliënt een andere ondersteuningsvraag krijgt
of overgaat naar een ander (wets)domein? De leden van de GroenLinks-fractie vragen
of de Minister dit principe vast zou willen leggen in regelgeving.
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de inzet
van extra middelen uit het Regeerakkoord voor cliëntondersteuning. Zij willen de Minister
hierover graag nog een aantal vragen stellen.
De Minister wil extra inzetten op de koploperaanpak, zodat gemeenten van elkaar kunnen
leren. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de Minister hierbij wil zorgen
dat het gesprek over de positionering en betere vind- en beschikbaarheid van de onafhankelijke
cliëntondersteuning op lokaal niveau met belangenbehartigers en ervaringsdeskundigen
in iedere gemeente op gang gebracht gaat worden. Welke mogelijkheden ziet de Minister
om ervaringsdeskundigen in te zetten bij de beleidsontwikkeling, uitvoering en bijstelling
van onafhankelijke cliëntondersteuning?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het belangrijk dat de hulpvraag van de
cliënt leidend is bij cliëntondersteuning. Wetten en domeinen zouden hierbij geen
drempels moeten opwerpen. Is de Minister bereid om in regelgeving vast te leggen dat
de cliënt – desgewenst – dezelfde cliëntondersteuner kan behouden bij een overgang
tussen (wets)domeinen?
Voor gespecialiseerde cliëntondersteuning wordt een aantal groepen benoemd in de brief.
Is de Minister het met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat ouderen met geen
of een klein netwerk ook als een specifieke groep voor gespecialiseerde cliëntondersteuning
aangemerkt zouden moeten worden, zeker nu uit de Evaluatie Hervorming Langdurige Zorg
door het SCP en andere onderzoeken blijkt dat veel ouderen moeilijk de weg naar zorg
en ondersteuning kunnen vinden en dat steeds minder mantelzorgers beschikbaar zijn?
Ouderenorganisaties, zoals KBO-PCOB en ANBO, hebben een belangrijke informele rol
in de cliëntondersteuning. Zo beschikt KBO-PCOB over ruim 800 actieve ouderenadviseurs
die actief zijn als gespecialiseerde (informele) cliëntondersteuner. Is de Minister
bereid om in overleg met KBO-PCOB te bekijken op welke wijze deze onafhankelijke informele
cliëntondersteuning aangemerkt kan worden als gespecialiseerde cliëntondersteuning?
II. Reactie van de Minister
Ik dank uw Kamer voor de vragen naar aanleiding van mijn brief van 12 juli 2018 over
de inzet van de extra middelen voor cliëntondersteuning. Hierbij treft u mijn reactie
op uw vragen aan.
De afgelopen maanden hebben we met alle betrokkenen de analyse, opgaven en activiteiten
van de Aanpak Clientondersteuning nader besproken, ingevuld en uitgewerkt. Eind november
2018 kwamen circa 30 betrokken partijen1 bij elkaar om de onderdelen van de aanpak nog eens goed met elkaar door te lopen.
Ik heb deze bijeenkomst willen afwachten, zodat ik uw vragen beter kon beantwoorden.
Ik ervaar veel draagvlak voor hetgeen we met de extra regeerakkoordmiddelen in gang
willen gaan zetten op cliëntondersteuning.
Omdat ik dit heb willen afwachten, heeft het ook langer geduurd voor ik uw Kamer van
deze antwoorden kon voorzien. Ik heb geen uitstelbrief gestuurd om dit aan te geven.
Op dit moment wordt nog gewerkt aan een bondig implementatieplanvan de Aanpak Clientondersteuning.
Mijn verwachting is dit begin 2019 gereed te hebben om met u te delen.
Ik heb de antwoorden op (vergelijkbare) vragen op een zelfde thema zoveel mogelijk
gebundeld. Ik geef telkens aan op welke vraag of vragen van fracties ik een antwoord
geef.
Achtereenvolgens ga ik nader in op:
– De bedoeling van (onafhankelijke) cliëntondersteuning
– De complexiteit van het systeem en één loket
– Doelgroepen en het aanbod aan cliëntondersteuning
– Vast gezicht en warme overdracht tussen (cliënt)ondersteuners
– Het belang van onafhankelijkheid
– Gemeenten aan de slag
– Zorgkantoren aan de slag
– De inzet van de middelen
– De voortgang laten zien
De bedoeling van (onafhankelijke) cliëntondersteuning
De leden van de fractie van de VVD vragen mij welk doel onafhankelijke cliëntondersteuning
precies dient in de ogen van dit Kabinet, mede in het licht van wat de SCP-evaluatie
van de Langdurige Zorg ons leert over de verwachting van onafhankelijke cliëntondersteuning
en het hiaat met het huidige aanbod. De leden van de fractie van het CDA merken op
dat ik het in mijn brief vooral heb over informatie, advies en ondersteuning en vragen
zich af: of de reikwijdte van cliëntondersteuning verder gaat door bijvoorbeeld het
geven van praktische steun (bijv. invullen van formulieren) en het geven van morele
steun?
Ik sta hier graag even uitgebreid bij stil.
De definities van (onafhankelijke) cliëntondersteuning in zowel de Wmo 2015 als de
Wlz, in combinatie met de Memories van Toelichting, zijn helder. In mijn brief van
12 juli 2018 gaf ik aan dat, op basis van deze definities, voor mij de essentie is
dat iemand naast een cliënt (of diens naaste) staat en hem of haar met informatie,
advies en voorlichting bijstaat om de hulpvraag te verhelderen, de weg te vinden in
een voor sommigen complex stelsel en bijstaat in het contact met en de formulieren
van gemeenten, zorgkantoren, instanties en aanbieders. Cliëntondersteuning draagt
zo bij aan versterking van regie en (tijdig) dat krijgen, op welke levensterreinen
dan ook, wat nodig is naar wens en vermogen mee te kunnen doen. In het kader van de
Wlz draagt het bij aan het recht op zorg tot gelding te maken in samenhang met voorzieningen
op andere levensterreinen. Om dit goed in te vullen is onafhankelijkheid van belang,
onafhankelijk van zij die bepalen wat nodig is (de instanties) en zij die uiteindelijke
hulp verlenen (de hulpverleners).
Omdat mensen de systemen soms als complex ervaren en moeilijk hun weg weten te vinden,
wijst ook het SCP in haar tussenevaluatie van de Hervorming van de Langdurige Zorg
op de grote waarde die goede cliëntondersteuning kan hebben. Hetzelfde geldt voor
de Nationale ombudsman in zijn rapport Zorgen voor Burgers. Het belangrijkste punt
van het SCP en de Ombudsman is dat de onbekendheid met de mogelijkheid tot ondersteuning
groot is, juist bij hen die het goed kunnen gebruiken. Het SCP geeft daarbij terecht
aan dat niet iedereen cliëntondersteuning nodig heeft. Cliëntondersteuning is in het
bijzonder van waarde wanneer mensen kwetsbaar zijn (bijvoorbeeld door hun aandoening,
door laaggeletterdheid of een zeer beperkt netwerk) en/of vanwege de genoemde complexiteit
(bijvoorbeeld door een zeer complexe zorgbehoefte, door vele regelingen en betrokken
partijen, of een complexe overgangssituatie)
Met het uitwerken van de brief van 12 juli 2018 en de gesprekken die daartoe zijn
gevoerd met betrokken partijen, is mij helder geworden dat dé cliëntondersteuner niet
bestaat. Er zijn vele verschillende vormen van (onafhankelijke) cliëntondersteuning.
Ook lang niet altijd onder die naam, omdat de betreffende ondersteuning al bestond
voor de naam cliëntondersteuning werd geïntroduceerd, omdat het woord voor de betreffende
doelgroep niet goed werkt of omdat we voor een bepaalde sector een vergelijkbare functie
in het leven hebben geroepen. Denk bijvoorbeeld aan straatadvocaten, arbeidsadviseurs
en mantelzorgmakelaars. Hiernaast vervullen anderen ook de aan cliëntondersteuners
toegedichte taken, zonder dat ze (onafhankelijke) cliëntondersteuner zijn, zoals wettelijk
vertegenwoordigers.
In de basis kent iedere vorm van onafhankelijke cliëntondersteuning de functies zoals
ik ze hierboven aangaf, maar voor verschillende doelgroepen en situaties vragen deze
een nadere of andere invulling. Hiernaast speelt dat de betrokkenheid korter of langer
kan zijn en intensiever vormen kan aannamen. Vaak is het genoeg wanneer iemand door
een generalistisch ondersteuner eenmalig de weg wordt gewezen en wordt bijgestaan
in een gesprek. Soms vraagt het langere betrokkenheid, naar ook meerdere partijen,
en is een vast gezicht prettig. Soms is kortstondig intensieve ondersteuning nodig
vanwege een complexe overgangssituatie. Wanneer sprake is van grotere kwetsbaarheid
en complexiteit kan het ook langdurige, intensieve en op de doelgroep gespecialiseerde
vormen aannemen en is het onderscheid met begeleiding, hulpverlening en casemanagement
klein.
Hiernaast lijkt er, zoals ik in mijn brief van 12 juli 2018 aangaf, ook steeds meer
van cliëntondersteuning verwacht te worden. Functies die er, wanneer we de definities
in de Wmo en Wlz ruim uitleggen, onder zouden kunnen vallen of waarover we niet te
moeilijk moeten doen wanneer cliëntondersteuners die soms ook vervullen. En functies,
die niet bij een onafhankelijke cliëntondersteuning horen.
Naast het meer bekend krijgen van cliëntondersteuning is daarom misschien wel de belangrijkste
opgave van de Aanpak Clientondersteuning om beter te gaan leren en in beeld te brengen
wie behoefte heeft aan welke ondersteuning en wat er nu aan ondersteuning wordt geboden.
En van daaruit bezien wanneer nu echt sprake moet zijn van onafhankelijke cliëntondersteuning
(los of het altijd letterlijk die naam voert). Dit moet in relatie worden gebracht
met datgene dat we aan dienstverlening en klantadvies van gemeenten, zorgkantoren
en andere instanties mogen verwachten. En in relatie bezien worden met andere functionarissen,
die taken vervullen die we aan cliëntondersteuning toedichten.
Om gedurende en aan het einde van deze Aanpak Clientondersteuning hierover lessen
te kunnen trekken, gaan we onder meer onderzoek doen naar de behoefte aan ondersteuning
van verschillende doelgroepen en onderzoek naar het huidige aanbod. Het aantal koplopergemeenten
en hun lerende praktijk wordt uitgebreid, zorgkantoren gaan aan de slag met een ontwikkelagenda
en we gaan experimenteren met nieuwe vormen van langdurige, op doelgroep gespecialiseerde
en intensievere, ondersteuning. Ten aanzien van dit laatste stuurde ik uw Kamer op
15 oktober jl. een brief.
De complexiteit van «het systeem» en «de toegang»
Volgens de leden van de fractie van D66 zegt de noodzaak tot cliëntondersteuning ook
wat over de complexiteit van het systeem en de bureaucratie. Zij vragen mij wat ik
doe om deze complexiteit van systemen af te doen nemen, voor mensen die er gebruik
van maken.
Een deel van de hindernissen, die mensen ervaren om te krijgen wat ze nodig hebben,
heeft inderdaad te maken met de complexiteit van het systeem. Zeker voor (kwetsbare)
mensen die niet direct van meerdere regelingen gebruik maken of een complexe hulpbehoefte
hebben. Op tal van terreinen ben ik en zijn vele anderen landelijk en lokaal bezig
binnen de huidige wettelijke kaders ervoor te zorgen dat we «het systeem» voor mensen
toegankelijker en klantvriendelijker maken. De transitie in het sociaal domein is
hierop gericht en is nog volop gaande. Clientondersteuners kunnen trends signaleren
en aangeven waar het nog beter kan.
De leden van de PVV-fractie willen weten waarom ik vind dat één fysiek loket voor
alle typen vragen en voor alle voorzieningen uit het sociale domein niet werkt? Ook
vragen zij wat exact het verschil is tussen no-wrong-door en dat ene loket.
« No-wrong-door» is voor mij het uitgangspunt. Deze attitude staat wat mij betreft
voorop, en niet de ogenschijnlijk logische oplossing van één fysiek loket. Het is
nauwelijks mogelijk om alle vindplaatsen en alle partijen voor alle type vragen en
alle voorzieningen bij elkaar te organiseren op één fysieke locatie. Bovendien meldt
niet iedereen zich bij een formeel loket. Het gaat erom dat elke plek waar een hulpvraag
wordt gesteld – de huisarts, de school, de straatcoach, het UWV-loket – weet waar
iemand (wel) terecht kan, goed doorvraagt op de daadwerkelijke vraag. Tegelijkertijd
zien we wel degelijk dat partijen zich rond deze attitude aan het organiseren zijn,
vaak ook door fysiek bij elkaar te gaan zitten.
De leden van de VVD delen dat elke professional in «de toegang» moet weten van en
actief moet wijzen op cliëntondersteuning, maar vragen zich af wat ik nu precies ga
doen om de vindbaarheid van cliëntondersteuning te verbeteren.
Elk gemeente werkt aan de toegankelijkheid tot en integraliteit van voorzieningen
in het sociaal domein, bijvoorbeeld door middel van sociale (wijk)teams. Hoe het beste
de wettelijke taak tot cliëntondersteuning te organiseren moet naar mijn mening standaard
onderdeel zijn van dit toegangsbeleid. Er zijn veel gemeenten die dit inmiddels hebben
gedaan. Er zijn ook nog veel gemeenten die één of meerdere cliëntorganisaties hebben
ingekocht, maar dat verder niet hebben verbonden aan hun toegang(sbeleid). Ook ontbreekt
het aan bekendheid bij alle professionals in de toegang met de (lokale) mogelijkheden
tot onafhankelijke cliëntondersteuning.
Daartoe zetten we onder deze Aanpak Clientondersteuning in op:
– een vervolg op de Koploperaanpak. Nadat afgelopen jaar reeds 14 gemeenten (en vaak
hun regio) bewust beleid hebben gevoerd op cliëntondersteuning, als onderdeel van
hun toegangsbeleid, is het lokaal beter vindbaar en bekender geworden. Het is of met
de toegang verbonden, of dichtbij de toegang georganiseerd of toegangsprofessionals
zijn er meer mee bekend geworden en wijzen erop. Onlangs zijn 12 nieuwe gemeenten
en 2 regio’s aangewezen als nieuwe Koploper. Koplopergemeenten worden ondersteund
in hun beleidsvorming en kunnen aanspraak maken op middelen.
– op slimme communicatiestrategieën, van uit zowel de VNG als de gezamenlijke zorgkantoren,
om de bekendheid onder alle toegangsprofessionals te vergroten, opdat zij op cliëntondersteuning
kunnen wijzen.
Doelgroepen en het aanbod aan (informele) cliëntondersteuning
De leden van het CDA vinden het een kracht dat Nederland ook veel vrijwilligers als
cliëntondersteuner optreden, zoals de vrijwillige ouderenadviseurs van KBO PCOB en
ANBO. De leden vragen of informele cliëntondersteuning, wanneer ze voldoen aan deskundigheidsvereisten,
ook als gespecialiseerde ondersteuning kan worden aangemerkt? Ook vragen de leden
van het CDA of ouderen met een klein netwerk een specifieke doelgroep zijn die voor
gespecialiseerde cliëntondersteuning in aanmerking moeten komen? Ook de leden van
CU vragen hierna, en vragen me of ik bereid ben om in overleg te gaan met KBO PCOB
om te bekijken op welke wijze informele cliëntondersteuning aangemerkt kan worden
als gespecialiseerde ondersteuning?
Ook ik vind het heel goed dat veel vrijwilligers zich belangeloos inzetten om mensen
te ondersteunen. Bij voorbeeld de vele honderden vrijwillige ouderenadviseurs die
zijn aangesloten bij en worden opgeleid door de ouderenbonden. Veel van deze informele
ondersteuners zijn ook zeer deskundig, beschikken over een schat aan kennis over de
drie zorgwetten, weten wat er lokaal aan zorgaanbod voor handen is en hebben ook vaak
kennis op gebied van financiën om ook daarin (kwetsbare) ouderen te ondersteunen.
In die zin bieden ouderenadviseurs een vorm van algemene, op een doelgroep gespecialiseerde,
ondersteuning.
Tegelijkertijd moeten we onderkennen dat er een limiet is aan wat we van vrijwilligers
mogen vragen en kunnen verwachten, en dat het ook nodig kan zijn om over te dragen
aan beroepsmatige en gespecialiseerde ondersteuners. Sommige ouderen hebben meer nodig
dan wat we van vrijwillige ouderenadviseurs kunnen verwachten.
De beroepsgroep BCMB zal, samen met organisaties voor vrijwillige ondersteuning, in
algemene zin goed gaan kijken waar informele en formele cliëntondersteuning elkaar
kunnen aanvullen. Hiernaast ben ik wat betreft de doelgroep ouderen reeds met KBO
PCOB in gesprek. Deze gesprekken hebben geresulteerd in het besluit om een pilot voor
gespecialiseerde intensieve ouderenondersteuning te starten voor nog zelfstandig wonende
ouderen met een grote ondersteuningsbehoefte en nauwelijks sociaal netwerk. De komende
periode gaan we dit met alle betrokken partijen en een aantal gemeenten verder uitwerken.
De leden van D66 vragen zich af hoe groot de groepen van dak- en thuislozen en mensen
met een licht verstandelijke beperking zijn, of ik erken dat deze groepen grote baat
kunnen hebben bij cliëntondersteuning en hoe deze twee groepen profiteren van de extra
middelen.
Zoals eerder aangegeven is onafhankelijke cliëntondersteuning potentieel van waarde
wanneer iemand op de ene of andere wijze kwetsbaar is en/of met enige complexiteit
te maken heeft. Dat kan zeker gelden voor dak- en thuislozen en mensen met een licht
verstandelijke beperking. Voor daklozen geldt bijvoorbeeld dat vaak sprake is van
complexe problematiek, dat ze soms wantrouwig staan tegenover reguliere hulpverlening
of geen sociaal netwerk hebben. Voor licht verstandelijk beperkten geldt dat mensen
achter loketten hen niet altijd als zodanig herkennen en daardoor niet passend benaderen
en meer moeite hebben om een hulpvraag goed te verwoorden.
In algemene zin profiteren ook deze groepen van de Aanpak Cliëntondersteuning, omdat
het voor iedereen cliëntondersteuning beter bekend en vindbaar wordt. Daarnaast gaan
we ook voor de meest kwetsbare mensen met pilots leren wanneer sprake moet zijn van
gespecialiseerde, langdurige en intensievere vormen van cliëntondersteuning. Op 15 oktober
stuurde ik, mede op verzoek van lid Bergkamp, een brief naar de Kamer over de pilots
gespecialiseerde cliëntondersteuning in het sociaal domein. We gaan juist ook met
deze twee groepen aan de slag.
De leden van D66 vragen zich hiernaast af welke maatregelen ik neem om de knelpunten
te adresseren, die ervaren worden door vrouwen en kinderen in een blijf-van-mijn-lijfhuis
en gesignaleerd worden in het rapport «Vrouwen in de Knel» van de Nationale ombudsman?
Naar aanleiding van het rapport van de Ombudsman lopen nu diverse acties:
– Gemeenten zijn een werkgroep gestart, waarin zij de vraagstukken oppakken die vragen
om een lokale of regionale oplossing. Een voorbeeld van een dergelijk vraagstuk is
de uitstroom van vrouwen naar een andere gemeente;
– Voor de knelpunten op landelijk niveau is een werkgroep geformeerd waar zowel ministeries
en landelijke organisaties (zoals het Ministerie van BZK, Financiën, SZW en VWS, VNG
en Federatie Opvang), als gemeenten, aanbieders en ervaringsdeskundigen aan deelnemen;
– Ik heb Movisie gevraagd een inventarisatie uit te voeren naar de wijze waarop gemeenten
opvolging geven aan het rapport van de Nationale ombudsman. Dit rapport komt rond
deze tijd beschikbaar en zal mede worden gebruikt als input voor bovengenoemde werkgroepen.
Ik zie er samen met de VNG op toe dat de verbetermaatregelen gelijktijdig worden uitgevoerd
en elkaar versterken.
De leden van het CDA vragen zich af hoe wordt omgegaan met mensen die niet alleen
cliëntondersteuning nodig hebben op het vlak van zorg, maar bijvoorbeeld ook op terrein
van huisvesting, arbeid, inkomen en schuldhulpverlening? Kan brede cliëntondersteuning
geboden worden of moet elk vlak met een andere ondersteuner worden gewerkt?
Onafhankelijke cliëntondersteuning richt zich conform de definitie in de Wmo op het
gehele sociaal domein, en dus op maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg,
zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. Iedere gemeente bepaalt
hoe zij daartoe de cliëntondersteuning vorm geeft. Het lijkt mij daarin juist niet
de bedoeling, dat voor ieder terrein of elke wet een andere cliëntondersteuner georganiseerd
wordt. Immers, juist mensen die cliëntondersteuning kunnen gebruiken, weten vaak niet
door welke partij, van uit welke wet en op welk terrein hun behoefte door de overheid
opgepakt wordt, en hebben vaak behoeften op meerdere terreinen. Hoewel nog niet alle
gemeenten de cliëntondersteuning breed inrichten, zien we juist dat organisaties zich
op doelgroepen richten om zo per doelgroep juist tot brede ondersteuning te kunnen
komen.
In de Wlz is altijd sprake van veel zorg en een integraal pakket aan zorg, maar kan
het evengoed zijn dat toch ook nog zaken nodig zijn van gemeente, verzekeraar of op
andere levensdomeinen ondersteuning nodig is. In de Wlz staat dan ook dat cliëntondersteuning
bedoeld is om het recht op zorg tot gelding te brengen, in samenhang met dienstverlening
op andere gebieden.
Vast gezicht en warme overdracht tussen (cliënt)ondersteuners
Diverse fracties (PVV, CDA, D66, GroenLinks en CU) vragen naar de mogelijkheid van
een vast gezicht en/of warme overdracht, in bijzonder tussen Wmo-cliëntondersteuning
en Wlz-cliëntondersteuning. De leden van GroenLinks stellen dat het hebben van één
vaste ondersteuner een rustpunt kan zijn te midden van veel hectiek. Ze vragen of
het voor mij een uitgangspunt is dat cliënten één ondersteuner kan blijven aanspreken,
ook als een cliënt een andere ondersteuningsvraag krijgt of overgaat naar een ander
(wets)domein? Ze vragen mij of ik dit principe wil vastleggen in de wet. Ook de leden
van PVV, CDA en CU vragen of ik in regelgeving wil vastleggen dat mensen in principe
dezelfde cliëntondersteuner kunnen houden bij overgang tussen (wets)domeinen. Het
CDA ziet dat als oplossing voor warme overdracht tussen cliëntondersteuning vanuit
de Wmo naar cliëntondersteuning in de Wlz. De CU omdat de hulpvraag van cliënten leidend
zou moeten zijn, en wetten en domeinen geen drempels mogen opwerpen. Voor de PVV ligt
de aanleiding in de SIRA-rapportage, die aangeeft dat mensen zonder Wlz-indicatie
al wel gebaat kunnen zijn bij Wlz-cliëntondersteuning. Ook de leden van D66 vragen
of ik bereid ben te kijken naar een meer soepele overgang tussen cliëntondersteuning
in Wmo en Wlz, en hoe ik aankijk tegen de oplossingsrichting dat cliënten waarvoor
een Wlz-indicatie redelijkerwijs in vooruitzicht ligt als aanspraak kunnen maken op
cliëntondersteuning vanuit de Wlz alsmede de oplossingsrichting om het dezelfde ondersteuner
te laten zijn.
Zoals eerder aangegeven, kan behoefte bestaan aan cliëntondersteuning gedurende langere
tijd. Wanneer dat het geval is, lijkt het me logisch dat een vast gezicht voor de
cliënt het streven zou moeten zijn. Het is echter aan gemeenten en zorgkantoren cliëntondersteuning
te organiseren en vooral aan aanbieders van cliëntondersteuning dat zij zich zo organiseren.
Ik heb geen signalen dat dit nu niet gebeurt daar waar het redelijkerwijs georganiseerd
kan worden. Het is een zaak van goed beleid en goede afspraken, dat zeker nog niet
met regelgeving hoeft te worden afgedwongen. Met deze Aanpak Clientondersteuning zal
ik er steeds op blijven wijzen dat ik een vast gezicht belangrijk vind wanneer mensen
langere tijd gebruik maken van cliëntondersteuning. En dat dit warm gebeurt als er
toch overgedragen moet worden tussen cliëntondersteuners binnen dezelfde of een organisatie.
Zoals veel leden hebben aangegeven, wisselt cliëntondersteuning van verantwoordelijkheid
wanneer mensen voor hun zorg overgaan van gemeente (en verzekeraar) naar het zorgkantoor.
In het memorie van toelichting van de Wmo 2015 staat duidelijk, dat gemeenten op grond
van de wet verantwoordelijk zijn dat ondersteuning beschikbaar is voor cliënten die
nog geen toegang tot zorg hebben op grond van de Wlz. Tot het CIZ een positieve indicatie
heeft gegeven voor de Wlz, is de gemeente conform de wet aan zet.
Hoewel de wet dus helder is, is het in de praktijk nog niet evident. Clientondersteuning
op basis van de Wmo is hier niet altijd mee bekend of men ontbeert de kennis om mensen
goed bij te staan tot en met de CIZ-indicatie. Sommige mensen hebben bovendien al
lange tijd een vaste cliëntondersteuner vanuit de gemeente, die ze moeten inruilen
voor een ander, omdat het zorgkantoor met een andere (beroepsmatige) aanbieder van
cliëntondersteuning werkt.
Als één van de hoofdactiviteiten van de Aanpak Cliëntondersteuning zal met alle betrokken
partijen worden gesproken over betere afspraken in de overgang tussen cliëntondersteuning
van uit de gemeente en die van uit het zorgkantoor.
Daarbij betrek ik de twee experimenten rond persoonsvolgende zorg in de Wlz, omdat
binnen die experimenten mogelijk is gemaakt dat cliëntondersteuning vanuit de Wlz
wordt ingezet alvorens daaraan een geldig indicatiebesluit door het CIZ ten grondslag
ligt. Over de uitkomsten van een tussenevaluatie over het eerste jaar van het experiment
persoonsvolgende zorg, heb ik uw Kamer bij brief d.d. 4 juli 2018 geïnformeerd. Daarin
heb ik ook gezegd dat de initiatieven, die door partijen zijn genomen, de kans moeten
krijgen zich verder te ontwikkelen in het belang van passende, persoonsvolgende zorg
in de Wlz. Over de wijze waarop dat in 2019 vorm en inhoud krijgt, ben ik in overleg
met de partijen in de regio’s alsmede de NZa. Cliëntondersteuning op het grensgebied
van de Wmo 2015 en Wlz maakt daar ook onderdeel van uit.
Onafhankelijkheid
De leden van D66 vragen zich af hoe ik aankijk tegen de onafhankelijkheid van de cliëntondersteuner,
in bijzonder wanneer cliëntondersteuners in wijkteams ook indicatiesteller zijn. Ze
vragen of de onafhankelijkheid nu voldoende is geborgd en of ik mogelijkheden zie
om deze verder te borgen.
Ik vind de onafhankelijkheid van de cliëntondersteuner belangrijk. De cliëntondersteuner
moet het belang van de cliënt dienen en niet het belang van de gemeente c.q. het zorgkantoor
en mag geen belang hebben bij een keuze voor een bepaalde aanbieder van zorg- of ondersteuning.
De eerste resultaten van het onderzoek naar de behoefte aan (cliënt)ondersteuning
– dat begin van dit jaar beschikbaar komt – blijkt dat veel mensen het in eerste instantie
belangrijk vinden dat (de cliëntondersteuner eraan bijdraagt dat) ze goed geholpen
worden. De cliënten zelf redeneren, zo blijkt uit het onderzoek, meer vanuit hun behoeften
dan vanuit de vraag of de cliëntondersteuner onafhankelijk is.
We moeten ook oppassen dat we cliëntondersteuning teveel in de sfeer van eenzijdige
belangenbehartiging trekken, omdat we «de overkant van de tafel» (de instanties) niet
vertrouwen. Het gaat mij erom dat de cliëntondersteuner, staande naast de cliënt,
geen belang heeft bij de uitkomst en objectief is. Zoals ik eerder aangaf is onafhankelijkheid
geborgd wanneer de cliëntondersteuner niet iemand is die besluit wat, gegeven de regels,
wordt toegekend en of iemand die ook zelf hulp verleent en gefinancierd wordt.
Een derde van de cliëntondersteuners ervaart ook druk van uit gemeente, zorgkantoor
of zorgaanbieder, zo bleek uit een onderzoek van de Hogeschool van Ede in opdracht
van de beroepsgroep BCMB, dat mij onlangs is aangeboden. Ik stuur u het hierbij toe2. Tegelijkertijd is het goed, zoals ik hierboven aangaf, dat cliëntondersteuners om
en bij «de toegang» acteren om vindbaar en beschikbaar te zijn. Over de volle breedte
van de Aanpak Cliëntondersteuning is voor dit gesprek over onafhankelijkheid veel
aandacht.
Gemeenten aan de slag met cliëntondersteuning
De leden van het CDA vragen op welke wijze de kwaliteit en deskundigheid van cliëntondersteuning
bevorderd kan worden voor groepen zonder Wlz-indicatie en die te maken hebben met
verschillende wetten en loketten om hun leven te regelen?
Wanneer geen sprake is van een Wlz-indicatie zijn gemeenten wat betreft cliëntondersteuning
aan zet. Zij hebben, conform de opgave in de Wmo, de verantwoordelijkheid om cliëntondersteuning
levensbreed in te richten. Niet alleen gericht op de eigen hulp en zorg, maar op alle
terreinen van, en aanpalend aan, het sociaal domein.
Daartoe zetten we in op een versterkt vervolg van de Koploperaanpak. Ruim 50 gemeenten
gaan aan de komende 2–3 jaar aan slag met cliëntondersteuning op de vier opgaven van
deze aanpak, waarvan het verbeteren van kwaliteit en deskundigheid er één is. Ook
gaan we een aantal pilots opzetten waarbinnen geëxperimenteerd zal worden met intensieve
en gespecialiseerde vormen van cliëntondersteuning.
Hiernaast trekken we nauw op met de nog vrij jonge beroepsorganisatie BCMB. Zij bestaan
sinds 2014 en hebben een beroepscode, beroepsprofiel en register ontwikkeld. Op basis
van het bijgevoegde recente onderzoek naar kwaliteit en autonomie van cliëntondersteuning,
zijn we met BCMB in gesprek hoe we de kwaliteit van cliëntondersteuning kunnen vergroten.
Door het verbeteren van hun masterclasses, het verkennen van een post HBO-opleiding,
hoe informele en formele cliëntondersteuning beter op elkaar kunnen aansluiten en
hoe onafhankelijkheid een stevig gespreksonderwerp blijft wanneer cliëntondersteuners
druk ervaren van instanties. Begin 2019 ronden we, met input van andere betrokkenen,
de gesprekken af en zal ik hun professionaliseringplannen financieel steunen.
De leden van het CDA vragen op basis van welke criteria koplopergemeenten en -regio’s
worden geselecteerd, hoe het koplopertraject wordt gecoördineerd en de kennis onderling
verspreid? Ook vragen ze hoe wordt omgegaan met alle (achterblijvende) gemeenten die
niet als koploper aan de slag gaan? Ook de leden van de VVD vragen hoe gemeenten die
nog zoekende zijn naar goede invulling van cliëntondersteuning kunnen leren van koplopers?
In 2018 zijn 14 koplopergemeenten actief met cliëntondersteuning aan de slag gegaan.
Ze hebben daar vaak hun buurgemeenten of hun regio bij betrokken. Er zijn door de
VNG en Movisie regionale en landelijke bijeenkomsten georganiseerd. Van uit de extra
middelen cliëntondersteuning zijn deze gemeenten ook financieel gesteund. Deze Koploperaanpak
wordt voorgezet en is versterkt. Medio oktober zijn de nieuwe koplopers, die in 2019
actief aan de slag gaan met cliëntondersteuning, bekend gemaakt tijdens een startbijeenkomst
op het stadhuis van Almere. Het gaat om 12 gemeenten en 2 regio’s van elk ongeveer
10 gemeenten.
Bij de selectie van de nieuwe koplopers hebben de VNG, Movisie, de Adviesraden Sociaal
Domein en Iederin in overleg met mijn Ministerie de volgende criteria gehanteerd:
1. De gemeente heeft een duidelijke visie op het nut en de positie van cliëntondersteuning
of is voornemens deze (hernieuwd) neer te zetten. Cliëntondersteuning staat hoog op
de lokale of regionale agenda. De gemeente brengt cliëntondersteuning in relatie tot
haar toegangsbeleid en eigen dienstverlening.
2. Inwoners, cliëntenorganisaties en ervaringsdeskundigen zijn of worden actief betrokken
bij het hernieuwen of verdiepen van het beleid op en uitvoering van cliëntondersteuning.
Het is een gezamenlijk en lerend ontwikkelingsproces van gemeente, burgers/cliënten,
beroepskrachten en vrijwilligers.
3. Er zijn reeds mooie vernieuwingen in ontwikkeling of gerealiseerd op gebied van bekendheid,
borging van onafhankelijkheid, levensbrede invulling, positie van cliëntondersteuning
in de lokale toegang of de koppeling beroepskracht-vrijwilliger.
4. De gemeente maakt duidelijk welke ambitie zij heeft met betrekking tot cliëntondersteuning.
Bij de start van het koplopertraject maakt de gemeente inzichtelijk waar ze nu staat,
opdat helder wordt wat aan het einde van het koplopertraject is bereikt.
Hiernaast is bij de selectie ook gekeken naar regionale spreiding en de grootte van
de gemeente. Aan de koplopergemeenten wordt wederom gevraagd een ambassadeursrol in
de regio te vervullen. Elke gemeente kan rekenen op stevige ondersteuning van de VNG
en Movisie, zal worden gevraagd actief deel te nemen aan regionale en landelijke bijeenkomsten
om zo onderling en met andere gemeenten lessen te delen. En indien gewenst en nodig,
kunnen deze gemeenten een beroep doen op de extra middelen cliëntondersteuning.
In de loop van 2019 wordt wederom een oproep gedaan onder gemeenten om zichzelf, of
met hun regio, aan te melden voor de Koploperaanpak in 2020. In 2021 hebben we zo
een vrijwel landelijk bereik gerealiseerd en zijn vele gemeenten actief met de vraagstukken
rond cliëntondersteuning aan de slag gegaan.
Hiernaast vragen de leden van het CDA hoe het geld wordt verdeeld over de huidige
14 koplopergemeenten?
De huidige 14 koploper gemeenten zijn tot en met de zomer van 2018 vooral materieel
ondersteund door de VNG en Movisie, met support van Iederin en de Adviesraden Sociaal
Domein. Deze ondersteuning bestond uit meedenken met het beleid en het organiseren
van regionale en landelijke bijeenkomsten.
Tegen de zomer van 2018 hebben zij kunnen aangeven of zij nog enige financiële ondersteuning
konden gebruiken om de lokale plannen op gebied van cliëntondersteuning te helpen
realiseren. Zolang ze maar een relatie hadden met de vier hoofdopgaven van de Aanpak
Clientondersteuning: meer inzicht in wat ervoor wie nodig is aan ondersteuning, betere
bekendheid, betere vindbaarheid en betere kwaliteit.
Op basis van de ingediende plannen is met de septembercirculaire 2018 € 2,75 beschikbaar
gemaakt aan de bestaande koplopers, wisselend van tienduizend euro voor een lokale
campagne van een kleinere gemeente tot enkele honderdduizenden euro’s voor diverse
projecten in één van de grote steden die meedeed.
De leden van de PVV vragen hoe ervaringsdeskundigen worden ingezet bij de beleidsontwikkeling,
uitvoering en bijstelling van cliëntondersteuning. Ook de leden van het CDA vragen
hiernaar en meer specifiek: wordt het inspiratiedocument van de VNG gezien als stappenplan
of anders?
Ik vind het van groot belang dat we geen beleid maken zonder de mensen waarop het
betrekking heeft zelf te betrekken. Cliëntondersteuning kan van waarde zijn voor elke
doelgroep en elk terrein van de zorg en het sociaal domein. Zo goed als mogelijk worden
in deze Aanpak cliënten, naasten, (lokale) cliëntorganisaties, adviesraden en ervaringsdeskundigen
betrokken.
Het behoefte-onderzoek is vormgegeven door mensen met allerlei achtergronden in hun
eigen buurt op te zoeken en diepgaand te interviewen. Zowel bij het behoefte-onderzoek
als het aanbodonderzoek is een klankbordgroep geformeerd, waarin enkele cliënt(ondersteuners),
naasten en ervaringsdeskundigen. Een criterium om koplopergemeente te kunnen worden,
is dat de gemeente de doelgroep betrekt bij het vormgeven van hun koplopertraject.
Juist in de lokale samenspraak tussen gemeente, cliënten en hun lokale vertegenwoordigers
ligt de basis voor een lerende verbeteraanpak die aansluit op de lokale situatie en
de vraag van burgers en cliënten. Bij het vormgeven van de pilots gespecialiseerde
cliëntondersteuning staan degenen die ondersteuning behoeven, waar dat kan, zelf aan
het stuur, zoals in de werkgroep «Wij zien je wel». En in de Klanbordgroep op het
hele programma, waarvan onlangs de eerste bijeenkomst plaatsvond, nemen ook enkele
cliëntondersteuners en ervaringsdeskundigen deel naast vele verschillende cliëntorganisaties
en landelijke aanbieders van cliëntondersteuning. Bij de eerste bijeenkomst van deze
Klankbordgroep hebben we ook gesproken over hoe de participatie van cliënt(ondersteuners)
verder versterkt kan worden.
De leden van D66 vragen hoe ik monitor dat elke gemeente zijn wettelijk vastgelegde
taak om onafhankelijke cliëntondersteuning aan te bieden ook uitvoert. De leden van
het CDA vragen wanneer goede (professionele) cliëntondersteuning beschikbaar komt
in alle gemeenten en is benieuwde welke middelen en kosten hiervoor nodig zijn.
Voor zover bij mij bekend is er geen gemeente meer, die niet enige cliëntondersteuning
heeft georganiseerd. De vraag is dus vooral of gemeenten het goed genoeg organiseren.
Daarop bestaat geen monitoring. Bovendien had ik deze Aanpak Clientondersteuning,
met onder meer een versterkte Koploperaanpak onder gemeenten, niet ingestoken als
er geen opgaven zijn om cliëntondersteuning lokaal en landelijk te versterken. Het
onderzoek naar het aanbod van cliëntondersteuning, waartoe onder meer bij circa 25
verschillende gemeenten, waaronder enkele koplopers, zal een goed beeld geven wat
gemeenten nu hebben georganiseerd. Ik ben nog aan het bezien hoe we tegen het einde
van deze Aanpak (begin 2021) wederom in beeld kunnen brengen hoe het aanbod van gemeenten
er dan uit ziet.
Zorgkantoren aan de slag met cliëntondersteuning
De leden van de VVD vragen wat ik bedoel met de reguliere dienstverlening door zorgkantoren,
wat de eerste stappen zijn van zorgkantoren ten aanzien van cliëntondersteuning, of
de ontwikkelagenda van Zorgverzekeraars Nederland al gereed is en of deze meegestuurd
kan worden met deze antwoorden.
Met het inwerking treden van de Wlz per 1 januari 2015 is cliëntondersteuning wettelijk
verankerd. Daarmee valt cliëntondersteuning onder de zorgplicht van de Wlz-uitvoerders,
die deze taak op hun beurt mandateren aan de zorgkantoren. Zorgkantoren zelf beschikken,
in het kader van hun reguliere dienstverlening, bijvoorbeeld over klantadviseurs.
Zij helpen met vragen over welke zorg het beste bij de cliënt past, adviseren over
zorg thuis of in een instelling, bieden hulp bij de keuze voor een zorgaanbieder en
geven desgewenst advies en ondersteuning bij het zorgplan. Dit maakt deel uit van
de reguliere dienstverlening van de zorgkantoren.
Bij cliëntondersteuning gaat het om het bieden van ondersteuning aan cliënten door
onafhankelijke derden, die geen belang hebben bij de uitkomst, en dus onafhankelijk
zijn van zorgkantoor en zorgaanbieder. Die vorm van ondersteuning wordt sinds 2015
door de zorgkantoren ingekocht en door organisaties van onafhankelijke cliëntondersteuning
ingezet.
Op grond van signalen uit de samenleving en het veld (o.a. toename van complexere
zorgvragen, de wens van mensen om zolang mogelijk in hun eigen sociale omgeving te
blijven wonen en de roep om meer maatwerk) en door de impuls van de extra middelen
voor cliëntondersteuning, is door ZN, met de gezamenlijke zorgkantoren, in nauw overleg
met de onafhankelijke aanbieders van cliëntondersteuning en in afstemming met mijn
ministerie, het initiatief genomen om een ontwikkelagenda op te stellen. Dit met de
bedoeling cliëntondersteuning verder te ontwikkelen en beter op de kaart te zetten.
Het gaat daarbij niet alleen om het vergroten van de bekendheid en de vindbaarheid
van (onafhankelijke) cliëntondersteuning, maar ook om de ontwikkeling van een gezamenlijk
kwaliteitsproces, inzicht in de doelmatigheid van de inzet voor onafhankelijke cliëntondersteuning
en samenwerking over de (wettelijke) domeinen heen. De ontwikkelagenda is een document
dat op hoofdlijnen de inzet beschrijft. Momenteel wordt daaraan de laatste hand gelegd.
Ik zal bij ZN en zorgkantoren navraag doen of zij een versie hebben die geschikt is
of gemaakt kan worden om met de buitenwereld te delen.
De inzet van de extra middelen
De leden van het CDA vragen hoe de financiering van de activiteiten in de periode
van 2018–2021 er exact uitziet.
Hierbij ontvangt u de beoogde toedeling van de middelen cliëntondersteuning. Uiteraard
is deze begroting naar het inzicht van dit moment, en kan binnen elk jaar, zeker in
verdere jaren, altijd enige aanpassing nodig zijn naar wat daadwerkelijk nodig is
om de ambities en activiteiten te realiseren. Ik kom het in het voorjaarop terug met
een nadere precisiering.
Daarbij is het van belang om aan te geven dat we een groot deel van de middelen die
voor 2018 begroot stonden vanaf 2019 gaan inzetten. Er is dus sprake geweest van een
schuif van 2018 naar 2019, 2020 en 2021. Dat komt omdat 2018 in het teken heeft gestaan
van analyse, planvorming en het in gang zetten van eerste activiteiten, waardoor het
niet mogelijk was de begrote € 15 miljoen gericht te investeren.
2018
2019
2020
2021
Totaal
Beschikbare middelen, zoals na schuiven vanuit 2018, formeel op de begroting
4,00
21,00
17,50
12,50
55,00
Verwachte inzet op basis van het programma
4,00
17,50
19,00
14,50
55,00
1) Programmakosten
0,25
0,50
0,50
0,20
1,45
2) Onderzoeken
0,25
0,25
0,35
0,10
0,95
3) Financiële ondersteuning (koploper)gemeenten om lokale cliëntondersteuning te versterken
2,75
7,35
6,80
4,65
21,55
4) Materiële ondersteuning van koplopergemeenten en lerende praktijk
0,00
0,50
0,50
0,50
1,50
5) Communicatiestrategie Sociaal Domein
0,25
1,00
0,50
0,00
1,75
6) Pilots gespecialiseerde intensieve ondersteuning Sociaal Domein
0,00
2,50
3,50
3,00
9,00
7) Subsidies voor andere initiatieven
0,00
0,65
0,65
0,50
1,80
8) Ontwikkelagenda van en extra cliëntondersteuning door zorgkantoren
0,00
2,00
2,50
3,00
7,50
9) Pilots gespecialiseerde cliëntondersteuning Programma Volwaardig Leven
0,50
2,50
3,50
2,50
9,00
10) Professionaliseringsagenda Beroepsgroep
0,00
0,25
0,20
0,05
0,50
De leden van D66 willen weten hoe ik de middelen over de twee wetten (Wmo en Wlz)
ga verdelen.
Uit het bovenstaande overzicht kan worden opgemaakt dat onderdelen 3 t/m 7 ten goede
komen aan cliëntondersteuning zoals die door gemeenten moet worden georganiseerd (€ 34,2
miljoen), dat onderdelen 8 en 9 ten goede komen aan cliëntondersteuning zoals door
zorgkantoren georganiseerd (€ 16 miljoen), en dat de overige onderdelen aan beide
en/of het geheel ten goede komen (€ 4,8 miljoen).
De leden van het CDA vragen welk geld beschikbaar komt voor cliëntondersteuning in
de curatieve zorg en welk deel voor de cliëntondersteuning vanuit de Wmo en Wlz.
In mijn antwoord hierop wil ik net een ander onderscheid maken. Het onderscheid tussen
dat deel van de curatieve zorg dat onderdeel is van een totaalpakket aan zorg en voorzieningen,
dat mensen nodig hebben om mee te kunnen doen aan de samenleving en dat deel van de
curatieve zorg dat medische specialistisch zorg betreft. Bij het eerste gaat het bijvoorbeeld
om preventieve zorg, wijkverpleging, de rol van huisartsen alsmede het curatieve deel
van de zorg en ondersteuning aan mensen met psychische problemen. Bij het tweede gaat
het bijvoorbeeld om medische behandeltrajecten in het ziekenhuis.
Omdat het eerste genoemde deel van de curatieve zorg niet los kan worden gezien van
het totaal dat mensen aan zorg en voorzieningen nodig hebben, en dus potentieel cliëntondersteuning
op kunnen gebruiken, kan en wil ik niet oormerken welk deel exact naar de meer curatieve
onderdelen van het sociaal domein gaat en welk deel naar de overige delen van het
sociaal domein gaat. De opgave voor gemeenten is om tot cliëntondersteuning te komen
die levensbreed is en op het geheel toeziet, ook voorbij die taken die bij de gemeente
zelf liggen, en dus met inbegrip van de benodigde curatieve zorg. Wanneer deze mensen
ook medisch specialistische zorg nodig hebben en een vaste cliëntondersteuner hebben,
kan ik me goed voorstellen dat deze ook dan betrokken is. Nog lang niet alle gemeenten
voeren actief beleid om ook de curatieve zorg goed te betrekken bij de cliëntondersteuning
die zij organiseren. Dat constateerde het NIVEL in haar onderzoek dat de Minister
voor Medische Zorg in reactie op de Motie Bruin Slot/Bouwmeester (Kamerstuk 34 550 XVI, nr. 132) had gevraagd en die ik u met mijn brief van 12 juli 2018 over de Aanpak Clientondersteuning
stuurde (Kamerstuk 31 476, nr. 22). In overleg met cliëntorganisaties is dat beeld bevestigd. Dat zal dus aandacht
vragen binnen deze Aanpak Clientondersteuning en haar activiteiten.
Op het tweede deel, de ondersteuning die tot doel heeft om patiënten te ondersteunen
voor, tijdens en na een medische behandeling, opdat de behandeling zo goed mogelijk
aansluit bij de individuele behoeften, zet ik van uit de middelen voor cliëntondersteuning
geen extra middelen in. Er zijn al vele initiatieven die hierop toezien. Denk daarbij
aan maatjesprojecten, zorgbuddy’s, maar ook aan bijvoorbeeld de inzet van regieverpleegkundigen.
Het Kabinet versterkt deze initiatieven vanuit de sector al. Denk daarbij aan het
programma Uitkomstgerichte Zorg en het traject Samen Beslissen.
Deze inzet is erop gericht, samen met het veld, patiënten en artsen nog beter in staat
te stellen gezamenlijk tot een goede afweging te komen. De medische expertise van
de arts en de persoonlijke omstandigheden en wensen (zoals co-morbiditeit, levensfase,
kwaliteit van leven) zijn daarbij beiden van belang. We ondersteunen zorgverleners
en patiënten onder andere door samen met het Zorginstituut uitkomstinformatie te laten
ontwikkelen, in te zetten op de beschikbaarheid van keuzehulpen en op scholingsmogelijkheden
voor professionals om dit gesprek goed te kunnen voeren. Door middel van een campagne
worden patiënten gewezen op de mogelijkheden die ze hebben om hun vragen te stellen
aan hun zorgverlener en mee te beslissen over of en hoe ze behandeld worden. In de
aanpak is daarbij ook nadrukkelijk aandacht voor mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden,
juist omdat één op de drie Nederlanders moeite heeft om zorg voor eigen gezondheid
te begrijpen.
Zorgverzekeraars bieden daarnaast ook op verschillende wijze hulp en advies aan verzekerden.
Zij hebben speciale afdelingen (de zogenoemde zorgadvies-afdelingen) ingericht, waar
verzekerden voor uiteenlopende adviezen en vragen terecht kunnen. Hierbij kan gedacht
worden aan hulp bij het kiezen van een zorgaanbieder, het voorbereiden van een gesprek
met een zorgaanbieder en vragen en tips over preventie. We organiseren een inspiratiesessie
om zorgverzekeraars (verder) te inspireren hun rol als zorgadviseur op te pakken,
waarbij ze inspelen op de behoeften van verzekerden en patiënten.
Voortgang en resultaten van de aanpak
De leden van de VVD vragen wanneer de Tweede Kamer naar verwachting geïnformeerd wordt
over de uitkomsten van de onderzoeken en verdere concretisering van de aanpak om onafhankelijke
cliëntondersteuning te versterken.
Ik verwacht uw Kamer begin 2019 het onderzoek naar de behoefte aan cliëntondersteuning
te kunnen sturen. Het onderzoek naar het aanbod aan cliëntondersteuning is net gestart
en komt in de loop van maart of april beschikbaar. Er wordt momenteel de laatste hand
gelegd aan een bondig implementatieplan, waarin de analyse, opgaven en activiteiten
van de Aanpak Cliëntondersteuning nog eens op een rij wordt gezet.
De leden van de PVV willen weten hoe ik ga toetsen of de bekendheid en vindbaarheid
van cliëntondersteuning daadwerkelijk is verbeterd en wat daarbij het uitgangspunt
is. Ze vragen bovendien hoeveel mensen nu niet op de hoogte zijn en welke toename
van cliëntondersteuning ik mij ten doel heb gesteld. Ook de leden van het CDA willen
weten wanneer het Kabinet tevreden is over zaken als toegang en betere bekendheid.
Ik vind het op al mijn programma’s van groot belang om te laten zien wat concreet
wordt verbeterd voor mensen en alle andere betrokkenen. We zijn, nu de Aanpak is ingevuld
en draagvlak kent, nog aan de slag om de opgaven en activiteiten te vertalen naar
concrete meetbare ambities.
De leden van D66 willen weten hoe ik op de juiste uitgave van de extra middelen bij
gemeenten en zorgkantoren ga sturen vanaf 2022.
Deze Aanpak Cliëntondersteuning loopt door tot in 2021. Vanaf dat jaar zijn de middelen
niet meer een incidentele extra investering, maar is structureel € 10 miljoen beschikbaar
bovenop de middelen die gemeenten en zorgkantoren nu reeds ontvangen om cliëntondersteuning
te organiseren.
Wanneer deze Aanpak is voltooid weten we nog beter wat cliëntondersteuning kan betekenen
voor mensen, wie welke ondersteuning behoeft, welke kwaliteit dat vraagt, worden cliënten
er vaker actief op gewezen en gaan cliënten er zelf vaker om vragen. Ook hebben we
te zijner tijd beter inzicht wat de extra vraag aan kosten oplevert en wat het extra
gebruik aan baten oplevert. Gemeenten en zorgkantoren zijn alsdan met al het geleerde
beter in staat om te bepalen wat lokaal en regionaal nodig is.
De leden van de PVV willen weten wanneer de aanpak zijn vruchten afwerpt of er wel
voldoende cliëntondersteuners beschikbaar zijn om aan de toenemende vraag te voldoen.
Meer specifiek vragen ze dat ook voor cliëntondersteuning in de Wlz: hoe wordt voorkomen
dat de inspanningen niet juist gaan zorgen voor een grotere wachtlijst en/of overproductie
bij zorgkantoren?
Door de Aanpak zal de vraag naar vormen van cliëntondersteuning ongetwijfeld toenemen.
Ik wil daarbij eerst opmerken dat goede cliëntondersteuning, wanneer vroegtijdig betrokken,
juist ook aan preventie van onnodige (zorg)kosten of escalatie van situaties kan bijdragen.
Bij toenemende vraag zal voldoende aanbod beschikbaar moeten zijn. Onderdeel van de
Aanpak zal dus een continue gesprek moeten zijn met gemeenten, zorgkantoren alsmede
aanbieders van beroepsmatige en informele cliëntondersteuning om te bespreken of zij
verwachten dat knelpunten gaan ontstaan in de capaciteit. Een deel van de extra middelen
gebruik ik deze jaren om (koploper)gemeenten en zorgkantoren van extra financiële
armslag te voorzien. Na afloop van deze aanpak is structureel € 10 miljoen beschikbaar
bovenop de middelen die zorgkantoren en gemeenten reeds hebben.
Ten aanzien van de wachtlijsten en/of overproductie in de Wlz, waarover het rapport
van SIRA spreekt, geldt dat dit werd veroorzaakt doordat het beschikbare budget aan
het begin van het jaar vaak niet helder werd gemaakt. Aanbieders van cliëntondersteuning
liepen risico’s wanneer zij niet zeker waren dat het budget ook beschikbaar kwam voor
de ondersteuning die zij boden, met als (potentieel) gevolg wachtlijsten of overproductie.
Voor 2019 is daarom afgelopen september helder gemaakt welk budget beschikbaar is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier