Initiatiefnota : Initiatiefnota
35 115 Initiatiefnota van het lid Van Haga over een proactieve handelsagenda
Nr. 2 INITIATIEFNOTA
De Nederlandse export is goed voor 32 procent van het bruto binnenlands product. Voor
een groot deel van wat wij verdienen zijn wij dus afhankelijk van wat we naar het
buitenland exporteren. Maar het Nederlandse verdienvermogen staat onder druk. Het
wordt in deze wereld steeds moeilijker om (eerlijk) handel te drijven. Om het verdienvermogen
te versterken, moet de politiek met een proactieve handelsagenda komen. Door de reeds
bestaande instrumenten in het kader van handelsbevordering te herzien en te stroomlijnen,
regels tegen het licht te houden en IMVO-normen in te zetten voor het bevorderen in
plaats van het ondermijnen van een gelijk speelveld kan de overheid het bedrijfsleven,
in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf, beter in staat stellen om handel te
drijven. Zo kan Nederland zijn positie als handelsland niet alleen behouden, maar
ook versterken.
Inleiding
Nederland staat al sinds de oprichting van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
bekend als handelsland. Al eeuwen verleggen Nederlandse ondernemers de grenzen van
de wereldhandel en de reputatie van Nederland is als gevolg daarvan onlosmakelijk
verbonden met internationale handel. Sterker nog: voordat sprake was van een Nederlandse
natie, stonden handelaren uit de gebieden die later Nederland zouden vormen bekend
om hun ondernemende geest. Waar zij tegen het einde van de vijftiende eeuw gespecialiseerd
waren in het vervoer van bulkgoederen, zoals de graanhandel in het Oostzeegebied,
zouden Nederlandse handelaren later mondiaal aanzien verwerven met de handel in bijvoorbeeld
specerijen. Gedurende een groot deel van de zeventiende eeuw was de Republiek der
Zeven Verenigde Nederlanden zelfs het belangrijkste handelsland; een positie die de
Republiek ongeveer anderhalve eeuw wist te handhaven.
Hoewel Nederland niet meer de wereldmacht is die het in de Gouden Eeuw was, behoort
Nederland als het handel betreft nog steeds tot de mondiale top. Zo staat Nederland
al jaren in de top tien van landen met de meeste export van goederen en diensten.
Nederland staat op de derde plek als het gaat om uitgaande directe buitenlandse investeringen,
de zevende plek als het gaat om de uitvoer van goederen en op de achtste plek als
het gaat om de uitvoer van diensten.1 Bovendien is de Nederlandse export goed voor 3,2 procent van de wereldhandel.2 En volgens de meest recente mondiale concurrentie-index van het World Economic Forum is Nederland de zesde meest concurrerende economie ter wereld (al stond Nederland
een jaar eerder nog in de top vijf).3 Nederland speelt dus een opvallend grote rol op het wereldtoneel, vooral in relatie
tot het aantal inwoners en aandeel in de wereldproductie.
Toch wordt over handel en de Nederlandse afhankelijkheid van een wereld waarin vrij
en eerlijk kan worden gehandeld nog vaak lichtzinnig gedaan. Zonder eerlijk te zijn
over de consequenties roepen politici tegenwoordig op tot een vertrek uit de Europese
Unie, het verwerpen van vrijhandelsverdragen waarvan kan worden aangetoond dat deze
goed zijn voor de Nederlandse welvaart en het wegjagen van multinationals die gezamenlijk
goed zijn voor 30 procent van onze economie.4
Handel is echter geen doel op zich. Handel is niet slechts een instrument om bedrijven
van winst te voorzien. De Nederlandse export is goed voor 32 procent van het bruto
binnenlands product (bbp), ofwel aan wat we met zijn allen in Nederland verdienen.5 Een derde van de totale werkgelegenheid in Nederland is afhankelijk van de uitvoer
van goederen en diensten.6 Van iedere euro die we verdienen zijn we voor een derde afhankelijk van onze handel
over de grens. Met de inkomsten uit handel financieren we onze zorg, onze sociale
zekerheid, onze veiligheid en onze infrastructuur. Dat Nederland een fijn land is
om in te wonen is onlosmakelijk verbonden met de activiteiten van onze ondernemers
over de grens. Daarom is het onverantwoord om een gunstig ondernemingsklimaat af te
doen als een gunst in de richting van bedrijven: het is een voorwaarde voor de instituties
die we allen zo belangrijk vinden. Immers: de euro’s die nodig zijn voor de financiering
van zorg, sociale zekerheid, veiligheid en infrastructuur moeten wel eerst worden
verdiend.
Het Nederlandse verdienmodel is niet vanzelfsprekend. Hoewel de Nederlandse economie
sinds kort weer op volle toeren draait, met een BBP dat in 2017 maar liefst 3,1 procent
groter was dan in 2016, vormt export nog steeds één van de belangrijkste motoren achter
die groei.7 Achter het begrip «export» gaan circa 100.000 bedrijven schuil die vanuit Nederland
goederen of diensten (met een minimale exportwaarde van 5.000 euro) naar het buitenland
exporteren. Ongeveer 68.000 bedrijven exporteren goederen, ruim 46.000 bedrijven exporteren
diensten.8 Deze bedrijven, waarvan een groot deel behoort tot het midden- en kleinbedrijf (MKB),
zijn zich terdege bewust van de vele onzekerheden waar de wereld van de internationale
handel zich mee geconfronteerd ziet. De verwachting is dat economische groei buiten
Nederland, buiten Europa, de komende jaren groter blijft dan de groei in Nederland.9 Het multilaterale handelssysteem is echter fragiel. Nieuwe spelers en nieuwe technologieën
bedreigen een gelijk speelveld en de Nederlandse concurrentiepositie. De Nederlandse
economie groeit behoorlijk, maar lang niet zo hard als die van opkomende landen. Op
veel terreinen hebben onze bedrijven een technologische voorsprong, maar de vraag
is voor hoe lang. Ook wordt internationale handel oneerlijker. Zo wint een land als
China in sneltreinvaart terrein in diverse markten waar Nederlandse ondernemers actief
zijn, zonder toetreding tot de eigen markt te vergemakkelijken.
Vertegenwoordigers van het bedrijfsleven maken zich hier al langer zorgen over. Tegen
die achtergrond verzocht de Dutch Trade & Investment Board (DTIB) een publiek-private
stuurgroep in 2016 te onderzoeken hoe Nederland zijn positie op internationale markten
kan versterken. Immers, op de grote groeimarkten blijft Nederland achter bij de belangrijkste
concurrenten en de vraag is hoe lang Nederland de koppositie op het gebied van handel,
investeringen en innovatie kan volhouden. Dat verzoek resulteerde in het adviesrapport
Team Nederland: Samen sterker in de wereld – een actieplan voor banen en groei, dat in april 2017 verscheen. Het adviesrapport concludeerde dat Nederland meer kan
doen om de kansen van opkomende groeimarkten te benutten. «Het huidige systeem van
internationale handel, innovatie- en investeringsbevordering is onvoldoende ingericht
en bewerktuigd om deze kansen te grijpen», stelden de auteurs.10 Daarom moest worden toegewerkt naar een nieuw en effectiever systeem om handel en
investeringen te bevorderen, met 2030 als «stip op de horizon».11
Het besef dat de Nederlandse welvaart en werkgelegenheid, maar ook de verzorgingsstaat
en andere basale instituties, afhangen van de mate waarin ondernemers de wereld met
hun producten kunnen blijven veroveren en verbeteren, resulteerde uiteindelijk in
de aangenomen motie-Becker c.s., die de regering opriep «met een proactieve handelsagenda te komen waarin ten minste de behoefte van ondernemers aan toegang tot financiering,
betere informatievoorziening en het meer bundelen van krachten in regio’s en sterke
sectoren worden opgepakt».12
De Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking reageerde positief.
In haar reactie deelde zij de zorgen omtrent de druk op de Nederlandse concurrentiepositie
en toegang tot de wereldmarkt. Zij beloofde daarmee «aan de slag» te gaan.13
Die exercitie resulteerde uiteindelijk in de handelsagenda die de Tweede Kamer op
5 oktober 2018 ontving. Deze door de Kamer verzochte handelsagenda onderstreepte dat
de welvaart van Nederland «onlosmakelijk verbonden [is] met ons internationale verdienvermogen».14 Toch bevatte de handelsagenda geen nieuwe maatregelen die tegemoetkwamen aan de kernvraag,
namelijk hoe de handel te bevorderen en er uiteindelijk voor te zorgen dat in 2030
40 procent van het bbp met handel zou worden verdiend (nu is dat 32 procent). In plaats
van concrete handelsbevorderende maatregelen – die bijvoorbeeld wel voorkwamen in
de in oktober 2018 verschenen handelsagenda15 en de in augustus 2018 verschenen exportagenda16 van de Britse overheid- bevatte de agenda ambities op het gebied van vrouwelijk ondernemerschap,
Sustainable Development Goals en versterkte meetbaarheid van het bestaande beleid. Hiermee wil de indiener niet
zeggen dat de huidige inzet van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
geen complimenten verdient. Reeds eerder aangekondigde plannen als de (mede op handelsbevordering
gerichte) uitbreiding van het postennetwerk17 en de diverse maatregelen om bedrijven voor te bereiden op het vertrek van het Verenigd
Koninkrijk uit de Europese Unie18 zijn van groot belang. Toch vormen deze in onvoldoende mate het antwoord op de uitdagingen
en ambities van Nederlandse ondernemers, in het bijzonder op de vraag hoe we het Nederlandse
verdienvermogen de komende jaren gaan versterken.
De initiatiefnemer is zich ervan bewust dat de overheid in principe nooit verantwoordelijk
kan zijn voor het realiseren van economische groei of het op grote schaal scheppen
van banen. Wel is hij van mening dat de overheid, samen met het parlement, de randvoorwaarden
kan scheppen om het verdienvermogen te versterken. In deze initiatiefnota tracht de
initiatiefnemer hier een bijdrage aan te leveren in de vorm van een aantal concrete
voorstellen.
Voorstellen en beslispunten
De initiatiefnemer is van mening dat dit kabinet veel inspanningen verricht om het
Nederlandse verdienvermogen te versterken. Toch is hij van mening dat de huidige inspanningen
op termijn onvoldoende toereikend zullen blijken, in het bijzonder in verhouding tot
de diverse ambities van zowel publieke als private partijen, zoals bijvoorbeeld geschetst
in het eerdergenoemde actieplan voor banen en groei19. Het versterken van het Nederlandse verdienvermogen is niet alleen een verantwoordelijkheid
van de regering. Ook het parlement heeft, in de ogen van de initiatiefnemer, als medewetgever,
de verantwoordelijkheid om mee te denken over het Nederlandse verdien- en concurrentievermogen
en om in dat kader concrete voorstellen te doen. Het welvarend houden van Nederland
is immers een taak van ons allen. Om aan deze (mede)verantwoordelijkheid invulling
te geven, doet de initiatiefnemer een aantal voorstellen. Deze voorstellen worden
gevolgd door een concreet beslispunt.
1. Stroomlijn handels- en exportondersteunende activiteiten
Veel ondernemers, met name ondernemers in het MKB met een beperkt netwerk binnen de
rijksoverheid, wijzen op de enorme hoeveelheid aanspreekpunten als het om handels-
en exportbevordering gaat. Wie met enige regelmaat Kamerbrieven van de Minister voor
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking leest, zal daar niet verbaasd over
zijn. Ondernemers kunnen voor vragen over export onder meer terecht bij de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO), Kamers van Koophandel (KvK), NVWA, NL International
Business (NLIB), Trade & Innovate NL, Atradius/ADSB, FMO, Startup Delta, de Belastingdienst,
regionale handelskantoren20, de Douane (bijvoorbeeld de Centrale Dienst In- en Uitvoer) en de diverse diplomatieke
posten in het buitenland (ambassades, consulaten-generaal (CG’s) en Netherlands Business
Support Offices (NBSO’s).21 Verder bieden ook organisaties als VNO-NCW, MKB-Nederland, ONL en MVO-Nederland diensten
op dit vlak aan. Het aanbod aan instrumenten laat de initiatiefnemer dan nog onvermeld.
De enorme hoeveelheid aanspreekpunten leidt ertoe dat ondernemers door de bomen het
bos niet meer zien, van het ene loket naar het andere worden doorverwezen en in veel
gevallen elk loket vermijden. Dat het hebben van een enkel loket de dienstverlening
en informatievoorziening niet alleen toegankelijker maakt, maar ook verbetert blijkt
uit ervaringen in het verleden, zij het op een specifiek onderdeel. Zo leidde het
besluit van het vorige kabinet om het aantal loketten voor vragen van ondernemers
over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO), het bedrijfsleveninstrumentarium
en ontwikkelingssamenwerking terug te brengen tot een enkel loket ertoe dat het aandeel
vragen dat in het eerste contact werd beantwoord toenam van 43 procent in 2013 naar
64 procent in 2014.22 Het terugbrengen van het aantal loketten voor alle vragen over handel en export zou
zomaar een soortgelijk effect kunnen hebben.
De initiatiefnemer is zich ervan bewust dat het kabinet op dit moment tracht de diverse
krachten in dit veld te bundelen tot een overzichtelijker publiek-privaat ecosysteem
voor internationaal ondernemen. Dat is op zich een prijzenswaardige ambitie, ware
het niet dat er op dit moment geen concrete stappen worden ondernomen om loketten
te bundelen, integreren of af te schaffen. De initiatiefnemer is van mening dat dit
wel van belang is, wil de regering ondernemers effectiever bijstaan bij internationaal
zakendoen. Daarnaast stelt de initiatiefnemer voor te verkennen hoe de bundeling en
integratie van loketten kan aansluiten op pogingen die door de Staatssecretaris van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden ondernomen om invulling te geven
aan de «digitale overheid». Een deel van de dienstverlening vindt immers plaats in
het digitale domein.
Beslispunt: De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
te verzoeken, in overleg met zowel private als publieke partijen, en relevante bewindspersonen
als de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, te onderzoeken hoe de diverse door de rijksoverheid
geëxploiteerde loketten en instrumenten op het gebied van handels- en exportondersteunende
activiteiten kunnen worden gestroomlijnd en geïntegreerd en te bezien of en welke
loketten of diensten als gevolg daarvan dienen te worden opgeheven.
2. Maak aanspreekpunten, instrumenten en fondsen in het kader van handels- en exportbevordering
inzichtelijk en voor ondernemers
De overheid heeft ondernemers een hoop te bieden. Afhankelijk van de aard van hun
activiteiten kunnen zij gebruik maken van diverse vormen van bemiddeling, (voor)financiering
en andere vormen van ondersteuning. Denk aan exportkredietverzekeringen, Starters
International Business (SIB) of bijvoorbeeld instrumenten als het Dutch Good Growth
Fund (DGGF) of Orange Corners (die meer gericht zijn op ondernemers in ontwikkelingslanden).
Tegelijkertijd zijn maar weinig ondernemers, met name bedrijven binnen het MKB zonder
medewerkers met een government relations-portefeuille, zich bewust van het aanbod. Anders dan het Voorgaande voorstel, waarin
de initiatiefnemer voorstelt het aanbod opnieuw tegen het licht te houden, is de initiatiefnemer
van mening dat wat er (uiteindelijk) aan dienstverlening beschikbaar is, beter kan
worden gecommuniceerd. De initiatiefnemer is ervan overtuigd dat een enkel overzicht
met alle instrumenten (loketten, fondsen, etc.) ervoor kan zorgen dat veel efficiënter
van het instrumentarium gebruik kan worden gemaakt. De opzet hoeft niet ingewikkeld
te zijn. Parallel aan bijvoorbeeld andere vragenlijsten van de rijksoverheid kan de
ondernemer in kwestie een aantal vragen over zijn of haar bedrijf, werkzaamheden en
ambities invullen, om vervolgens een overzicht te krijgen van de instrumenten waarmee
de overheid of zelfs de private sector hem of haar (in het desbetreffende land) kan
bijstaan. Ook kan worden gedacht aan een grafische routekaart of een andere creatieve
manier om de diverse mogelijkheden inzichtelijk te maken.
Beslispunt: De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
te verzoeken, in overleg met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
de Minister en Staatssecretaris van Financiën en relevante publieke en private partijen,
te onderzoeken hoe de diverse loketten en instrumenten op het gebied van handels-
en exportondersteunende activiteiten overzichtelijk en inzichtelijk kunnen worden
gemaakt voor ondernemers, teneinde te bevorderen dat vaker en effectiever gebruik
wordt gemaakt van het beschikbare instrumentarium.
3. Creëer capaciteit om het bedrijfsleven te ondersteunen bij grote projecten en bids
Door de opkomst van nieuwe economische en industriële grootmachten is sprake van toenemende
wereldwijde concurrentie. Landen en bedrijven halen grote strategische projecten binnen
door een totaaloplossing aan te bieden, inclusief financiering. Met name Aziatische
bedrijven laten zich bijstaan door hun eigen overheid om de concurrentie te verslaan,
al laten landen als Frankrijk23 en Duitsland ook zien niet vies te zijn van een stevige publiek-private samenwerking
op het gebied van bijvoorbeeld financiering. Zeker tegen de achtergrond van bijvoorbeeld
het Chinese Belt and Road Initiative is het van groot belang dat de overheid en bedrijfsleven intensiever samenwerken om
grote projecten binnen te halen die aansluiten op Nederlandse belangen. Daarvoor is
betere coördinatie, proactieve (en niet enkel passieve) economische diplomatie (bijvoorbeeld
government to government) en een flexibel instrumentarium nodig. In Duitsland is in dit kader bijvoorbeeld
een interministeriële taskforce opgericht om grote bids in het buitenland te coördineren.24 De initiatiefnemer wenst hierbij op te merken dat het verlenen van ondersteuning
bij aanbiedingen van Nederlandse bedrijven en consortia enkel moet plaatsvinden wanneer
aantoonbaar sprake is van een Nederlands belang.
Beslispunt: De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
te verzoeken, tegen de achtergrond van de toenemende concurrentie en de geschetste
recente ontwikkelingen op de internationale markt, in overleg met de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat, te verkennen hoe het kabinet, naar het voorbeeld
van andere landen, het bedrijfsleven het meest effectief kan bijstaan bij het binnenhalen
van grote strategische projecten.
4. Maak serieus werk van de aid & trade-agenda: durf handel niet alleen in te zetten
voor ontwikkelingsdoelen maar ontwikkelingssamenwerking ook in te zetten voor handelsbelangen
Sinds haar aantreden zet de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
actief in op de verbinding tussen hulp en handel. Bij de presentatie van haar beleidsnota25 was ze hier helder over: de scheiding tussen hulp en handel was verleden tijd.26 Zo moesten bedrijven helpen bij het behalen van de SDG’s van de Verenigde Naties.
De initiatiefnemer ondersteunt die inzet en ziet zelfs ruimte om die uit te breiden.
Tegelijkertijd constateert hij dat de aid & trade-agenda van deze Minister slechts één kant op werkt: handel wordt ingezet om ontwikkelingsdoelen
te realiseren, maar ontwikkelingssamenwerking wordt zelden ingezet om handelsbelangen
te behartigen. Andere landen – van China tot Frankrijk – doen dat laatste overigens
wel. Steeds vaker dringen donoren aan op vormen van economische samenwerking, in het
bijzonder op de gebieden waarop zij onderscheidende expertise hebben. Ook leningen
kunnen hiervoor worden ingezet. Zo kende het Franse Ministerie van Economie, Financiën
en Industrie een gebonden hulpprogramma waarbij ondersteuning in opkomende landen
werd geboden door gebonden concessionele leningen aan te bieden. Wel moest ten minste
70 procent van deze concessionele leningen worden besteed aan Franse bedrijven.27
De initiatiefnemer wenst op te merken dat veel opkomende landen juist af willen van
paternalistische ontwikkelingshulp, waarbij tegenover hulp het omarmen van westerse
waarden moet staan. Gebonden hulp op basis van gelijkwaardigheid en het verdiepen
van economische samenwerking kan juist goed aansluiten bij de huidige trends in de
wereld van ontwikkelingssamenwerking.
Beslispunt: De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
te verzoeken, in overleg met zowel de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
als de private sector, plannen te ontwikkelen om de hulp- en handelsagenda twee kanten op te laten werken, onderzoek te doen naar mogelijkheden om ontwikkelingssamenwerking
in te zetten voor handelsbevordering en de Kamer over de mogelijkheden te informeren.
5. Durf handelsbevordering ook zonder de prisma’s van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO), SDG’s en inclusiviteit te benaderen
Veel hulporganisaties moeten de handelsagenda van oktober jl.28 met plezier gelezen hebben. Op de eerste pagina van de handelsagenda, maar eigenlijk
overal in het document, wordt een sterke nadruk gelegd op de SDG’s, IMVO en het stimuleren
van vrouwelijk ondernemerschap. Een belangrijk uitgagspunt van de handelsagenda was
volgens de Minister dat deze agenda aan de drie genoemde doelstellingen moest bijdragen.
In een lijst van vragen en antwoorden die de Kamer enkele weken later ontving verklaarde
de Minister zelfs dat de 17 duurzame ontwikkelingsdoelen, de zogenaamde SDG’s, «de
leidraad vormen» op het terrein van handel29. Vanzelfsprekend deelt de initiatiefnemer de mening dat zowel de overheid als bedrijven
moeten bijdragen aan een betere wereld. Tegelijkertijd kan het niet de bedoeling zijn
dat ondernemers die benieuwd zijn naar de handelsagenda van de voor handel verantwoordelijke
Minister, ook in het licht van de motie die de aanleiding tot de agenda vormde30, geconfronteerd worden met een agenda die meer ambitie toont op het gebied van SDG’s,
IMVO en de positie van vrouwen dan handelsbevordering zelf.
De initiatiefnemer wenst te benadrukken dat het doorspekken van handelsagenda’s met
zaken die niet direct met handelsbevordering te maken hebben ook om andere redenen
onwenselijk is. Allereerst moet worden voorkomen dat we met IMVO harder gaan dan de
landen om ons heen. Niet alleen treedt bij een alleingang netto geen verbetering op; ook dient te worden opgemerkt dat bedrijven vaak pas succesvol
IMVO-beleid kunnen voeren nadat ze de euro’s hebben verdiend om maatregelen in dat
kader te kunnen treffen.
De eisen die het kabinet in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen stelt
aan exportkredietverzekeringen passen in dat plaatje. IMVO is belangrijk, maar het
helpt niet als Nederland strengere eisen stelt dan andere landen en zo roomser is
dan de paus. Het belang van een gelijk speelveld wordt nog wel eens onderschat. De
initiatiefnemer is is daarom van mening dat afspraken in OESO-verband door iedereen
dienen te worden toegepast en dat aanvullende eisen vanuit de Nederlandse overheid
dienen te worden geschrapt.31
Zoals eerder vermeld, stelt de handelsagenda van de Minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking tevens vrouwelijk ondernemerschap centraal. Ook dat streven
verdient lof, maar de vraag is of dit thema zo centraal zou moeten staan in de handelsagenda
als nu het geval is. Vrouwelijke ondernemers hebben ook behoefte hebben aan een overheid
die goede faciliteiten en instrumenten heeft om hun onderneming bij te staan en die
raken in veel brieven ondergesneeuwd.
Beslispunt: De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
te verzoeken een scherper onderscheid te maken tussen handelsbevordering enerzijds
en SDG’s, IMVO en vrouwelijk ondernemerschap anderzijds en bij het treffen van maatregelen
in het kader van SDG’s, IMVO en vrouwelijk ondernemerschap de totstandkoming van een
gelijk speelveld voor ondernemers centraal te stellen.
6. Vereenvoudig de toegang voor het MKB tot (exportkrediet)financiering en ondersteuning
op dit vlak
Veel ondernemers zijn onbekend met exportkredietverzekeringen, laat staan dat ze er
gebruik van maken, en dat terwijl ze het vaak goed kunnen gebruiken. Degenen die er
bekend mee zijn, zien zich geconfronteerd met een ingewikkeld productenaanbod dat
vooral voor kleinere bedrijven onvoldoende overzichtelijk is. Ondernemers zijn vaak
nauwelijks op de hoogte van de verschillende modaliteiten van financiering of verzekering
en de voor- en nadelen van elke financieringsvorm. In omringende landen is de toegang
tot en informatie over financiering vaak beter georganiseerd en worden financieringsinstrumenten
integraler aangeboden. En met een goede reden: exportkredietverzekeringen en andere
vormen van financiering hebben een belangrijke invloed op de concurrentiekracht van
Nederlandse bedrijven. Wil Nederland de eerder in deze nota geschetste ambities realiseren,
dan zal het kabinet ook hier werk van moeten maken.
Daarnaast stelt de initiatiefnemer voor om met vertegenwoordigers van het MKB en Atradius
in gesprek te gaan over de toegang van het MKB tot financiering. Op dit moment wordt
voor bedrijven, om tot het MKB te vallen, de grens van 250 werknemers aangehouden.
Maar een bedrijf met 350 medewerkers is nog geen multinational en heeft niet altijd
even gemakkelijk toegang tot financiering in een groot aantal landen. Het risico bestaat
dat deze categorie gemakkelijk wordt vergeten, terwijl juist deze categorie behoefte
heeft aan ondersteuning van de Nederlandse overheid. Exportkredietfinanciering voor
de middellange termijn (krediet voor één tot vijf jaar) en voor kleine transacties
blijkt bovendien vaak moeilijk te verkrijgen.
Beslispunt: De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
te verzoeken, in overleg met de Staatssecretaris van Financiën, te onderzoeken hoe
de toegang tot exportkredietfinanciering voor ondernemers, in het bijzonder bedrijven
binnen de MKB- en MKB+-categorieën, zodanig kan worden verruimd en vereenvoudigd dat
bedrijven vaker gebruik kunnen en zullen maken van dit instrument, en de Kamer over
de mogelijkheden en/of voornemens te informeren.
7. Onderzoek de rol die handelsmissies kunnen spelen in handels- en exportbevordering
Ieder jaar vindt, dankzij de inzet van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
en de aandacht die sinds de vorige kabinetsperiode aan dit instrument wordt besteed,
een groot aantal handelsmissies plaats, vaak onder leiding
van een bewindspersoon. Uit de meest recente evaluatie blijkt dat de ervaringen van
deelnemers overwegend positief zijn.32 Toch is de initiatiefnemer van mening dat handelsmissies, nog meer dan nu het geval
is, kunnen bijdragen aan de bevordering van export.
In haar recent met de Kamer gedeelde handelsagenda verklaart de Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking te streven naar het bevorderen van vrouwelijke
deelnemers (inclusief een quotum van 25 procent) en een betere aansluiting op de SDG’s.33 De initiatiefnemer kan zich echter voorstellen dat, teneinde handelsmissies een grotere
rol in handelsbevordering te laten spelen, gekeken dient te worden naar andere aspecten
van de diverse missies.
Allereerst is deelname van het MKB van groot belang. Grote bedrijven weten hun weg
in het buitenland meestal wel te vinden, bijvoorbeeld via lokale agenten of zelfs
filialen. Kleinere bedrijven zijn in dat opzicht afhankelijker van de dienstverlening
van de rijksoverheid. De initiatiefnemer kan zich voorstellen dat, in plaats van een
vrouwenquotum, gestreefd wordt naar een MKB/MKB+-quotum. De inzet op deelname van
vrouwelijke ondernemers kan worden voortgezet, al is de initiatiefnemer van mening
dat een quotum in dat opzicht een onwenselijk middel is.
Daarnaast valt het de initiatiefnemer op dat handelsmissies nog vaak algemeen van
aard zijn. Vaak staat het land van bestemming centraal, en niet een specifieke sector.
De initiatiefnemer kan zich voorstellen dat de Minister, in overleg met het bedrijfsleven,
overweegt te experimenteren met sectorspecifieke, thematische en vraaggestuurde missies,
zodat missies concretere resultaten kunnen opleveren. De initiatiefnemer is zich ervan
bewust dat er reeds aandacht is voor thema’s binnen algemene handelsmissies, maar
meent dat de vormgeving nog sectorspecifieker kan.
Tot slot blijkt uit diverse gesprekken dat er vanuit de overheid weinig aandacht is
voor de voor- en nazorg, in het bijzonder het verzekeren van follow-up, waardoor het
risico bestaat dat er wel een Memorandum of Understanding (MoU) getekend wordt maar
het daarna niet tot echte zaken komt. De initiatiefnemer kan zich voorstellen dat
wordt onderzocht hoe de overheid, in de rol als facilitator, niet alleen de missie
zelf, maar ook de voorbereiding en follow-up, zo goed mogelijk kan ondersteunen. Voorafgaand
aan de missie kunnen bijvoorbeeld «stoomcursussen» worden georganiseerd om deelnemers
optimaal voor te bereiden en zo alle kansen te benutten. Na afloop van de missie kunnen
gesprekken worden georganiseerd om te bespreken hoe opvolging kan worden gegeven aan
de diverse onderdelen van de missie. Overigens kan de overheid ook een private partij
benaderen voor het organiseren van de voorbereiding en follow-up, of in dit kader
een publiek-private samenwerking aangaan.
Beslispunt: De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
te verzoeken, onderzoek te doen naar welke bijdrage handelsmissies verder kunnen leveren
aan handelsbevordering, hoe de deelname van het MKB kan worden vergroot en hoe handelsmissies
kunnen bijdragen aan meer concrete resultaten, bijvoorbeeld door meer in te zetten
op vraaggestuurde en sectorspecifieke missies en meer in te zetten op voorbereiding
en nazorg.
8. Richt (concessionele) fondsen voor ontwikkelingsrelevante projecten meer op sectoren
waarin Nederland excelleert, c.q. hervorm bestaande fondsen in die richting
In veel ontwikkelingslanden ontwikkelt de economie zich in hoog tempo, met zeer indrukwekkende
groeicijfers34. Om deze groei een duurzaam karakter te geven – en structureel armoede te bestrijden –
staan overheden in deze landen voor grote uitdagingen. Voor economische groei is bijvoorbeeld
het hebben van een goede infrastructuur van essentieel belang. De behoeften van ontwikkelingslanden
zijn groot, maar financiering is een serieus knelpunt. Dit speelt met name op terreinen
als transportinfrastructuur (wegen, havens), drink- en afvalwater-voorziening, betrouwbare
energievoorziening en goede medische faciliteiten. Donoren kunnen, in hun eigen belang,
in deze behoeften voorzien door – conform afspraken in OESO-verband – concessionele
middelen te verstrekken waarbij op flexibele wijze OS-middelen worden gecombineerd
met export- en projectfinancieringen. Essentieel is de beschikbaarheid van zo volledig
mogelijke financiering voor het hele project. Door deze faciliteiten stellen donoren
bovendien het nationale bedrijfsleven in staat hun kennis en kunde effectief in te
zetten en daarmee goed in te spelen op de groeiende commerciële mogelijkheden in ontwikkelingslanden.
De huidige door Nederland bilateraal beschikbaar gestelde middelen sluiten echter
onvoldoende aan op zowel de internationale ambities van Nederland op terreinen als
water, klimaat en infrastructuur, alsook op de financieringsbehoeften van OS-landen.
Bestaande instrumenten sluiten door hun beperkingen en voorwaarden onvoldoende aan
bij de gewenste financieringsstructuur van de ontvangende landen, waardoor de mobilisatie
van privaat kapitaal en Nederlandse kennis en kunde niet goed uit de verf komen. Het
is nodig dat maatwerk kan worden geleverd om ook grotere ontwikkelingsrelevante projecten
te financieren. Dergelijke financiering dient, als het aan de initiatiefnemer ligt,
in principe beschikbaar te zijn voor activiteiten in alle OESO/DAC-landen, en dient
dus ook beschikbaar te zijn voor middeninkomenslanden waar sprake is van een grote
«funding gap» voor publieke investeringen en een sterke concurrentie tussen donoren. Bestaande
fondsen kunnen worden samengevoegd, aangepast, hervormd of herijkt om dit te bereiken.
Beslispunt: De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
te verzoeken, te onderzoeken hoe bestaande fondsen samengevoegd dan wel hervormd kunnen
worden tot een fonds voor ontwikkelingsrelevante projecten waarin Nederland excelleert,
waarmee ODA flexibel kan worden gecombineerd met reguliere export- en projectfinanciering
en dat voldoende inspeelt op de financieringsbehoefte van ontwikkelingslanden. Uitgangspunt
is dat het binnen de bestaande financiële kaders gebeurt.
9. Zet meer in op toegevoegde waarde
Nederland staat hoog op de internationale exportranglijsten. Enorme hoeveelheden goederen
passeren jaarlijks immers de Nederlandse landsgrenzen. Een groot deel van de vanuit
Nederland geëxporteerde goederen, ongeveer de helft, valt echter in de categorie «wederuitvoer».
Van de aan 462 miljard euro in 2017 geëxporteerde goederen was ongeveer 228 miljard
euro van eigen makelij; dat wil zeggen: producten die ook echt in Nederland zijn vervaardigd,
zoals land- en tuinbouwgoederen. Het CBS berekende dat Nederland – na aftrek van de
kosten van geïmporteerde grond- en hulpstoffen – per euro export van eigen makelij
gemiddeld 57 cent verdient. Van een euro wederuitvoer houdt Nederland volgens het
CBS gemiddeld 11 cent over.35 Met andere woorden: de eerste categorie heeft een vijf keer hogere waarde in termen
van banen, innovatie en belastingopbrengsten.
Het belang van toegevoegde waarde voor de eigen economie wordt nog wel eens onderschat.
Het zijn immers de «Made in Holland»-producten die Nederland significante welvaart
opleveren. Een groot deel van de «Made in Holland»-export kan worden toegeschreven
aan multinationale ondernemingen36, maar het MKB profiteert hier weer van door in het kielzog van deze grotere spelers
mee te gaan. Deze categorie bedrijven draagt vooral bij aan de «Made in Holland»-export
via de toeleveringsketen.
Willen we meer verdienen met export, dan zal met name moeten worden ingezet op een
zo groot mogelijk toegevoegde waarde in de gehele keten. Daarvoor dient in eerste
instantie een sterke verbinding te worden gelegd tussen het industrie- en technologiebeleid
enerzijds, en het exportbeleid anderzijds. Sectoren waar de meeste kansen liggen in
termen van toegevoegde waarde verdienen ondersteuning van de overheid. De initiatiefnemer
wenst hierbij op te merken dat bij de inzet op toegevoegde waarde niet alleen gekeken
moet worden naar de economisch meest rendabele producten en sectoren, maar ook zogeheten
Key Enabling Technologies (KETs), die een enorme rol spelen in het versterken van
zowel ons verdienvermogen als onze concurrentiepositie.
De overheid kan de hierboven genoemde sectoren bijvoorbeeld helpen door middels economische
diplomatie groeimarkten buiten de Europese Unie (daar liggen immers de meeste kansen)
te betreden. In dat kader dient ook het innovatie-attachésnetwerk tegen het licht
te worden gehouden. Het zou zomaar verstandig kunnen zijn om niet alleen algemene
innovatie-attachés op diplomatieke posten te plaatsen, maar ook bijvoorbeeld sectorspecifieke
attachés met een achtergrond in de sector zelf.
Beslispunt: De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
te verzoeken, in overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat, doelstellingen te formuleren om het aandeel «Made
in Holland»-export te verhogen en in elk geval te onderzoeken welke rol het attachénetwerk
daarin kan spelen.
10. Organiseer vaker, samen met de private sector, ondernemers- of handelsbevorderingsdagen
Met enige regelmaat worden in Nederland ondernemersdagen georganiseerd. Deze dagen
bieden ondernemers de gelegenheid om geïnformeerd te worden of ervaringen uit te wisselen
over bijvoorbeeld de Brexit of het bevorderen van samenwerking onder startende ondernemers.
De organisatie van dergelijke dagen ligt op dit moment in handen van diverse organisatoren.
De ene keer wordt de dag georganiseerd door een branchevereniging, de andere keer
door een gemeente.
De initiatiefnemer is voorstander van maatwerk. Hij is tevens van mening dat het niet
aan de overheid is om de organisatie van alle dagen voor ondernemers op zich kan nemen.
Maar de overheid kan wel een aanjagende rol spelen in het organiseren van landendagen,
waarbij ondernemers worden voorgelicht over kansen in een specifiek land, of sectordagen,
waarbij ondernemers van een specifieke sector bij elkaar worden gebracht teneinde
functionele samenwerking te bevorderen. Samen met diverse ondernemersverenigingen,
brancheverenigingen en andere organisaties kan de organisatie van dergelijke dagen
worden aangejaagd. Bovendien kan het aanbod worden aangepast aan de handelsmissie-agenda,
zodat de ondernemersdagen een rol kunnen spelen in het voorbereiden van ondernemers
op of het bieden van follow-up op dergelijke missies.
Beslispunt: De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
te verzoeken, in overleg met relevante branche- of ondernemersorganisaties, te bezien
welke rol de overheid kan spelen in het stimuleren en strategischer vormgeven van
ondernemers- of handelsbevorderingsdagen.
11. Pak oneerlijke concurrentie van producenten die staatssteun krijgen aan
Veel ondernemers hebben moeite om internationaal te concurreren wanneer producenten
uit andere landen dezelfde producten tegen lagere standaarden of met staatssteun kunnen
aanbieden. Daarnaast blijven kwaliteit en aansprakelijkheid een probleem. Tegen die
achtergrond steunt de initiatiefnemer het eerder gedane en door de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat omarmde voorstel om te bezien of bedrijven uit derde
landen, bijvoorbeeld uit China, die producten aanbieden in Europa te verplichten een
aansprakelijkheidsofficier of een andere rechtspersoon aan te stellen die aansprakelijk
gehouden kan worden voor het aangeboden product.37 Het gaat echter om een breder probleem dat in omvang toe lijkt te nemen. Deze problematiek
vergt zorgvuldige oplossingen, die bovendien vaak om internationale samenwerking vragen.
Het is daarom van belang om in zowel EU- als in WTO-verband te blijven spreken over
oneerlijke handelspraktijken en te verkennen welke oplossingen gezamenlijk kunnen
worden gevonden. Aangezien de belangrijkste zorgen verband houden met Chinees handelsbeleid,
acht de initiatiefnemer het verstandig dat in de nieuwe China-strategie van het kabinet38 nader wordt ingegaan op hoe een gelijk speelveld kan worden gecreëerd, gelijke standaarden
kunnen worden overeengekomen en welke maatregelen nationaal en internationaal kunnen
worden getroffen om de oneerlijke concurrentie vanuit China aan te pakken.
Beslispunt: De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
te verzoeken, in overleg met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
te onderzoeken welke maatregelen nationaal en internationaal kunnen worden getroffen
om oneerlijke concurrentie vanuit in elk geval China aan te pakken, en de mogelijkheden
te betrekken bij de nog te verschijnen China-strategie.
12. Bemoeilijk de deelname van marktverstorende aanbieders van buiten de EU aan publieke
aanbestedingen
Bij publieke aanbestedingen geldt vaak dat de aanbieder met de laagste prijs, de desbetreffende
aanbesteding wint. Bijvoorbeeld Chinese bedrijven maken daar, met name in Oost-Europese
landen, slim gebruik van, bijvoorbeeld middels het 16+1-initiatief, waarmee China
eigen bedrijven ongeprecedenteerde toegang heeft verschaft tot Oost-Europa39. Zeker in de landen die zelf geen bedrijven hebben die bepaalde grote projecten aankunnen,
worden andere Europese bedrijven door Chinese staatsbedrijven, die abnormaal lage
biedingen doen, weggeconcurreerd. Zo wordt een steeds groter deel van grote projecten
in minder welvarende landen «gewonnen» door bedrijven uit China die alles uit de kast
trekken om aanbestedingen te winnen.40 Bepaalde Oost-Europese landen kunnen zo van twee walletjes eten: ze ontvangen Europees
geld, bijvoorbeeld uit het Cohesiefonds, om infrastructuur aan te leggen en laten
de projecten uitvoeren door Chinese bedrijven die een abnormale (kunstmatig verlaagde)
prijs vragen. Andere Europese bedrijven, zo ook de Nederlandse, maken met hun redelijke
prijzen geen schijn van kans.41
De initiatiefnemer is zich ervan bewust dat lidstaten moeilijk kunnen worden gedwongen
om niet-Europese landen als China geen kans te geven. Daarbij is de initiatiefnemer
in principe voorstander van een open EU-markt voor aanbestedingen. Toch zijn er creatievere
mogelijkheden om oneerlijke aanbieders uit te sluiten, zonder de toegang tot de Europese
markt op discriminatoire gronden te beperken. Zo kunnen eisen aan de uitvoering worden
gesteld waar bepaalde landen maar moeilijk aan kunnen voldoen, denk aan IMVO-eisen.
IMVO kan zo worden ingezet dat de regelgeving dienstbaar is aan de positie van eigen
bedrijven en geen belemmering is voor groei. Daarmee sluit dit voorstel volgens de
initiatiefnemer goed aan op zijn eerdere voorstel om IMVO-regels zo in te zetten dat
een gelijk speelveld ermee wordt bevorderd in plaats van voorkomen.
Beslispunt: De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
te verzoeken, in overleg met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
te onderzoeken hoe oneerlijke deelname van marktverstorende partijen aan Europese
publieke aanbestedingen kan worden tegengegaan, bijvoorbeeld middels IMVO-normen,
zonder de open EU-markt voor aanbestedingen te verstoren, hiertoe maatregelen uit
te werken en deze, in het kader van een gelijk speelveld en een eerlijke kans voor
Nederlandse bedrijven, te bepleiten in Europees verband.
13. Loop voorop in het aandringen op nieuwe EU-handelsverdragen
Met een groot aantal landen heeft de EU op dit moment een handelsverdrag. Ook wordt
op dit moment met een aantal landen over een handelsverdrag onderhandeld. Neem het
verdrag met Japan, waarmee de EU net een akkoord heeft bereikt. Dit handelsverdrag
kan leiden tot 96 miljard euro extra handel tussen de EU en Japan. Hierdoor kan de
Europese economie met 33 miljard euro groeien.42 Handelsverdragen spelen een onmisbare rol in handelsbevordering. Handelsverdragen
maken, mits goed vormgegeven, handel eenvoudiger, creëren wederkerigheid, een gelijker
speelveld en zorgen bovendien voor betere samenwerking tussen landen, waar de handel
vervolgens ook weer van kan profiteren.
Toch constateert de initiatiefnemer dat er winst te behalen valt. Met veel landen
heeft de EU geen of een te kaal handelsverdrag, waardoor handelsmogelijkheden onbenut
blijven en in sommige gevallen onvoldoende sprake is van een gelijk speelveld. Nederland
kan als relatief invloedrijke speler binnen de EU een leidende rol nemen in het bepleiten
van nieuwe handelsverdragen. Daarbij is het van essentieel belang om (binnen de EU)
coalities te vormen met (ten aanzien van handel) gelijkgezinde landen. Het kabinet
kan zich bij het vormen van deze coalities laten inspireren door het advies van de
Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) over de mogelijkheden voor Nederland
om coalities te vormen in de EU na de uittreding van het Verenigd Koninkrijk 43
Daarnaast blijft de «nazorg» bij reeds in werking getreden handelsverdragen van belang.
Het uitvoeren van de aanbevelingen van Ecorys over de benutting van handelsverdragen44, zodat meer Nederlandse ondernemers bekend worden met de voordelen van deze verdragen
en inzicht krijgen in de regels, kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. Informatievoorziening
over handelsverdragen moet laagdrempelig, uitvoerig en overzichtelijk zijn, dus ook
bruikbaar voor het MKB, en waar mogelijk actief te worden verspreid onder ondernemers.
Beslispunt: De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
te verzoeken, in EU-verband voorop te lopen in het aandringen op nieuwe EU-handelsverdragen
met oog voor een gelijk speelveld en wederkerigheid, hiertoe coalities te vormen en
tegelijkertijd aandacht te blijven houden voor de follow-up op reeds in werking getreden
handelsverdragen.
14. Maak nog meer gebruik van de successen in de land- en tuinbouwsector om handelskansen
in het buitenland te benutten
Nederland behoort al jaren tot de grootste exporteurs van land- en tuinbouwgoederen.
Nederland is na de Verenigde Staten de grootste land- en tuinbouwexporteur ter wereld.45 Naast voedsel wordt ook kennis en expertise geëxporteerd om in andere delen van de
wereld de voedselproductie op een hoger niveau te brengen, zowel qua productie als
duurzame productie van voedsel. De totale Nederlandse export van land- en tuinbouwgoederen
bereikte in 2017 een recordniveau van 91,7 miljard euro46, waarmee het aandeel van de landbouwexport een kleine 20 procent van de totale goederenexport
bedraagt.47
Dat het goed gaat met onze landbouwexport, wil niet zeggen dat het niet nog beter
kan. De Nederlandse landbouwexport is met name op de EU gericht. 78 procent van deze
export heeft als bestemming één van de 28 EU-landen.48 In opkomende markten zijn er nog volop kansen. De Nederlandse producten kenmerken
zich immers door hoge kwaliteit en een duurzame productie. In diverse Afrikaanse en
Aziatische landen is immers een grote behoefte aan expertise die de Nederlandse sector
te bieden heeft. Denk hierbij aan expertise en producten als kassen, irrigatiesystemen,
gewasbeschermingsmiddelen en bodemanalyses.49
De initiatiefnemer stelt vast dat er wel degelijk aandacht is voor land- en tuinbouw
in het Nederlandse handelsbevorderingsbeleid. Op 49 Nederlandse diplomatieke posten
werken op dit moment landbouwraden, die helpen bij het benutten van kansen en die
Nederland vertegenwoordigen bij internationale organisaties die zich (deels) bezighouden
met landbouw en voedsel.50 Daarnaast zet de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking blijkens
haar beleidsnota in op versterking en modernisering van de land- en tuinbouw in vooral
Afrika.51 Het is op dit moment echter onduidelijk in welke mate de Nederlandse land- en tuinbouwsector
bij deze inzet wordt betrokken en hoe de Minister bevordert dat de ontwikkelingsinzet
op land- en tuinbouwgebied ook bijdraagt aan het Nederlandse verdienvermogen.
De initiatiefnemer kan zich voorstellen dat ook op land- en tuinbouwgebied de aid & trade-agenda’s hand in hand kunnen gaan. Neem bijvoorbeeld precisielandbouw. Met precisielandbouw,
waar de Nederlandse land- en tuinbouwsector veel ervaring mee heeft, kan voedselproductie
worden geoptimaliseerd. Tegelijkertijd wordt de milieudruk verlaagd. Deze kennis en
kunde kunnen bijdragen aan het oplossen van het wereldvoedselvraagstuk en tegelijkertijd
het verdienvermogen van Nederland versterken. Landbouwraden kunnen hier een belangrijke
bijdrage aan leveren.
Wat in de ogen van de initiatiefnemer ontbreekt is een strategie die uitwerking geeft
aan de aan landbouw gewijde alinea in de handelsagenda.52 In welke groeimarkten liggen de meeste kansen voor de land- en tuinbouwsector? In
welke mate wordt het netwerk van landbouwraden hier op aangepast en welke rol spelen
handelsmissies daarin? Daarnaast acht de initiatiefnemer het van belang dat voorlichting
over handelskansen op land- en tuinbouwgebied niet alleen passief maar ook actief
worden ingevuld. Ambassades en consulaten kunnen in opkomende landen signaleren waar
behoefte aan is en daar ervaren Nederlandse agrarische ondernemingen voor benaderen.
Zo kan de dienstverlening van de overheid op het gebied van handelsbevordering proactief
worden ingevuld.
Beslispunt: De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
te verzoeken, in overleg met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verdere uitwerking te geven aan de landbouwparagraaf in de bestaande handelsagenda,
de Kamer te informeren over de strategie om landbouwexport naar opkomende landen te
bevorderen, en de dienstverlening hieromtrent proactief in te vullen.
15. Onderzoek hoe de overheid innovatie onder exporterende bedrijven kan aanjagen
Innovatie is ontzettend belangrijk voor de Nederlandse economie. Zeker aangezien Nederland
moeilijk internationaal kan concurreren op basis van loonkosten, zijn we in onze concurrentiekracht
extra afhankelijk van ons innovatievermogen. Dat besef heeft er reeds toe geleid dat
het kabinet extra geld heeft vrijgemaakt voor innovatieregelingen voor het bedrijfsleven.53 Zo kunnen ondernemers meer en makkelijker onderzoek doen naar innovaties en kunnen
deze ideeën sneller worden ontwikkeld tot succesvolle producten en diensten, die vervolgens
weer kunnen worden geëxporteerd.
Toch kan het innovatiebeleid specifiek tegen het licht worden gehouden in het kader
van handelsbevordering. Zo kan het kabinet onderzoeken aan welke verdere innovatie-ondersteuning
exporterende bedrijven behoefte hebben en welke maatregelen het kabinet in antwoord
hierop kan treffen, temeer aangezien het instrumentarium voor innovatiesamenwerking
blijkens onderzoek nog beperkt en onvoldoende concurrerend is.54
Beslispunt: De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
te verzoeken, in overleg met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
te inventariseren op welke wijze het kabinet exporterende bedrijven op het gebied
van innovatie kan ondersteunen en de Kamer over de mogelijkheden te informeren.
16. Treed vaker op als «launching customer»
Om de sectoren die de meeste toegevoegde waarde opleveren te ondersteunen bij het
vinden van nieuwe afzetmarkten, moet de rol van de overheid als klant niet worden
onderschat. In veel industrieën, bijvoorbeeld in de Defensie-industrie, is het gebruikelijk
dat een potentiële afnemer het al dan niet aanschaffen van een product (bijvoorbeeld
een radarsysteem) niet alleen beoordeelt op basis van de kwaliteit, maar ook op wie
de andere klanten zijn (vanzelfsprekend geldt dit ook voor andere sectoren). In feite
geldt hier de meerwaarde van de verkoper die bij de sales pitch vermeldt het desbetreffende product zelf ook te hebben. Afnemers van bijvoorbeeld
militair materieel willen weten of de krijgsmacht van het land van herkomst zelf ook
gebruik maakt van het product. Is dit niet het geval, dan dringt de vraag «waarom
eigenlijk niet?» zich op. Is het product dan toch niet goed genoeg? De overheid lijkt
dit belang te vaak onderschatten. Zo wordt vanuit het kabinet geregeld het belang
van topsectoren als de Defensie-industrie benoemd, en verklaart het kabinet zich bereid
te bemiddelen bij het vermarkten van een specifieke product, terwijl tegelijkertijd
producten van een buitenlandse concurrent worden aangeschaft. Met name op het gebied
van cybersecurity maar ook op het terrein van de conventionele defensie-industrie
liggen er voor Nederland grote kansen.
De gevolgen voor de industrie zijn groot: wanneer Nederland geen launching customer wil zijn, wordt het heel moeilijk om het product nog te verkopen. Als we de export
vanuit de industrieën met de meest toegevoegde waarde echt willen stimuleren, zullen
we ook moeten kijken naar de rol van Nederland als potentiële afnemer.
Beslispunt: De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
te verzoeken, in overleg met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
en bijvoorbeeld de Staatssecretaris van Defensie, afspraken te maken over het frequenter,
waar mogelijk, optreden als launching customer bij producten van Nederlandse makelij.
17. Besteed aandacht aan buitenlandse handel in het volgende rapport van de Studiegroep
Duurzame Groei
Naar aanleiding van de motie Nijboer/Harbers55 heeft het kabinet Rutte-II besloten aan het eind van iedere kabinetsperiode onderzoek
te laten doen naar de versterking van het Nederlandse verdienvermogen. In dit kader
zijn diverse werkgroepen56 in het leven geroepen die op diverse thema’s adviezen hebben uitgebracht, die vervolgens
hebben geleid tot een eindrapport57. Hierin hebben de auteurs geschetst hoe welvaartsgroei, ook op de lange termijn,
kon worden gerealiseerd en het verdienvermogen kon worden versterkt.
De initiatiefnemer prijst het werk van de Studiegroep en denkt dat aandacht voor het
thema handel een waardevol onderdeel kan zijn van het volgende rapport. In de voorbereiding
van het laatste rapport gingen werkgroepen aan de slag met onder andere de thema’s
digitale economie, duurzaamheid, fiscaliteit en innovatie, maar niet met export of
buitenlandse handel. De initiatiefnemer hoopt dat hier bij het volgende onderzoek
meer aandacht aan kan worden besteed. Immers, om een gedegen advies te kunnen uitbrengen
over het verder versterken van ons verdienvermogen, kan de bevordering van handel
niet ontbreken.
Beslispunt: De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
te verzoeken er in het kabinet voor te pleiten dat in het volgende rapport van de
Studiegroep Duurzame Groei specifiek aandacht wordt besteed aan exportbevordering.
18. Stel een ambassadeur voor handelsbevordering aan
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft naast haar ambassadeurs en consul-generaals,
«speciale vertegenwoordigers». Zij zijn ambassadeurs voor een bijzonder thema die
het Ministerie van belang vindt. Zo heeft het ministerie een mensenrechtenambassadeur,
een speciaal gezant conventionele wapenbeheersing en een ambassadeur bedrijfsleven
en ontwikkelingssamenwerking in dienst. De initiatiefnemer vindt het aanstellen van
ambassadeurs geen doel op zich, temeer wanneer deze geen duidelijke meerwaarde hebben.
Tegelijkertijd lijkt er ook behoefte te bestaan aan een gezant die in het buitenland
Nederlandse bedrijven (zonder een loketfunctie te vervullen) kan bijstaan, onder meer
aan de hand van een aantal in deze initiatiefnota genoemde voorstellen, en in het
binnenland kan inventariseren hoe handelsbevordering verder gestroomlijnd kan worden,
in het bijzonder de dienstverlening vanuit het ministerie zelf. Daarnaast geeft het
bestaan van enkel een ambassadeur bedrijfsleven en ontwikkelingssamenwerking het verkeerde
signaal af: het ministerie dat onder andere verantwoordelijk is voor handelsbevordering
moet uitstralen dat handel niet altijd te maken hoeft te hebben mét en al helemaal
niet in het teken hoeft te staan ván ontwikkelingssamenwerking. Het aanstellen van
een extra gezant die zich specifiek met (het stroomlijnen) van handelsbevordering
bezighoudt, kan dit rechtzetten.
Beslispunt: De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
te verzoeken, in overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken, naast de bestaande
ambassadeur, een ambassadeur specifiek met handelsbevordering – en niet in combinatie
met ontwikkelingssamenwerking – te belasten en deze in te zetten met de opdracht de
handel en de dienstverlening in dat kader te bevorderen.
Financiële consequenties
De voorstellen in het kader van de voorliggende initiatiefnota leiden niet of nauwelijks
tot significante nieuwe financiële verplichtingen. Uitgangspunt is dat de voorstellen
worden uitgevoerd binnen de bestaande financiële kaders van de begroting Buitenlandse
Handel & Ontwikkelingssamenwerking. De voorstellen gaan immers over de herinrichting
van bestaande instrumenten, herschikking van budgetten of het aanbrengen en voorzien
van beleidsaccenten. Het voorstel over een concessioneel fonds dient ook binnen de
bestaande financiële kaders te worden uitgevoerd, bijvoorbeeld door het aanpassen
en/of samenvoegen van bestaande (revolverende) fondsen.
Van Haga
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.R. van Haga, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.